Werk en intrede (9)
Vastgeroeste etnische tradities en een mentale kijk werpen al lang een schaduw over de zuivere en kinderlijke geest van de mens, en ze hebben de ziel van de mens aangevallen zonder ook maar een greintje menselijkheid, alsof er geen sprake is van enige emotie of enig gevoel van eigenwaarde. De methoden van deze demonen zijn extreem wreed en het lijkt wel alsof ‘scholing’ en ‘opvoeding’ de traditionele methoden zijn geworden waardoor de koning der duivels de mens ombrengt. Met zijn ‘diepzinnige onderricht’ bedekt hij zijn verwerpelijke ziel volledig en hij draagt schaapskleren om het vertrouwen van de mens te winnen en wanneer de mens in lethargie sluimert, grijpt hij de kans om hem compleet te verslinden. Arme mensheid – hoe kunnen mensen weten dat het land waarop ze zijn grootgebracht het land van de duivel is, dat degene die ze heeft grootgebracht in werkelijkheid een vijand is die ze leed berokkent. Toch ontwaakt de mens geenszins; nu zijn honger gestild en zijn dorst gelest is, bereidt hij zich voor om de ‘goedheid’ van zijn ‘ouders’ door hem groot te brengen, terug te betalen. Zo zit de mens in elkaar. Hij weet tot op heden nog steeds niet dat de koning die hem heeft grootgebracht zijn vijand is. De aarde is bezaaid met de beenderen van de doden, de duivel verheugt zich manisch zonder ophouden en blijft het vlees verslinden van mensen in de ‘benedenwereld’. Hij deelt een graf met menselijke geraamten en probeert tevergeefs de laatste restanten van het aangetaste lichaam van mensen te verslinden. Toch blijft de mens maar onwetend en heeft hij de duivel nooit als zijn vijand behandeld, maar in plaats daarvan dient hij hem met heel zijn hart. Een dergelijk ontaard volk is simpelweg niet in staat om God te kennen. Is het voor God gemakkelijk om vlees te worden, onder hen te komen en al Zijn heilswerk uit te voeren? Hoe kan de mens, die al in het dodenrijk is beland, in staat zijn om aan Gods eisen te voldoen? God heeft veel slapeloze nachten doorstaan omwille van het werk met de mensheid. Van hoog boven tot de laagste diepten is Hij afgedaald naar de levende hel waarin de mens leeft om Zijn dagen bij de mens door te brengen. Hij heeft nooit geklaagd over de haveloosheid onder de mensen, en Hij heeft de mens nooit berispt vanwege zijn ongehoorzaamheid, maar verdraagt de grootste vernedering terwijl Hij Zijn werk persoonlijk uitvoert. Hoe kon God tot de hel behoren? Hoe kon Hij Zijn leven in de hel doorbrengen? Maar ten behoeve van de hele mensheid, zodat de ganse mensheid eerder rust kan vinden, heeft Hij vernedering doorstaan en onrecht geleden door naar de aarde te komen, en is Hij persoonlijk de ‘hel’ en het ‘dodenrijk’ binnengegaan, in het hol van de tijger, om de mens te redden. Hoe is de mens gekwalificeerd om tegen God op te staan? Welke reden heeft hij om over God te klagen? Hoe kan hij het lef hebben om God aan te kijken? God is uit de hemel gekomen naar dit uiterst vuile land van kwaad en heeft Zijn grieven nooit geventileerd of over de mens geklaagd, maar aanvaardt in plaats daarvan de plagen[1] en verdrukking van de mens kalm. Hij heeft de onredelijke eisen van de mens nooit terug gesmeten, Hij heeft nooit buitensporige eisen aan de mens gesteld en Hij heeft nooit onredelijke eisen aan de mens gesteld; Hij doet al het werk dat de mens eist gewoon zonder klacht: onderrichten, verlichten, terechtwijzen, de loutering van woorden, in herinnering roepen, aansporen, troosten, oordelen en openbaren. Welke stappen van Hem zijn niet voor het leven van de mens geweest? Hoewel Hij de vooruitzichten en het lot van de mens heeft weggenomen, welke door God uitgevoerde stappen zijn niet voor het lot van de mens geweest? Welke zijn niet ten behoeve van de overleving van de mens geweest? Welke zijn er niet geweest om de mens te bevrijden van dit lijden en van de verdrukking van duistere machten die zo zwart als de nacht zijn? Welke zijn er niet ten behoeve van de mens? Wie kan Gods hart begrijpen, dat als het hart van een liefdevolle moeder is? Wie kan Gods zeer bereidwillige hart vatten? Gods bevlogen hart en vurige verwachtingen zijn terugbetaald met kille harten, met verharde, onverschillige ogen, en met de herhaalde uitbranders en beledigingen van de mens; ze zijn terugbetaald met scherpe opmerkingen, sarcasme en kleinering; ze zijn terugbetaald met de spot van de mens, met zijn vertrappen en verwerping, met zijn onbegrip, klaagzang, vervreemding en vermijding, en met niets anders dan bedrog, aanvallen en bitterheid. Warme woorden zijn onthaald door fronsende wenkbrauwen en het kille verzet van duizend vermanende vingers. God kan slechts volharden, met gebogen hoofd, mensen dienend als een bereidwillige os.[2] Zoveel zonnen en manen, zo vaak heeft Hij de sterren aanschouwd, zo vaak is Hij in de ochtendschemer vertrokken en in de avondschemer teruggekeerd en heeft Hij liggen woelen en draaien van zielenpijn, duizend keer groter dan de pijn van Zijn vertrek bij de Vader, de aanvallen en het breken van de mens verdragen, plus de behandeling en snoeiing van de mens. Gods nederigheid en verborgenheid zijn terugbetaald met het vooroordeel[3] van de mens, met de oneerlijke opvattingen en oneerlijke behandeling van de mens, en de stille manier waarop God in onbekendheid werkt, Zijn verdraagzaamheid en Zijn tolerantie zijn terugbetaald met de gulzige blik van de mens; de mens probeert God dood te stampen, zonder wroeging, en probeert God de grond in te trappen. De houding van de mens in zijn behandeling jegens God is er een van ‘zeldzame slimheid’ en God, die door de mens op de kop gezeten en veracht wordt, wordt platgewalst onder de voeten van tienduizenden mensen, terwijl de mens zelf hoog oprijst, alsof hij de koning van de berg is, alsof hij absolute macht wil grijpen,[4] om audiëntie te houden van achter een scherm, om God de nauwgezette en gezagsgetrouwe bestuurder achter de schermen te maken, die niet terug mag vechten of problemen mag veroorzaken. God moet de rol van de laatste keizer spelen, Hij moet een marionet[5] zijn, zonder enige vrijheid. Er zijn geen woorden voor de daden van de mens, dus hoezo is hij gekwalificeerd om dit of dat van God te eisen? Hoezo is hij gekwalificeerd om God suggesties aan de hand te doen? Hoezo is hij gekwalificeerd om te eisen dat God met zijn zwakheden meevoelt? Hoezo is hij geschikt om Gods barmhartigheid te ontvangen? Hoezo is hij geschikt om Gods grootmoedigheid keer op keer te ontvangen? Hoezo is hij geschikt om Gods vergeving keer op keer te ontvangen? Waar is hun geweten? Hij heeft Gods hart lang geleden gebroken, hij heeft Gods hart lang geleden al in gruzelementen achtergelaten. God kwam fris en monter onder de mensen, in de hoop dat mensen barmhartig jegens Hem zouden zijn, al was het maar met een beetje warmte. Maar de mens is traag om Gods hart te vertroosten, Hij is alleen maar aangevallen en gekweld met sneeuwballen.[6] Het hart van de mens is te gulzig, zijn verlangen is te groot, hij heeft nooit genoeg, hij is altijd ondeugend en dwaas, hij gunt God nooit enige vrijheid of recht van spreken en hij laat God geen andere keuze dan Zich aan vernedering te onderwerpen en de mens toe te staan Hem naar wens te manipuleren.
Vanaf de schepping tot nu heeft God zo veel pijn ondergaan en zo veel aanvallen verduurd. Maar zelfs vandaag zwakt de mens zijn eisen aan God niet af, kijkt hij nog steeds doordringend neer op God, heeft hij nog steeds geen tolerantie jegens God. De mens geeft Hem alleen maar advies, bekritiseert Hem en disciplineert Hem, alsof hij erg bang is dat God het verkeerde pad zal nemen, dat God op aarde bruut en onredelijk is, problemen veroorzaakt of dat Hij nergens voor zal deugen. De mens heeft altijd zo’n houding jegens God. Hoe kan dit God geen verdriet doen? God heeft door Zijn vleeswording verschrikkelijke pijn en vernedering ondergaan; hoeveel erger is het dan om God de leringen van mensen te laten aanvaarden? Zijn komst onder de mensen heeft Hem alle vrijheid ontnomen, zodanig alsof Hij in het dodenrijk gevangen zat, en Hij heeft zonder enige weerstand geaccepteerd dat Hij door de mens werd ontleed. Is dit niet schandelijk? Met zijn komst onder de familie van een normaal mens heeft “Jezus” het grootste onrecht geleden. Nog vernederender is dat Hij naar deze stoffelijke wereld is gekomen, Zichzelf tot de allerlaagste diepten heeft vernederd en het allergewoonste vlees heeft aangenomen. Doorstaat God de Allerhoogste door een schamel menselijk wezen te worden geen moeilijkheden? En doet Hij dit niet voor de mensheid? Heeft Hij ooit voor Zichzelf gedacht? Nadat Hij door de Joden verworpen en ter dood gebracht werd en het volk Hem beschimpte en bespotte, klaagde Hij nooit naar de hemel of protesteerde Hij tegen de aarde. Vandaag, is deze millennia-oude tragedie opnieuw onder dit Jood-achtige volk opgedoken. Begaan ze niet dezelfde zonden? Wat maakt de mens geschikt om Gods beloften te ontvangen? Keert hij zich niet tegen God en neemt hij dan Zijn zegeningen aan? Waarom keert de mens zich nooit naar gerechtigheid of gaat hij op zoek naar de waarheid? Waarom is hij nooit geïnteresseerd in wat God doet? Waar is zijn rechtvaardigheid? Waar is zijn billijkheid? Heeft hij het lef om God te vertegenwoordigen? Waar is zijn gevoel van gerechtigheid? Hoeveel van wat de mens liefheeft, heeft God ook lief? De mens weet niet meer wat wat is,[7] hij haalt zwart en wit altijd door elkaar,[8] hij onderdrukt gerechtigheid en waarheid, en heeft onbillijkheid en onrechtvaardigheid hoog in het vaandel. Hij verdrijft het licht en trekt rond in de duisternis. Zij die de waarheid en gerechtigheid zoeken, jagen het licht in plaats daarvan weg, zij die God zoeken, vertrappen Hem onder hun voeten en verheffen zichzelf hoog in de lucht. De mens is niet anders dan een bandiet.[9] Waar is zijn verstand? Wie kan goed van kwaad onderscheiden? Wie kan gerechtigheid ondersteunen? Wie is gewillig om voor de waarheid te lijden? Mensen zijn slecht en duivels! Zij hebben God aan het kruis genageld en klappen en juichen daarom, hun wilde kreten houden maar aan. Zij zijn als kippen en honden, zij spannen samen en bekokstoven, zij hebben hun eigen koninkrijk gevestigd, hun bemoeienis heeft overal onrust veroorzaakt, zij sluiten hun ogen en janken aan één stuk wild door, allemaal samen opgesloten, en er is sprake van een troebele sfeer, druk en levendig en zij die zich blind hechten aan anderen blijven tevoorschijn komen, allemaal houden ze de ‘illustere’ namen van hun voorouders hoog. Deze honden en kippen hebben God lang geleden naar de achtergrond verdrongen en hebben nooit enige aandacht besteed aan de toestand van Gods hart. Het is niet verwonderlijk dat God zegt dat de mens op een hond of een kip lijkt, een blaffende hond die honderd andere mee laat janken; op deze manier heeft hij Gods werk met veel tamtam in deze tijd gebracht, zonder acht te slaan op wat Gods werk echt is, of er wel gerechtigheid is, of God wel een plek heeft waarop Hij Zijn voeten kan plaatsen, hoe morgen eruitziet, zijn eigen laagheid en zijn eigen vuilheid. De mens heeft nooit veel over dingen nagedacht, hij heeft zich nooit zorgen gemaakt voor morgen en heeft alles wat hem ten goede komt en kostbaar is in zijn armen vergaard, waarbij hij voor God alleen wat restjes en restanten[10] overlaat. Wat is de mens wreed! Hij spaart geen gevoelens voor God en werpt God, nadat hij alles van God stiekem verslonden heeft, ver achter zich, zonder zich verder om Zijn bestaan te bekommeren. Hij geniet van God, maar verzet zich toch tegen God en vertrapt Hem onder zijn voeten, terwijl zijn mond God dankt en prijst; hij bidt tot God en is afhankelijk van God, terwijl hij God ook misleidt; hij ‘verhoogt’ de naam van God en ziet op naar het gezicht van God, toch zit hij ook brutaal en onbeschaamd op de troon van God en oordeelt hij de ‘onrechtvaardigheid’ van God; uit zijn mond komen de woorden die hij verschuldigd is aan God en hij kijkt ook naar Gods woorden, maar in zijn hart beschimpt hij God; hij is ‘tolerant’ jegens God maar verdrukt God toch en zijn mond zegt dat het ten gunste van God is; in zijn handen houdt hij de dingen van God en in zijn mond kauwt hij op het voedsel dat God hem gegeven heeft, toch fixeren zijn ogen een kille en emotieloze blik op God, alsof hij Hem helemaal wil opslokken; hij kijkt naar de waarheid, maar stelt die steevast gelijk aan Satans bedrog; hij kijkt naar gerechtigheid, maar forceert die tot zelfverloochening; hij kijkt naar de daden van de mens, en zegt steevast dat ze zijn wat God is; hij kijkt naar de natuurlijke gaven van de mens, en zegt steevast dat ze de waarheid zijn; hij kijkt naar Gods daden, en zegt steevast dat ze arrogantie en verwaandheid, gebral en zelfingenomenheid zijn; wanneer de mens naar God opziet, betitelt hij Hem steevast als menselijk en probeert hij hard om Hem op de stoel van een geschapen wezen te plaatsen die onder één hoedje speelt met Satan; hij weet heel goed dat ze uitspraken van God zijn, toch noemt hij ze slechts de geschriften van een mens; hij weet heel goed dat de Geest wordt verwezenlijkt in het vlees, dat God vlees is geworden, maar zegt alleen dat dit vlees de nakomeling is van Satan; hij weet heel goed dat God nederig en verborgen is, toch zegt hij alleen dat Satan beschaamd is gemaakt en God gewonnen heeft. Wat een nietsnut! De mens is niet eens waardig om als waakhond te dienen! Hij maakt geen onderscheid tussen zwart en wit en verdraait zwart zelfs opzettelijk in wit. Kunnen de krachten van de mens en het belegeren van de mens de dag van Gods emancipatie gedogen? Nadat de mens God opzettelijk heeft weerstaan, boeit het hem helemaal niet meer of gaat hij zelfs zo ver om Hem ter dood te brengen, waarbij hij niet toelaat dat God Zichzelf toont. Waar is de rechtvaardigheid? Waar is de liefde? Hij zit naast God en duwt God op zijn knieën om te smeken om vergeving, om al zijn regelingen te gehoorzamen, om aan al zijn gekonkel gehoor te geven en hij zorgt ervoor dat God alles wat Hij doet op zijn aanwijzing doet, anders wordt hij kwaad[11] en barst hij in woede uit. Hoe kan God niet door verdriet overmand zijn onder dergelijke invloed van duisternis, die zwart verdraait in wit? Hoe kan Hij Zich geen zorgen maken? Waarom wordt er gezegd, dat toen God Zijn laatste werk begon, het op het werk leek van de schepping van hemel en aarde? De daden van de mens zijn zo ‘rijk’, de ‘eeuwig stromende bron van levend water’ ‘bevloeit’ de akker van het mensenhart onophoudelijk, terwijl de ‘bron van levend water’ van de mens zonder scrupules[12] met God wedijvert; die twee zijn onverenigbaar en er wordt op die manier straffeloos voor mensen gezorgd in Gods plaats, terwijl de mens eraan meewerkt zonder zich rekenschap te geven van de gevaren die dit met zich meebrengt. En met welk effect? Hij werpt God kil aan de kant en plaatst Hem ver weg, waar mensen niet op Hem zullen letten, in grote angst dat Hij hun aandacht zal trekken en heel erg bang dat Gods bron van levend water de mens zal verlokken en de mens zal winnen. Dus na het ervaren van vele jaren van wereldse zorgen spant hij met intriges samen tegen God en maakt hij God zelfs het doelwit van zijn aantijging. Het is alsof God een blok hout is geworden in zijn ogen en hij wanhopig is om God te grijpen en Hem in het vuur te plaatsen om gelouterd en gereinigd te worden. De mens klopt zich op de borst en lacht bij het zien van Gods ongemak, hij danst van vreugde en zegt dat God al is overgegaan tot loutering. Hij zegt ook dat hij de vuile onzuiverheden van God schoon zal schroeien, alsof alleen dit rationeel en verstandig is, alsof alleen deze de billijke en redelijke methoden van de hemel zijn. Dit gewelddadige gedrag van de mens lijkt zowel opzettelijk als onbewust. De mens openbaart zowel zijn lelijke gezicht en zijn afschrikwekkende, vuile ziel als de meelijwekkende aanblik van een bedelaar; na overal te hebben geraasd, neemt hij een zielige verschijning aan en smeekt hij om vergeving van de hemel, waarbij hij wel een uiterst zielige mopshond lijkt. De mens handelt altijd op onverwachte manieren, hij ‘rijdt op de rug van een tijger om anderen bang te maken’,[a] hij speelt altijd een rol, hij bekommert zich geenszins om Gods hart en trekt geen enkele vergelijking met zijn eigen status. Hij verzet zich alleen stilletjes tegen God, alsof God hem iets heeft aangedaan en hem niet op die manier behoort te behandelen, en alsof de hemel geen ogen heeft en zaken met opzet moeilijk voor hem maakt. Zo voert de mens altijd heimelijk kwaadaardige complotten uit en stelt hij zijn eisen aan God niet in het minst bij. Hij kijkt met roofzuchtige ogen en staart wild naar elke beweging van God, hij denkt nooit dat hij de vijand van God is en hoopt dat de dag zal komen wanneer God de mist uiteen jaagt, dingen duidelijk maakt, hem uit de ‘muil van de tijger’ redt en de reden voor zijn misnoegen wegneemt. Zelfs vandaag denken mensen nog steeds niet dat ze zich tegen God verzetten, een rol die zovelen hebben gespeeld door de eeuwen heen; hoe zouden ze ook kunnen weten dat ze in alles wat ze doen al heel lang zijn afgedwaald, dat alles wat ze begrepen hebben al heel lang door de zeeën is overspoeld.
Wie heeft de waarheid ooit aanvaard? Wie heeft God ooit met open armen verwelkomd? Wie heeft ooit blij uitgekeken naar de verschijning van God? Het gedrag van de mens is al heel lang verdorven en zijn onreinheid heeft de tempel van God al heel lang onherkenbaar achtergelaten. De mens zet zijn eigen werk intussen nog steeds voort en haalt zijn neus op voor God. Het is alsof zijn verzet tegen God in steen gebeiteld en onveranderlijk is, bijgevolg zou hij liever vervloekt worden dan dat hij nog meer mishandeling lijdt van zijn woorden en daden. Hoe kunnen zulke mensen God kennen? Hoe kunnen zij rust bij God vinden? En hoe kunnen zij geschikt zijn om voor God te verschijnen? Er is zonder twijfel niets verkeerds aan het zichzelf toewijden aan Gods managementplan – maar waarom verdringen mensen Gods werk en Gods volledigheid naar de achtergrond, terwijl zij hun eigen bloed en tranen onzelfzuchtig toewijden? De geest van onzelfzuchtige toewijding van mensen is zonder twijfel kostbaar – maar hoe kunnen ze weten dat de ‘zijde’ die ze spinnen geheel en al ongeschikt is om te vertegenwoordigen wat God is? De goede intenties van mensen zijn zonder twijfel kostbaar en zeldzaam – maar hoe kunnen zij de ‘onbetaalbare schat’[13] slikken? Jullie moeten allemaal over jullie verleden nadenken: waarom zijn jullie nooit losgekomen van jullie harteloze tuchtiging en vervloekingen? Waarom staan mensen altijd op zo’n ‘intieme voet’ met majestueuze woorden en rechtvaardig oordeel? Is God ze werkelijk aan het beproeven? Is God ze opzettelijk aan het louteren? En hoe treden mensen binnen te midden van loutering? Kennen ze Gods werk echt? Welke lering hebben mensen getrokken uit Gods werk en hun eigen intrede? Mogen mensen Gods aansporing niet vergeten, en mogen zij inzicht hebben in Gods werk, het duidelijk identificeren en hun eigen intrede naar behoren beheren.
Voetnoten:
1. “Plagen” legt de ongehoorzaamheid van de mensheid bloot.
2. “Te maken gekregen met fronsende wenkbrauwen en het kille verzet van duizend vermanende vingers, met gebogen hoofd, mensen dienend als een bereidwillige os” was oorspronkelijk één zin, maar is hier voor de duidelijkheid in twee zinnen gesplitst. Het eerste deel van de zin verwijst naar de daden van de mens, terwijl de tweede zin wijst op het lijden dat God heeft ondergaan en dat God nederig en verborgen is.
3. “Vooroordeel” verwijst naar het ongehoorzame gedrag van mensen.
4. “Alsof hij absolute macht wil grijpen” verwijst naar het ongehoorzame gedrag van mensen. Zij achten zichzelf zeer hoog, ketenen anderen en dwingen ze hen te volgen en voor hen te lijden. Zij zijn vijandig jegens God.
5. “Marionet” wordt spottend gebruikt voor hen die God niet kennen.
6. “Sneeuwballen” markeert het lage gedrag van mensen.
7. “Weet niet meer wat wat is” geeft aan wanneer mensen Gods wil tot iets satanisch verdraaien, in brede zin verwijzend naar gedrag waarmee mensen God verwerpen.
8. “Hij haalt zwart en wit altijd door elkaar” verwijst naar het verwarren van de waarheid met illusies, en rechtvaardigheid met kwaad.
9. “Bandiet” duidt erop dat mensen onverstandig zijn en het ze aan inzicht ontbreekt.
10. “Wat restjes en restanten” duidt op gedrag waarmee mensen God verdrukken.
11. “Kwaad” verwijst naar het lelijke gezicht van de mens dat woedend en verontwaardigd is.
12. “Zonder scrupules” verwijst naar wanneer mensen roekeloos zijn en geen greintje eerbied jegens God hebben.
13. “Onbetaalbare schat” verwijst naar de complete God.
a. Dit is vertaald op basis van de brontekst “hú jiǎ hǔ wēi”, dat een Chinees idioom is. Het heeft betrekking op een verhaal waarin een vos andere dieren wegjaagt doordat hij in gezelschap van een tijger rondloopt en op die manier de vrees en het prestige ‘leent’ dat de tijger krijgt. Dit is een metafoor die gebruikt wordt om naar mensen te verwijzen die het prestige van iemand anders ‘lenen’ om anderen vrees aan te jagen of te onderdrukken.