Dagelijkse woorden van God: Gods werk kennen | Fragment 226

12 augustus 2020

Ik wend mijn gezag op de aarde aan en ontvouw mijn werk in zijn geheel. Alles in mijn werk wordt weerspiegeld op het aardoppervlak. De mensheid heeft op aarde nooit mijn bewegingen in de hemel kunnen vatten, noch de banen en paden van mijn Geest uitputtend kunnen overpeinzen. Veruit de meeste mensen vatten alleen de details die buiten de geest liggen. Ze zijn niet in staat om de feitelijke toestand van de geest te begrijpen. De eisen die ik aan de mensheid stel, komen niet van de vage ik die in de hemel is, of van de onvoorstelbare ik die op de aarde is. Ik stel gepaste eisen volgens de gestalte van de mens op aarde. Ik heb nooit iemand in moeilijkheden gebracht en evenmin ooit iemand gevraagd om ‘zijn bloed uit te gieten’ voor mijn welbehagen. Kan het zijn dat mijn eisen beperkt zijn tot alleen deze omstandigheden? Wie van de talrijke schepselen op aarde onderwerpt zich niet aan de beschikking van de woorden in mijn mond? Wie van deze schepselen kan voor mijn aangezicht verschijnen en niet volledig worden verbrand door mijn woorden en mijn brandende vuur? Wie van deze schepselen durft in trotse verrukking voor mijn aangezicht te paraderen? Wie van deze schepselen buigt zich niet voor mij neer? Ben ik de God die de schepping alleen maar het zwijgen oplegt? Van de legio dingen in de schepping kies ik die dingen die aan mijn intentie voldoen. Van de talrijke mensen die deel uitmaken van de mensheid kies ik wie om mijn hart geeft. Ik kies de beste van alle sterren en voeg daarmee een zwak straaltje licht toe aan mijn koninkrijk. Ik wandel over de aarde en verspreid mijn aangename geur overal en op elke plek laat ik mijn vorm na. Op iedere plek weergalmt het geluid van mijn stem. Mensen blijven overal nostalgisch lang stilstaan bij de prachtige taferelen van gisteren, want de hele mensheid denkt aan het verleden …

De hele mensheid verlangt ernaar om mijn gezicht te zien, maar wanneer ik in eigen persoon naar de aarde afdaal, is iedereen tegen mijn komst. Ze verhinderen allemaal de komst van het licht, alsof ik de vijand van de mens in de hemel ben. De mens begroet mij met een defensieve flikkering in zijn ogen en blijft voortdurend op zijn hoede, ontzettend bang dat ik wellicht andere plannen voor hem heb. Mensen beschouwen mij als een onbekende vriend, daarom hebben zij het gevoel alsof ik de intentie heb om ze lukraak te vermoorden. In de ogen van de mens ben ik een dodelijke tegenstander. De mens heeft mijn warmte weliswaar geproefd ten tijde van rampspoed, maar is zich toch altijd nog niet bewust van mijn liefde. Hij wil mij nog steeds afweren en mij trotseren. Ik ben geenszins van plan om actie tegen hem te ondernemen vanwege deze toestand. Integendeel, ik omring de mens met omhelzende warmte, vul zijn mond met zoetheid en stop het nodige voedsel in zijn maag. Maar wanneer mijn brandende toorn de bergen en rivieren schudt, zal ik de mens wegens zijn lafheid niet langer van deze verschillende vormen van hulp voorzien. Op dat moment zal mijn grimmigheid toenemen en ontzeg ik alle levende wezens een kans om zich te bekeren. Ik zal alle hoop van de mens wegnemen en de straf uitdelen die hij zo ruimschoots verdient. Op dat moment zal de donder razen en de bliksem flitsen, alsof de golven van de oceaan woest tekeergaan, alsof tienduizend bergen in elkaar storten. De mensheid wordt als gevolg van haar opstandigheid door de donder en bliksem geveld. Andere schepselen worden door de donderslagen en bliksem weggevaagd. Het hele universum vervalt abrupt tot chaos en de schepping kan de oeradem van het leven niet herstellen. De talloze horden mensen kunnen niet aan het gebulder van de donder ontkomen. Horde na horde mensen valt te midden van bliksemschichten in de kolkende stroom en wordt weggevoerd door krachtige stromingen die van de bergen af gutsen. Plotseling verzamelt zich in de schuilplaats van de mensheid een mensenmenigte. Lijken dobberen op het oppervlak van de oceaan. De hele mensheid verwijdert zich ver van mij wegens mijn toorn, want de mens heeft tegen de essentie van mijn Geest gezondigd, zijn opstandigheid heeft mij beledigd. Maar op de plaatsen zonder water genieten andere mensen, met gelach en gezang, nog wel van de zekere beloften die ik aan hen gedaan heb.

Wanneer de hele mensheid tot zwijgen is gebracht, zend ik een straaltje licht uit ter aanschouwing. Daarop worden mensen helder van geest en kijken ze helder uit de ogen. Ze willen niet langer zwijgen en roepen aldus meteen geestelijke gevoelens op in hun hart. Op dat moment wordt de hele mensheid weer tot leven gebracht. Alle mensen zetten hun onuitgesproken grieven opzij en komen voor mijn aangezicht. Ze hebben nog een kans op overleving verdiend door de woorden die ik verkondig. Alle mensen wensen namelijk op de aarde te leven. Maar wie onder hen heeft ooit de intentie gehad omwille van mij te leven? Wie onder hen heeft ooit prachtige dingen in zichzelf ontdekt om mij te behagen? Wie onder hen heeft ooit een verleidelijke geur aan mij bespeurd? Mensen zijn allemaal van grof en ongeraffineerd materiaal gemaakt. Aan de buitenkant lijken ze oogverblindend, maar in hun kern hebben ze mij niet oprecht lief. In de diepe krochten van het mensenhart is er namelijk nooit maar een greintje van mij geweest. De mens schiet te vaak tekort. Vergelijk ik hem met mijzelf, dan lijken we evenveel van elkaar te verschillen als de aarde van de hemel. Toch val ik de mens niet aan op zijn zwakke en kwetsbare plekken, evenmin lach ik hem honend uit vanwege zijn tekortkomingen. Mijn handen zijn al duizenden jaren op aarde werkzaam en al die tijd hebben mijn ogen over de gehele mensheid gewaakt. Maar ik heb nooit ook maar één mensenleven in beslag genomen om er als speelgoed mee te spelen. Ik observeer het bloed in het hart van de mens en ik begrijp de prijs die hij heeft betaald. Terwijl hij voor mij staat, wil ik de weerloosheid van de mens niet uitbuiten om hem te tuchtigen of onwenselijke dingen aan te doen. Ik heb de mens al die tijd juist van alles gegeven en hem van alles voorzien. En zo is alles wat de mens geniet geheel mijn genade, geheel de overvloed die uit mijn hand voortkomt. Ik ben immers op aarde, daarom heeft de mens nooit de kwellingen van honger hoeven ondergaan. Ik sta de mens juist toe om uit mijn handen datgene te ontvangen waar hij vreugde aan kan beleven en laat de mensheid te midden van mijn zegeningen leven. Leeft de gehele mensheid niet onder mijn tuchtiging? Diep in de bergen zijn dingen in overvloed verscholen en de wateren in hun uitgestrektheid bevatten dingen om van te genieten. Hebben de mensen die tegenwoordig in mijn woorden leven dan niet des te meer het voedsel dat ze waarderen en proeven? Ik ben op aarde en de mensheid geniet mijn zegeningen op aarde. Wanneer ik de aarde verlaat, is mijn werk voltooid. Op dat moment zal ik naar de mensheid niet langer toegeeflijk zijn waar het hun zwakheid betreft.

Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Gods woorden aan het hele universum, hfst. 17

Meer bekijken

Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.

Delen

Annuleren