Dagelijkse woorden van God: De incarnatie | Fragment 101
17 juli 2020
Voordat Jezus het werk uitvoerde leefde Hij in Zijn normale menselijkheid. Niemand zag dat Hij God was, niemand kwam erachter dat Hij de vleesgeworden God was. De mensen kenden Hem gewoon als een volledig normaal mens. Zijn volslagen gewone, normale menselijkheid was het bewijs dat God in het vlees was geïncarneerd en dat het Tijdperk van Genade het tijdperk van het werk van de vleesgeworden God was, niet het tijdperk van het werk van de Geest. Het was het bewijs dat de Geest van God geheel in het vlees was gerealiseerd, dat in het tijdperk van Gods incarnatie Zijn vlees al het werk van de Geest uit zou voeren. De Christus met normale menselijkheid is vlees waarin de Geest gerealiseerd is met een normale menselijkheid, gewoon gevoel en menselijke gedachten. ‘Gerealiseerd worden’ betekent dat God mens wordt, dat de Geest vlees wordt. Duidelijk gezegd, het is als God Zelf vlees bewoont met een normale menselijkheid en hierdoor Zijn goddelijk werk tot uitdrukking brengt. Dit is wat gerealiseerd of geïncarneerd betekent. Tijdens Zijn eerste incarnatie moest God zieken genezen en duivels uitdrijven, omdat verlossing Zijn werk was. Om het hele menselijke ras te verlossen moest Hij barmhartig en vergevingsgezind zijn. Het werk dat Hij voor Zijn kruisiging deed was het genezen van zieken en het uitdrijven van duivels, waarmee Hij de redding van de mens van zonde en vuiligheid voorspelde. Omdat dit het Tijdperk van Genade was, was het noodzakelijk voor Hem om zieken te genezen en zo de tekenen en wonderen te laten zien die representatief waren voor de genade in dat tijdperk. Het Tijdperk van Genade draaide namelijk om het schenken van genade, waarvoor vrede, geluk en tastbare zegeningen symbool stonden – allemaal blijken van het geloof van de mensen in Jezus. Dit wil zeggen dat zieken genezen, duivels uitdrijven en genade schenken instinctieve gaven van het vlees van Jezus in het Tijdperk van Genade waren. Ze waren het werk van de Geest, gerealiseerd in het vlees. Maar terwijl Hij dit werk uitvoerde, leefde Hij in het vlees. Hij oversteeg het vlees niet. Welke genezingen Hij ook uitvoerde, Hij bleef een normale menselijkheid bezitten en een gewoon menselijk leven leiden. De reden dat ik zeg dat in het tijdperk van Gods incarnatie het vlees al het werk van de Geest uitvoerde is dat Hij al het werk, ongeacht welk, in het vlees deed. Maar door Zijn werk beschouwden de mensen Zijn vlees niet als lichamelijk in essentie. Zijn vlees kon immers wonderen verrichten, en op sommige bijzondere momenten kon het dingen doen die het vlees overstegen. Al deze gebeurtenissen, zoals het veertig dagen lang op de proef worden gesteld of de verheerlijking op de berg, vonden natuurlijk plaats nadat Hij Zijn bediening was begonnen. Met Jezus was de bedoeling van de incarnatie van God dus niet af, maar slechts gedeeltelijk volbracht. Het leven dat Hij in het vlees leidde voordat Hij met Zijn werk begon was in alle opzichten volslagen normaal. Nadat Hij met het werk begon, behield Hij het omhulsel van Zijn vlees. Omdat Zijn werk een uitdrukking van goddelijkheid was, steeg het boven de normale functies van het vlees uit. Gods geïncarneerde vlees was immers anders dan mensen van vlees en bloed. In het dagelijks leven moest Hij natuurlijk voedsel, kleding, slaap en onderdak hebben, net als iedereen, had Hij alle gewone behoeften, en redeneerde en dacht Hij als een gewoon mens. De mensen hielden Hem nog steeds voor een normaal mens, alleen het werk dat Hij deed was bovenmenselijk. Wat Hij ook deed, Hij leefde eigenlijk in een gewone en normale menselijkheid, en voor zover Hij het werk uitvoerde redeneerde Hij bepaald normaal, waren Zijn gedachten bijzonder helder, meer dan bij enig ander normaal mens het geval was. De vleesgeworden God moest wel zo denken en redeneren, want het goddelijke werk moest worden getoond door het vlees dat zeer normaal kon redeneren en helder kon denken – alleen zo kon Zijn vlees het goddelijke werk uitdrukken. Gedurende de hele drieëndertig en een half jaar dat Jezus op aarde heeft geleefd, heeft Hij Zijn normale menselijkheid behouden. Maar door Zijn werk tijdens Zijn bediening van drie en een half jaar dachten de mensen dat Hij heel transcendent was, dat Hij veel bovennatuurlijker was dan daarvoor. In werkelijkheid bleef de normale menselijkheid van Jezus onveranderd zowel voor Hij met Zijn bediening begon als daarna. Zijn menselijkheid bleef al die tijd dezelfde, maar door het verschil tussen voor en na het begin van Zijn bediening, ontstonden er twee verschillende visies met betrekking tot Zijn vlees. Wat de mensen ook dachten, de vleesgeworden God behield de hele tijd Zijn oorspronkelijke, normale menselijkheid, want sinds God geïncarneerd was leefde Hij in het vlees, het vlees dat een normale menselijkheid had. Of Hij nu Zijn bediening aan het uitoefenen was of niet, de normale menselijkheid van Zijn vlees kon niet uitgewist worden omdat menselijkheid de essentie van vlees is. Voordat Jezus Zijn bediening uitvoerde bleef Zijn vlees heel gewoon en hield het zich met alle gewone menselijke handelingen bezig; Hij leek niet in het minst bovennatuurlijk en toonde geen tekenen van wonderen. Hij was toen eenvoudigweg een heel gewoon mens die God vereerde, hoewel Hij eerlijker was in de beoefening, eerlijker dan andere mensen. Zo manifesteerde Zijn volslagen normale menselijkheid zich. Omdat Hij, voordat Hij Zijn bediening op zich nam, helemaal geen werk deed was niemand zich bewust van Zijn identiteit, niemand zag dat Zijn vlees anders was dan dat van alle andere mensen, want Hij verrichtte zelfs niet één wonder en Hij deed zelfs niet een klein stukje van het werk van God. Echter, nadat Hij Zijn bediening begon te verrichten, behield Hij Zijn omhulsel van normale menselijkheid en bleef Hij met menselijke rede leven. Maar omdat Hij met het werk van God Zelf was begonnen, de bediening van Christus op zich had genomen en het werk waartoe stervelingen, mensen van vlees en bloed, niet in staat waren, namen de mensen aan dat Hij geen normale menselijkheid had en geen volledig gewoon vlees was maar onvolledig vlees. Door het werk dat Hij uitvoerde zeiden de mensen dat Hij God in het vlees was zonder een normale menselijkheid. Dit is een onjuist begrip, want de mensen begrepen het belang van de incarnatie van God niet. Dit misverstand ontstond doordat het werk dat God in het vlees had uitgedrukt het goddelijke werk was, uitgedrukt in een vlees met normale menselijkheid. God was in het vlees gekleed, Hij woonde in het vlees en Zijn werk in Zijn menselijkheid verhulde het gewone van Zijn menselijkheid. Daarom geloofden de mensen dat God geen menselijkheid bezat.
Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, De essentie van het door God bewoonde vlees
Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.
Andere video's