Het woord Gods geeft mij kracht in het leven
Ooit werd ik in sterke mate beïnvloed door de traditionele Chinese waarden, en was mijn levensdoel het aankopen van onroerend goed voor mijn kinderen en kleinkinderen. Om dit te bereiken wijdde ik me aan het verwerven van technologische kennis over het repareren van auto’s. Ik opende een herstelgarage, en de zaken liepen uitstekend. In die fase van mijn leven meende ik dat ik greep had op mijn eigen lot, dus toen mijn schoonzus het evangelie van de Heer Jezus tegen mij predikte, weigerde ik niet alleen naar haar te luisteren, maar bespotte ik haar zelfs. Ik dacht namelijk dat ik net zo goed kon leven zonder in de Heer te geloven. Aan mijn voorspoed kwam echter een einde. Met mijn garage ging het bergafwaarts, en hoe hard ik ook werkte, het lukte me niet om het tij te keren. Ik deed er alles aan om verandering in de situatie te brengen, waardoor ik uitgeput raakte en me ellendig ging voelen. Ik begon de hele dag door alcohol te drinken om mijn angsten te onderdrukken. Tot ik op een dag niet oplette tijdens het rijden en bij een ongeval betrokken raakte. Mijn auto was total-loss, maar gelukkig en wonderbaarlijk genoeg overleefde ik het. Niet lang daarna, in het voorjaar van 1999, predikte mijn vrouw het evangelie van Almachtige God van de laatste dagen tegen mij. Het lezen van de woorden van Almachtige God verschafte mij inzicht in sommige waarheden, en ik ontdekte dat de oorzaak dat ik zo’n ellendig, uitzichtloos leven leidde was gelegen in het feit dat ik de levensbeginselen had aanvaard waarmee Satan de mens indoctrineert. Ik had louter door mijn eigen inspanning een gelukkige woonomgeving voor mijzelf willen creëren, met als resultaat dat ik het spoor zo bijster raakte dat mijn leven een lijdensweg werd en ik er bijna niet meer geweest was. Het was Almachtige God die me van het randje van de dood terughaalde en mij in Zijn huis bracht, en ik was ongelooflijk dankbaar dat Hij mij deze genade toonde. Vanaf dat moment las ik dagelijks Gods woord, bezocht ik bijeenkomsten en communiceerde met mijn broeders en zusters, en mijn hart werd met licht vervuld. Ik genoot en was verheugd dat ik het ware pad in het leven had gevonden. Weldra echter werd ik doelwit van de CCP-overheid, die mij wilde arresteren voor mijn geloof in God. Ik werd gedwongen om mijn familie achter te laten en onder te duiken. Hoewel ik perioden van zwakte doormaakte, geloofde ik toen dat de woorden van God mij zouden leiden, ongeacht waar ik heen ging en hoe demonen van Satan mij ook zouden achtervolgen. Meer dan tien jaar later begon ik langzamerhand, dankzij de leiding en de voorziening van Gods woord, een aantal waarheden te begrijpen, en mijn leven schonk mij veel voldoening. In de daaropvolgende periode, waarin ik werd gearresteerd en aan vervolging blootgesteld, ervaarde ik nog sterker aan den lijve dat het woord Gods mijn kracht in het leven is. Het was immers het woord van God dat me in staat stelde om, in weerwil van de wrede martelingen en kwellingen van Satan, sterk, onverschrokken te blijven en mijn rug recht te houden, en daardoor Satan compleet te vernederen. Door deze ervaring werd het woord Gods me nog dierbaarder, en ik kon zelfs geen ogenblik meer zonder het woord van God.
Op een dag in februari 2013 was ik met diverse broeders en zusters bezig het evangelie te verspreiden toen we op de terugweg werden aangehouden door een sedan. Er stapten drie politieagenten uit die ons vroegen wie we waren. Toen ze aan mijn accent hoorden dat ik van elders kwam, begonnen ze me onder dwang te fouilleren zonder zelfs een reden op te geven. Ze haalden een betaalpas van de Agricultural Bank of China uit mijn zak waar meer dan 700 yuan op stond, alsmede meer dan 300 yuan in contant geld, een mobiele telefoon, een MP5-speler en wat informatie over het evangelie. Op het moment dat een van de agenten besefte dat ik in Almachtige God geloofde, begon hij zich zeer agressief te gedragen. Hij deed me met geweld handboeien om en duwde me ruw de auto in. Op het politiebureau werd me bevolen tegen de muur te gaan staan, en één agent vroeg me op strenge toon: “Hoe heet je? Waar woon je? Wie heeft tegen jou gepredikt over het geloof in God?” Toen hij merkte dat ik niet wilde antwoorden, werd hij razend en rukte hij me mijn donzen jas van het lijf. Hij draaide me om en trok mijn trui van achteren over mijn hoofd heen. Vervolgens begon hij me meedogenloos op mijn rug te slaan met zijn wapenstok. Telkens na een paar stokslagen vroeg hij mij: “Ga je nu wel praten?” Nadat hij me vijftien keer zo achter elkaar had geslagen, voelde het alsof de huid in flarden aan mijn rug hing en mijn ruggengraat leek wel gebroken, zoveel pijn deed het. Maar hoe hard hij ook sloeg, ik weigerde iets te zeggen. Ten slotte was hij zo woedend dat hij nog slechts pruttelend kon uitbrengen: “Best, ik geef het op. Mijn polsen doen pijn van al dat gemep, en nog weiger je te praten!” In mijn hart wist ik dat God mij beschermde. Ik had zo’n zware mishandeling nooit zonder hulp kunnen doorstaan. In stilte dankte ik God.
Nu ze zagen dat een afranseling geen zin had bij mij, kozen ze voor een andere tactiek. Een van deze kwaadaardige politieagenten kwam met een een staaf van ongeveer een meter lang en zes centimeter dik, en sprak met een onheilspellende grijns: “Laat hem ‘het genoegen smaken’ hier een tijdje op te knielen, misschien gaat hij dan wel praten!” Ik had begrepen dat je, als je ongeveer een half uur met je knieën op zo’n staaf had gezeten, niet meer rechtop kon staan of lopen. Toen ik zag welke marteling mij te wachten stond, voelde ik dat mijn geestelijke gestalte te klein was en dat mijn vlees dit niet zou kunnen verdragen. Angst beving mij en met alle kracht die in me was riep ik God aan: “O God! Mijn gestalte is te klein, ik ben bang dat ik een dergelijke marteling niet kan verdragen. Alstublieft, bescherm mijn hart en geef mij de kracht om deze marteling te doorstaan en u niet te verraden.” Telkens opnieuw riep ik de God aan en Hij wist dat mijn vlees zwak was. Hij verhoorde mijn gebed, want uiteindelijk besloot de politie mij niet aan deze martelmethode te onderwerpen. De feiten die voor mijn ogen lagen, toonden Gods genade en bescherming voor mij. Daardoor werd mijn geloof in Hem nog sterker en werd mijn angst aanzienlijk verminderd. Hoewel ze hadden besloten me niet aan deze martelmethode te onderwerpen, wilden ze me nog niet vrijlaten. In plaats daarvan verzonnen ze een andere manier om mij te folteren. Ze dwongen me op de grond te knielen met gestrekt bovenlichaam, waarna een zwaarlijvige politieagent van meer dan 1 meter 80 lang met beide voeten op mijn kuiten ging staan en er zo hard als hij kon op begon te stampen. Toen hij op mijn kuiten ging staan, voelde ik een ondraaglijke pijn, waarop ik met al mijn kracht tegen God bad: “God! ik kan zo’n onmenselijke foltering niet verdragen, maar toch wil ik U tevreden stellen, dus ik smeek U om mij geloof, kracht en de wil om dit lijden te verdragen te schenken. Ik wil sterk blijven in mijn getuigenis voor U.” God zij geloofd, want wederom hoorde Hij mijn gebed. Die dikke politieagent kon zijn evenwicht niet bewaren toen hij op mijn kuiten stond, en al gauw stapte hij van me af. De slechte politieman naast hem werd woedend en zei: “Jij nutteloze dwaas! Waarom stap je al zo snel van hem af?” Dit waren baarlijke duivels, hun kwaadaardigheid kende geen grenzen. Ze verzonnen allerlei manieren om me te martelen, en ze stonden te popelen om me te vermoorden. Het was alsof alleen mijn dood hun bevrediging zou schenken. Ze dwongen me rechtop te blijven zitten in knielende positie, en ik mocht me niet bewegen. Later schonk een van de politieagenten de anderen een betekenisvolle blik, waarna de anderen de ruimte verlieten, zodat alleen die politieagent nog overbleef om me te bewaken. Hij kwam naar me toe en probeerde bij me in het gevlij te komen door met een gemaakte glimlach tegen te zeggen: “Mijn moeder gelooft ook in God. Vertel eens hoe jij tot het geloof bent gekomen. Ik wil net als jij in God geloven, dus stel me aan je leiders voor.” Bij het aanhoren van zijn leugens en het zien van zijn onoprechte glimlach maakte zich diepe walging van mij meester. Precies op het moment dat ik wilde zeggen dat ik hem doorhad, herinnerde ik mij het woord van God: “Je moet mijn moed in je hebben […]. Omwille van mij moet je niet zwichten voor enige duistere macht. Vertrouw op mijn wijsheid om op de volmaakte weg te blijven lopen; sta niet toe dat de samenzweringen van Satan je in hun greep krijgen” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 10). De woorden van God leidden me op tijd naar het juiste pad, waardoor ik inzag dat ik – meer nog dan moed – wijsheid nodig had in de aanwezigheid van Satan. Te allen tijde moeten we erop vertrouwen dat God ons de wijsheid zal schenken om Satan het hoofd te bieden. Dankzij de verlichting en de leiding van Gods woord, wist ik wat mij te doen stond, dus zei ik: “Als u oprecht wilt geloven, hoeft u thuis slechts de woorden van God te lezen. Het is niet nodig om de deur uit te gaan en iemand te ontmoeten.” Vlak nadat ik deze woorden had gezegd, kwam de politieagent die mij had mishandeld binnen en snauwde me toe: “Ik krijg een knallende hoofdpijn van dat gedoe met jou!” Ik wist dat Satan had gefaald en vernederd was, dus dankte ik God in stilte. Ik zag dat God altijd bij mij was, mij de weg wees en bemoedigde, en dat Hij op wonderbaarlijke wijze het geweld van de zwarte hand van de duivel had weten te keren. Gods liefde voor mij is zo groot! Hoewel ik gevangen zat in een cel, wist ik op dat moment dat ik dichter dan ooit bij God stond, en ik voelde een immense steun en rust. Ze dwongen me om twee uur lang op mijn knieën te zitten. Eindelijk, na één uur ’s nachts, beseften ze dat hun ondervragingen niets zouden opleveren, en konden ze niet anders dan ontmoedigd afdruipen.
De volgende ochtend, bracht de politie me naar een bijkantoor van het Bureau voor Openbare Veiligheid. Nadat ik de ondervragingsruimte was binnengegaan vroeg het hoofd van de recherche me woedend: “Hoe heet je? Waar woon je? Wie heeft je laten kennismaken met het geloof in God? Hoe lang geloof je al in God?? Wie zijn je contactpersonen? Vertel me alles, of ik beloof je dat je er spijt van krijgt!” Wat hij me ook vroeg, ik vertelde hem niets. Hij ondervroeg me de hele dag, waarbij hij zowel ruwe als vriendelijke tactieken gebruikte, maar hij kreeg niets uit me. Uiteindelijk schreeuwde hij woedend: “Wil je niet praten?! Dan zullen wel eens zien wat je vindt van het leven in het detentiecentrum! Als je de dingen moeilijk wilt, dan kunnen we daar zeker voor zorgen! Als je ons niet de antwoorden geeft die we willen, sluiten we je er voor altijd op!” En dus werd ik naar het detentiecentrum gebracht en opgesloten in de cel met het grootste aantal zware criminelen. Het moment waarop ik de cel binnenkwam liepen de rillingen me over de rug vanwege de naargeestige en beangstigende sfeer van de ruimte. De muren van de cel waren vier meter hoog, het was donker en vochtig, slechts een klein raampje liet een paar stralen zonlicht binnen en er hing een dikke, ranzige geur waardoor het heel moeilijk was de lucht in te ademen. Deze kleine kamer was tot barstens toe gevuld met criminelen. Er waren moordenaars, drugsgebruikers en dieven, allemaal zware criminelen. Elk van hen zag er woest en sinister uit, en verschillende waren groot en enorm gespierd en hadden tanige, lelijke gezichten en lichamen die onder de tatoeages zaten van draken, feniksen, slangen enzovoorts. Sommigen van de gevangenen waren zo mager als een hark, als levende skeletten, en ze deden me huiveren als ik alleen maar naar hen keek. Er heerste een pikorde onder de gevangenen en degenen die in Almachtige God geloofden bevonden zich helemaal onderaan, met geen rechten die ook maar het vermelden waard waren. De noodoproepknop die in de muur was geïnstalleerd was oorspronkelijk bedoeld om gevangenen in noodsituaties de gelegenheid te geven de cipier te roepen, maar gevangenen die in Almachtige God geloofden hadden absoluut niet het recht om van het gebruik van deze knop te ‘genieten’. Hoe onmenselijk de mishandeling ook was, niemand zou er ooit op reageren.
Op mijn eerste dag in de cel bespotte de hoofdgevangene me nadat hem mijn situatie duidelijk was geworden en zei: “Je gelooft toch in Almachtige God? Laat Hem je hier maar uithalen. Als je God zo goed is, waarom laat Hij dan toe dat je op deze plek terechtkomt?” De laaghartige gevangene naast hem deelde in de spot: “Wie denk je dat er beter is, onze hoofdgevangene of jouw God?” Dat ik hen God hoorde minachten en beledigen maakte me woedend. Ik wilde met hen discussiëren, maar was er te hulpeloos voor. Ik herinnerde me dat ‘Preken en communicatie over het binnengaan in het leven’ stelt dat de essentie van boosdoeners die van demonen is, en dit is absoluut juist! De demonen waren volkomen onredelijk en verdienden het te worden vervloekt! Toen ik niet antwoordde, ontstak de hoofdgevangene in woede en sloeg me bruut twee keer, waarna hij me hard op m’n kin stompte en ik op de grond viel. Geconfronteerd met deze duivels was ik heel bang en automatisch riep ik uit tot God: “O God! U weet dat ik laf en zwak ben, en dat ik altijd bang ben geweest voor schurken en gangsters. Bescherm me alstublieft, schenk me geloof en kracht en laat me mijn getuigenis in deze situatie niet verliezen.” Deze duivels zagen dat ik niet wilde spreken en bedachten dus een andere manier om me te kwellen. Een crimineel die eruit zag als een skelet kwam op me af en dwong me tegen de muur. Daarna liet hij twee andere gevangenen mijn schouders tegen de muur houden waarna hij zo hard als hij kon in de binnenzijde van mijn dij kneep, eerst links en toen rechts. Elke keer voelde ik een onbeschrijfelijke pijnscheut. (Na afloop waren mijn benen overdekt met grote bulten, die zelfs tot op de dag van vandaag niet verdwenen zijn). Daarna sloeg hij met zijn vuisten bruut op de buitenkant van mijn dijen. Het duurde niet lang of ik hurkte op de vloer en was het vrijwel onmogelijk voor me om weer op te staan. Zelfs toen hielden ze er nog niet mee op me te kwellen. Het was hartje winter en bitterkoud, maar deze duivels bevalen me mijn kleren uit te trekken en onder een kraan tegen de muur gehurkt te zitten. Ze goten continu water over me heen en deden expres het raam open zodat ik het zo koud kreeg dat ik niet kon ophouden met bibberen. Toen een van de gevangenen zag dat ik mijn tanden op elkaar klemde om de marteling te verdragen, greep hij een stuk piepschuim en bewoog dit als een waaier om koude wind naar me toe te blazen. Hiervan kreeg ik onmiddellijk het gevoel alsof mijn bloed bevroor en mijn tanden niet konden ophouden te klapperen. Automatisch bad ik stilletjes tot God: “O God! Ik weet dat uw goede bedoelingen achter alles wat er nu met me gebeurt zitten, ik smeek dus om uw leiding bij het begrijpen van uw wil, omdat ik alleen de kwelling van deze duivels niet kan verdragen. O God! Geef me alstublieft groter geloof en kracht, zodat ik de wil en vastberadenheid heb om deze moeilijkheden te overwinnen.” Nadat ik had gebeden, herinnerde ik me Gods woorden: “‘De geringe last die we tijdelijk te dragen hebben, brengt ons een eeuwige luister, die alles omvat en alles overtreft.’ Vroeger hebben jullie dit allemaal horen zeggen, maar niemand begreep de ware betekenis van de woorden. Tegenwoordig kennen jullie de echte betekenis hiervan wel. Deze woorden beschrijven wat God in de laatste dagen tot stand zal brengen. En ze zullen worden volbracht in hen die geteisterd zijn door de grote rode draak in het land waar deze zich bevindt. De grote rode draak vervolgt God en is de vijand van God. In dit land zijn zij die in God geloven dus onderworpen aan vernedering en vervolging. Daarom worden deze woorden in jullie groep mensen de realiteit” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Is het werk van God zo eenvoudig als de mens zich voorstelt?). Door Gods woorden te overdenken, begreep ik Gods wil. Het feit dat ik nu leed voor mijn geloof in God was iets glorieus, het was mijn eer. Satan martelde me met als doel me God te laten verraden en ontkennen omdat ik fysiek lijden niet kon verdragen. Ik mocht me dus absoluut niet aan Satan onderwerpen. Op dat ogenblik herinnerde ik me plotseling hoe de boosaardige politieagent in het detentiecentrum had gedreigd me te vermoorden en ik realiseerde me opeens dat de gevangenen me zo genadeloos martelden en mishandelden omdat ze dat was opgedragen door de politie! Pas toen zag ik duidelijk in dat deze schijnheilige ‘Politie van het Volk’ in werkelijkheid ongelofelijk sinister en verachtelijk was. De politieagenten gebruikten deze gevangenen om hun vuile werk op te knappen. Ze zijn volkomen boosaardig, tot op het bot. Ze zijn niet meer dan duivels die moorden begaan zonder zelf ook maar een druppel bloed te hoeven te verspillen! Satan probeerde elke methode die hij tot zijn beschikking had om me aan hen te laten onderwerpen, maar God gaat bij het uitoefenen van Zijn wijsheid uit van Satans listen. God gebruikte deze omgeving om me waar geloof in Hem te schenken, om me duidelijk Satans lelijke gezicht en boosaardige essentie te laten zien en daarmee een werkelijke walging hiervoor in mijn hart op te roepen. Zodra ik Gods wil had begrepen, werd mijn hart verlicht en vond ik mijn kracht. Ik mocht mezelf niet toestaan me door Satan te laten misleiden. Hoeveel vleselijke pijn of zwakte ik ook voelde, ik moest standhouden in mijn getuigenis voor God. Ik was God dankbaar dat Hij me de kracht had gegeven de marteling en kwelling van deze duivels te weerstaan en Satan opnieuw te verslaan.
In het detentiecentrum bestonden onze dagelijkse maaltijden uit bevroren kool gekookt in water, ingemaakte groenten en een klein, gestoomd maisbroodje, dat bij lange na niet genoeg was om de maag te vullen. ’s Nachts sliep de hoofdgevangene en zijn gevolg op het verhoogd slaapgedeelte terwijl de rest van ons op de vloer moest slapen. Terwijl ik op de ijskoude vloer lag en naar de gevangenen om me heen keek, dacht ik aan mijn meelijwekkende omstandigheden en voelde onmiddellijk hoe een ijskoud gevoel van eenzaamheid mijn hart in zijn greep kreeg. Ik dacht aan de tijd met mijn broeders en zusters, toen elke dag gelukkig was en vol vreugde. Nu bracht ik echter elke dag met deze criminelen door en had ik ook nog eens hun pesterijen en beledigingen te verdragen. Ik voelde me onuitspreekbaar, gruwelijk ellendig … Ik kwam voor God en bad tot Hem: “O God! Ik weet niet hoeveel langer ik nog op deze manier moet leven, en ik weet niet hoe ik de dagen die voor me liggen door moet komen. Mijn vlees is zwak en ik wil deze situatie niet meer het hoofd bieden. O God! Geef me alstublieft de vastberadenheid dit lijden te verdragen en leid me bij het begrijpen van uw wil, zodat ik u in deze situatie tevreden kan stellen.” Na te hebben gebeden, schoten de volgende woorden van God duidelijk door mijn hoofd: “God heeft veel slapeloze nachten doorstaan omwille van het werk met de mensheid. Van hoog boven tot de laagste diepten is Hij afgedaald naar de levende hel waarin de mens leeft om Zijn dagen bij de mens door te brengen. Hij heeft nooit geklaagd over de haveloosheid onder de mensen, heeft de mens nooit berispt om zijn ongehoorzaamheid, maar verdraagt de grootste vernedering terwijl Hij Zijn werk persoonlijk uitvoert. […] Maar ten behoeve van de hele mensheid, zodat de ganse mensheid eerder rust kan vinden, heeft Hij vernedering doorstaan en onrecht geleden door naar de aarde te komen, en is Hij persoonlijk de ‘hel’ en het ‘dodenrijk’ binnengegaan, in het hol van de tijger, om de mens te redden. Hoe is de mens gekwalificeerd om tegen God op te staan? Welke reden heeft hij om wederom over God te klagen? Hoe kan hij het lef hebben om God weer aan te kijken? God is uit de hemel gekomen naar dit uiterst vuile land van kwaad en heeft Zijn grieven nooit geventileerd of over de mens geklaagd, maar aanvaardt in plaats daarvan de plagen[1] en verdrukking van de mens kalm. Hij heeft de onredelijke eisen van de mens nooit terug gesmeten, Hij heeft nooit buitensporige eisen aan de mens gesteld en Hij heeft nooit onredelijke eisen aan de mens gesteld; Hij doet al het werk dat de mens eist gewoon zonder klacht: onderrichten, verlichten, terechtwijzen, de loutering van woorden, in herinnering roepen, aansporen, troosten, oordelen en openbaren” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Werk en intrede (9)). Ik overwoog Gods woorden en dacht aan het lijden dat God beide keren dat Hij in de wereld was geïncarneerd omwille van de mensheid had geleden, en mijn ogen werden onwillekeurig vochtig van tranen. De Heer Jezus werd aan het kruis genageld en gebruikte Zijn eigen leven om de mensheid te verlossen die was verdorven door Satan. Heden is Almachtige God opnieuw geïncarneerd en is naar China gekomen, de natie die zich het meest tegen God verzet, waar Hij Zijn leven riskeert om Zijn woorden te spreken en ons te redden. Wie kan de moeilijkheden en het lijden kennen die Hij heeft verdragen om dat te doen? Wie zou dat kunnen begrijpen? Tegelijkertijd voelde ik, een lid van de verdorven mensheid, me ondraaglijk miserabel en wilde ik niets anders dan ontsnappen aan mijn situatie, en dat nadat ik slechts een paar dagen met deze criminelen had doorgebracht. God, die heilig en rechtvaardig is, heeft decennialang met ons in deze boosaardige, gevallen wereld geleefd. Heeft God niet veel meer geleden? Bovendien leed ik om mezelf te ontdoen van verdorvenheid en werkelijke redding te bereiken. Maar God is onschuldig en niet van deze wereld, noch van deze hel op aarde. Toch, geheel en al omwille van Zijn liefde voor de mensheid, ging Hij de diepten van het hol van de grote rode draak binnen, bereid om Zijn leven op te offeren om de mensheid te redden. Gods liefde is werkelijk ongelooflijk! Als ik ook maar enige liefde voor God had, dan zou ik niet het gevoel moeten hebben dat mijn eigen omstandigheden ondraaglijk waren en zou ik me niet zo gekrenkt moeten voelen. Ten overstaan van Gods liefde voelde ik slechts spijt en schaamte. En, terwijl ik Gods liefde overdacht, voelde ik golven van warmte in mijn hart. God is werkelijk groot en Zijn liefde voor de mensheid is zo diep en waar! Als ik niet persoonlijk zulke omstandigheden had meegemaakt, zou ik Gods liefelijkheid en beminnelijkheid niet hebben gekend. Hoewel het meemaken van deze omstandigheden verwoestende gevolgen had voor mijn lichaam, was het ongelooflijk gunstig voor mijn leven. Toen ik hierover nadacht, vulde mijn hart zich met dankbaarheid aan God, en vond ik de vastberadenheid om stand te houden in mijn getuigenis voor God ondanks de extreme pijn.
In het detentiecentrum vertelde de hoofdgevangene me vaak over al de methoden die de cipiers gebruikten om ‘criminelen’ die in God geloven te martelen: ze steken punaises in de vingers van de gelovigen, wat onuitspreekbare pijn veroorzaakt, ze vullen een waterfles met kokend water en dwingen een gelovige er een van zijn vingers in te steken, en laten, nadat de huid is verbrand, de gelovige zijn vinger eruit halen en wrijven vervolgens chilipoeder op de blaren … Terwijl ik toeluisterde hoe deze bloedstollende martelingen werden beschreven, kookte ik van woede en werd mijn walging voor de CCP-regering, dit satanische regime, alleen maar groter. Ze beschrijft zichzelf op alle mogelijke positieve manieren, maar voert tegelijkertijd alle mogelijke misdadige handelingen uit. Ze spreekt over “vrijheid van godsdienstige overtuiging“ en “alle mensen genieten de wettige rechten en voordelen van burgers” en “gevangenen worden als familie behandeld”, terwijl ze in het geheim mensen mishandelt en martelt, geen respect voor menselijk leven toont en mensen niet als menselijke wezens behandelt. Voor iemand die in God gelooft, is het binnengaan in deze wereld hetzelfde als het betreden van de hel, een plek waar ze zullen worden gemarteld en vernederd, en waar ze nooit kunnen weten of ze het er levend vanaf zullen brengen. De gedachte aan deze martelingen beangstigde me, omdat ik bang was dat deze op mij zouden worden toegepast. Elke keer wanneer ik hoorde dat de cipiers het kleine raampje in de metalen deur opendeden, klopte het hart me in de keel. Ik was bang dat ik uit de cel zou worden gesleept en gemarteld. Ik bracht elke dag overweldigd door angst door en had het gevoel dat ik hopeloos in de val zat. In mijn ellende kon ik alleen maar stil tot God bidden: “O God! Mijn hart is nu zwak en ik voel me zo bang, maar ik wil u tevreden stellen. Schenk me dus geloof en kracht. Ik wil op u vertrouwen om Satans verleiding te overwinnen!” Nadat ik had gebeden, vond ik leiding in Gods woord: “Wees niet bang, Almachtige God der heerscharen zal zeker bij je zijn; Hij beschermt je en Hij is je schild” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 26). “Wanneer mensen bereid zijn om hun leven op te offeren, wordt alles een kleinigheid en kan niemand ze overmeesteren. Wat kan er belangrijker zijn dan het leven? Aldus kan Satan niets meer bewerkstelligen in de mensen, hij kan niets meer met de mens beginnen” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Interpretaties van de mysteriën van “Gods woorden aan het hele universum”, hfst. 36). Gods woorden boden me ongelooflijke troost en bemoediging. Ja, dacht ik. De God waar ik in geloof is de Heer van de schepping die de hemel en de aarde en alle dingen daarin heeft geschapen, die soeverein is over alle dingen en alles en iedereen bestuurt. Is het bovendien niet zo dat het leven en de dood van elk mens in Gods handen liggen? Zonder Gods toestemming zou Satan de duivel me niets durven aandoen. Is het feit dat ik de hele dag doorbreng in een gesteldheid van angst en ontzetting niet simpelweg mijn vrees voor de dood en mijn vrees voor fysiek lijden? Satan gebruikte deze zwakte om me aan te vallen, om me er aan te laten bezwijken en God te laten verraden. Dit is de list die Satan gebruikt om mensen te verslinden. Maar als ik bereid ben om mijn leven te geven, zou er dan werkelijk iets zijn dat ik niet zou kunnen verdragen? Ik dacht aan de ervaring van Job: Toen Satan een weddenschap afsloot met God, onderging Job vleselijk lijden, maar zonder Gods toestemming kon Satan, hoezeer hij Job ook martelde, hem zijn leven niet afnemen. Ik wilde Jobs voorbeeld volgen en waarlijk geloof in God hebben. Want, zelfs wanneer mijn lichaam door deze demonen dood zou worden gemarteld, dan nog zou mijn ziel in Gods handen liggen. Hoe deze demonen me misschien ook zouden martelen en kwellen, ik zou nooit capituleren onder hun tirannieke mishandeling. Ik zwoor dat ik nooit een Judas zou worden! Ik ben dankbaar voor de tijdige leiding die ik in Gods woord vond, dat Hij me bevrijdde uit de gebondenheid en ketenen van de dood en niet toestond dat ik ten prooi viel aan Satans list. Dankzij Gods bescherming hoefde ik niet onder deze vormen van marteling te lijden en hierin zag ik opnieuw Gods liefde en genade voor me.
Een paar dagen later kwam die boosaardige politieagent me opnieuw ondervragen, in de hoop van mij informatie te verkrijgen over kerkelijke leiders. Toen ik echter geen antwoord gaf, werd hij helemaal wild. Hij staarde me aan, greep m’n kin en kantelde mijn hoofd van links naar rechts. Daarna sprak hij tandenknarsend: “Heb je überhaupt enige menselijkheid in je? Ga je gang maar, geloof in God! Ik zet een foto van je op het internet en verzin een paar verhalen over je. Ik laat alle mensen die in Almachtige God geloven denken dat je God verraden hebt en je broeders en zusters hebt verlinkt. Niemand zal ooit nog met je willen praten. En daarna neem ik je mee naar een plek die niemand kent, graaf een gat en begraaf je levend. Niemand zal er ooit achter komen.” In zijn woede zette deze duivel al hun schaamteloze geheime trucs en listen uiteen, hun typische methoden om mensen te manipuleren: mensen erin luizen, belasteren, valselijk beschuldigen van misdaden, en moord. Ze tonen absoluut geen respect voor het leven van de mensen en het is onmogelijk te zeggen hoeveel inhumane, meedogenloze daden ze wel niet in het geheim hebben verricht! Toen ik hem deze keer zijn bedreigingen hoorde schreeuwen, was ik kalm en voelde ik me helemaal niet bang, omdat God mijn krachtige ondersteuning was. God was met me, ik had dus niets te vrezen. Hoe woester Satan wordt, hoe meer hij zijn lelijkheid en onmacht openbaart. Hoe meer hij gelovigen vervolgt, hoe meer hij zijn boosaardige, reactionaire essentie van het tot een vijand maken van God, van het doen van immorele dingen en van het tegen de hemel en de natuur ingaan onthult. Hoe meer hij mensen die God geloven schaadt, hoe meer hij me inspireert vastbesloten in God te geloven en God tot het eind aan toe te volgen: ik wilde mijn leven aan God wijden en Satan voor eens en voor altijd verloochenen! Zoals Gods woord zegt: “De mens heeft reeds lang geleden al zijn kracht verzameld, hij heeft hiervoor al zijn inzet toegewijd, elke prijs betaald, om het afschrikwekkende gezicht van deze demon af te rukken en mensen, die verblind zijn en allerlei leed en moeilijkheden hebben doorstaan, boven hun pijn uit te laten stijgen en deze boze oude duivel de rug toe te laten keren” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Werk en intrede (8)). Op dit moment kookte mijn bloed van woede en ik zwoor in stilte een eed: hoe lang ik hier ook moest blijven, en hoe deze duivels me ook zouden martelen, ik zou God nooit verraden. De politieagent zag dat ik niet zou antwoorden en bracht me uiteindelijk terug naar de cel. En zo, dankzij de leiding van Gods woord, overwon ik de herhaalde pogingen van deze duivels om me een bekentenis af te dwingen en hun marteling. Ik onthulde nooit ook maar enige informatie over de kerk en nadat ik meer dan 50 dagen in het detentiecentrum had doorgebracht, zag de politie zich gedwongen me zonder aanklacht vrij te laten.
De ervaring van deze arrestatie heeft me duidelijk de demonische essentie van de CCP-regering doen inzien. Ze vecht tegen de hemel en maakt God tot een vijand. Ze weigert God te aanbidden en gebruikt ook allerlei methoden om de mensen te bedriegen en onder controle te brengen, om mensen ervan te weerhouden in God te geloven of Hem te aanbidden. Ze probeert ervoor te zorgen dat mensen God mijden en zich tegen Hem verzetten, zodat ze uiteindelijk samen met haar in de hel worden vernietigd. Het is zo verachtelijk, gemeen en boosaardig! Wat nog belangrijker was, was dat deze ervaring me een werkelijk begrip gaf van Gods wonderbaarlijkheid en wijsheid en het gezag en de kracht van Zijn woord. In zo’n land, waar God wordt gezien als een bittere vijand, zijn mensen die in God geloven de atheïstische regering een doorn in het oog. Ze is echter volstrekt niet in staat degenen die werkelijk in God geloven beperkingen op te leggen. Hoe ze ons ook onderdrukt, gevangen zet en ons vlees schade toebrengt, ze kan ons verlangen het licht te naderen en de waarheid na te streven niet uitbannen, en ze kan ons besluit in God te geloven en Hem te volgen niet aan het wankelen brengen. Ik ben gearresteerd en heb persoonlijk de brute wreedheid van deze demonen ervaren. Satan probeerde tevergeefs me te laten bezwijken onder zijn despotische bewind door me te arresteren en te vervolgen. Gods woord echter leidde me continu en gaf me de wijsheid, geloof en kracht die me in staat stelden stand te houden te midden van Satans wrede vervolging. Door mijn daadwerkelijke ervaring zag ik Gods wonderbaarlijke daden, nam mijn geloof in God enorm toe, en verwierf ik een meer praktisch begrip van Gods woord. Ik ervoer dat Gods woord de waarheid is en dat het de kracht en de bron van het leven van de mensen uitmaakt. Met de leiding van Gods woord hoef ik nergens voor te vrezen, en hoeveel moeilijkheden en obstakels ik op de weg voorwaarts ook tegenkom, ik wens God tot het einde toe te volgen!
Voetnoot:
1. “Plagen” legt de ongehoorzaamheid van de mensheid bloot.
De bijbelteksten zijn ontleend aan de Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap.
Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.