Dagelijkse woorden van God: Het blootleggen van religieuze opvattingen | Fragment 293

11 juli 2020

Te begrijpen wat het doel van Gods werk is, welk effect in de mens dient te worden bereikt, en wat de wil van God ten opzichte van de mens is, dat is wat elk mens die God volgt dient te bereiken. Wat alle mensen echter ontbreekt, is kennis van Gods werk. De mens doorgrondt noch begrijpt precies wat de daden van God in de mens zijn, hij begrijpt het volledige werk van God niet en doorgrondt de wil van God sinds de schepping van de wereld niet. Deze onvolkomenheid is niet alleen te zien in de religieuze wereld, maar in alle mensen die in God geloven. Wanneer de dag komt dat je God echt aanschouwt en je de wijsheid van God realiseert, wanneer je alle daden van God aanschouwt en herkent wat God is en heeft, wanneer je zijn overvloed, wijsheid, wonderen en al het werk dat Hij in de mens doet aanschouwt, dan, op dat moment, heb je succesvol geloof in God bereikt. Wanneer van God wordt gezegd dat Hij alomvattend en zeer overvloedig is, wat wordt er dan bedoeld met alomvattend? En wat wordt bedoeld met overvloed? Als je dit niet begrijpt, kun je niet als iemand die in God gelooft worden beschouwd. Waarom zeg ik dat degenen in de religieuze wereld die niet in God geloven en boosdoeners zijn, van dezelfde soort zijn als de duivel? Wanneer ik zeg dat ze boosdoeners zijn, zeg ik dat omdat ze de wil van God niet begrijpen of Zijn wijsheid niet zien. God openbaart nooit Zijn werk aan hen, ze zijn blinde mensen die de daden van God niet zien. Ze zijn door God verlaten en bezitten de zorg en bescherming van God niet, laat staan het werk van de Heilige Geest. Degenen zonder het werk van God zijn boosdoeners en verzetten zich tegen God. Degenen waarvan ik zeg dat ze zich verzetten tegen God zijn: degenen die God niet kennen; degenen die God met lege woorden erkennen, maar Hem niet kennen; degenen die God volgen, maar Hem niet gehoorzamen; en, degenen die zich koesteren in de genade van God, maar toch niet van Hem kunnen getuigen. Zonder het doel van Gods werk en het werk van God in de mens te begrijpen, kan de mens niet in overeenstemming zijn met Gods hart en kan hij niet van God getuigen. De reden dat de mens zich tegen God verzet komt aan de ene kant voort uit de verdorven gezindheid van de mens en aan de andere kant uit zijn onwetendheid van God en gebrek aan begrip van de principes van Gods werk en Zijn wil ten opzichte van de mens. Deze twee aspecten samen vormen een geschiedenis van verzet van de mens tegen God. Nieuwelingen in het geloof verzetten zich tegen God omdat dit verzet in hun natuur ligt, terwijl het verzet tegen God van degenen die alle jaren geloven het resultaat is van hun onwetendheid van God en hun verdorven gezindheid. In de tijd voor de vleeswording van God werd er aan de hand van de wetten die de hemelse God had uitgevaardigd bepaald of een mens zich verzette tegen God. Tijdens het Tijdperk van de Wet bijvoorbeeld verzette iedereen die zich niet aan de wetten van Jehova hield zich tegen God. Iedereen die iets stal van de offergaven voor Jehova en iedereen die tegen de gunsteling van Jehova opstond, was een tegenstander van God en werd gedood door steniging. Iedereen die zijn vader en moeder niet eerbiedigde en iedereen die een ander sloeg of vervloekte, was iemand die zich niet aan de wetten hield. En allen die zich niet aan de wetten van Jehova hielden waren degenen die zich tegen Hem verzetten. Dit was niet langer meer het geval in het Tijdperk van Genade, toen iedereen die zich tegen Jezus verzette zich tegen God verzette en iedereen die de woorden die door Jezus werden gesproken niet gehoorzaamden degenen waren die zich tegen God verzetten. In dit tijdperk is het vaststellen van ‘verzet tegen God’ duidelijker omschreven en werkelijker geworden. In de tijd dat God nog niet vleesgeworden was, was de maat waarmee gemeten werd of de mens zich tegen God verzette gebaseerd op de vraag of de mens de onzichtbare hemelse God vereerde en naar Hem opkeek. De omschrijving ‘verzet tegen God’ was in deze tijd niet zo werkelijk, omdat de mens God noch kon zien, noch zijn beeld kon kennen, noch kon weten hoe Hij werkte en sprak. De mens had geen opvattingen van God en geloofde op een vage wijze in God, Hij was immers nog niet aan de mens verschenen. Hoewel de mensen in de God van hun eigen voorstellingen geloofden, veroordeelde God de mens daarom niet en vroeg Hij ook niet veel van de mensen. De mens kon God immers nog helemaal niet zien. Wanneer God vlees wordt en onder de mensen gaat werken, zien allen God en horen Zijn woorden, en allen zien de daden van God in het vlees. Op dat moment lossen de opvattingen van de mens op in niets meer dan mist. Wat betreft degenen die God in het vlees zien verschijnen, geldt dat allen die gehoorzaamheid in hun harten hebben niet zullen worden veroordeeld, terwijl degenen die zich doelbewust tegen hem verzetten zullen worden beschouwd als tegenstanders van God. Zulke mensen zijn antichristen en vijanden die zich moedwillig tegen God verzetten. Degenen die opvattingen van God hebben, maar toch met vreugde gehoorzamen, zullen niet worden veroordeeld. God veroordeelt de mens op basis van zijn bedoelingen en acties, nooit voor zijn gedachten en ideeën. Als de mens op deze basis zou worden veroordeeld, zou niemand aan de wraakzuchtige handen van God kunnen ontsnappen. Degenen die zich moedwillig tegen de geïncarneerde God verzetten, zullen worden gestraft voor hun ongehoorzaamheid. Hun moedwillige verzet tegen God komt voort uit hun opvattingen van Hem, die ertoe leiden dat ze het werk van God verstoren. Zulke mensen verzetten zich bewust tegen het werk van God en vernietigen het. Ze hebben niet alleen hun eigen opvattingen van God, ze doen ook datgene wat Zijn werk verstoort. Het is om deze reden dat zulk gedrag van de mens zal worden veroordeeld. Degenen die zich niet bezighouden met het bewust verstoren van het werk zullen niet als zondaars worden veroordeeld, omdat zij in staat zijn bewust te gehoorzamen en geen wanorde en verstoring veroorzaken. Zulke mensen zullen niet worden veroordeeld. Echter, wanneer er mensen zijn die jarenlang het werk van God hebben ervaren en er toch nog hun eigen opvattingen van God op na houden en niet in staat zijn het werk van de geïncarneerde God te kennen en, ondanks jaren ervaring, vasthouden aan talloze opvattingen van God en God nog steeds niet hebben leren kennen, dan zijn zulke mensen, zelfs als ze door de vele opvattingen van God in hun hart geen problemen hebben veroorzaakt en zelfs als zulke opvattingen niet openbaar worden, nutteloos voor het werk van God. Ze zijn niet in staat het evangelie te verkondigen of te getuigen van God, zulke mensen zijn nietsnutten en imbecielen. Omdat ze God niet kennen en niet in staat zijn hun opvattingen van God te verwerpen, zijn ze verdoemd. Het kan op de volgende manier worden gezegd: Het is niet ongewoon voor nieuwelingen in het geloof om bepaalde opvattingen van God te hebben, of om niets over hem te weten, maar het is abnormaal voor degenen die al vele jaren hebben geloofd en het werk van God hebben ervaren om nog steeds aan zulke opvattingen vast te houden, en het is nog abnormaler wanneer zulke mensen geen kennis hebben van God. Het is als gevolg van een dergelijke abnormale staat dat zulke mensen worden veroordeeld. Zulke abnormale mensen zijn nietsnutten; zij zijn degenen die God het meest tegenwerken en die de genade van God tevergeefs hebben ontvangen. Zulke mensen zullen uiteindelijk allen worden vernietigd!

Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Alle mensen die God niet kennen, zijn mensen die zich tegen God verzetten

Meer bekijken

Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.

Geef een reactie

Delen

Annuleren