Werk en intrede (10)
Dat de mensheid zo ver vooruitgang heeft geboekt, is een unieke situatie. Gods werk en de intrede van de mens gaan schouder aan schouder voort, dus Gods werk is eveneens een spectaculair gebeuren zonder weerga. De intrede van de mens tot nu toe is een wonder dat de mens zich nooit eerder heeft kunnen voorstellen. Gods werk heeft zijn hoogtepunt bereikt – en de ‘intrede’ van de mens[1] heeft vervolgens ook zijn piek bereikt. God heeft Zichzelf verlaagd zo ver als Hij maar kon en Hij heeft nooit tegen de mensheid of tegen het universum en alle dingen geprotesteerd. De mens staat intussen op Gods hoofd en zijn verdrukking van God heeft zijn toppunt bereikt; alles heeft zijn toppunt bereikt, en het is tijd dat de dag van rechtvaardigheid aanbreekt. Waarom het land in mistroostigheid en alle volken in duisternis blijven hullen? God heeft het enkele duizenden jaren – tienduizenden jaren zelfs – aangekeken en zijn tolerantie heeft reeds lang de grens bereikt. Hij heeft elke beweging van de mens aanschouwd, Hij heeft gadegeslagen hoe lang de onrechtvaardigheid van de mens vrij spel zou hebben en toch voelt de mens, die al lang gevoelloos is geworden, niets. En wie heeft ooit de daden van God gadegeslagen? Wie heeft ooit zijn ogen opgeslagen en in de verte gekeken? Wie heeft ooit aandachtig geluisterd? Wie is ooit in de handen van de Almachtige geweest? Mensen worden allemaal door denkbeeldige angsten geplaagd.[2] Wat voor nut heeft een stapel hooi en stro? Zij kunnen de, vleesgeworden God alleen maar doodmartelen. Hoewel ze slechts stapels hooi en stro zijn, is er nog steeds één ding dat ze ‘het allerbeste’[3] doen: God doodmartelen en dan roepen dat ‘dit het hart van de mensen verblijdt’. Wat een stelletje garnaalsoldaten en krabgeneraals! Opmerkelijk genoeg richten ze hun aandacht te midden van een onophoudelijke stroom mensen op God en omringen ze Hem met een ondoordringbare blokkade. Met nog meer vuur[4] hebben ze God in hordes omsingeld, zodat Hij geen vin kan verroeren. Ze houden allerlei wapens in hun handen en zien God aan alsof ze naar een vijand kijken, hun ogen vol boosheid; zij staan te popelen om ‘Gods ledematen uiteen te rijten’. Hoe raadselachtig! Waarom zijn de mens en God zulke onverzoenlijke vijanden geworden? Kan het zijn dat er sprake is van wrok tussen God, de meest lieflijke, en de mens? Kan het zijn dat Gods daden de mens geen voordeel opleveren? Doen ze de mens kwaad? De mens fixeert zijn blik strak op God, ontzettend bang dat Hij door de blokkade van de mens heen breekt, terugkeert naar de derde hemel en de mens wederom in de kerker werpt. De mens is op zijn hoede voor God, hij zit in spanning en kronkelt op afstand over de grond met een ‘machinegeweer’ gericht op de God onder de mensen. Het is alsof de mens God bij de minste of geringste beweging alles van Hem zal wegvagen – Zijn hele lichaam en alles wat Hij draagt – zonder iets achter te laten. De relatie tussen God en de mens is niet meer te herstellen. God is onbegrijpelijk voor de mens; de mens sluit intussen met opzet zijn ogen en rommelt maar wat aan, totaal niet bereid om mijn bestaan te zien en genadeloos tot mijn oordeel. Dus wanneer de mens het niet verwacht, zweef ik stilletjes weg en zal ik niet langer vergelijken wie er hoog en wie er laag is bij de mens. De mensheid is het laagste ‘dier’ van allemaal, en ik wens niet langer aandacht aan hem te schenken. Ik heb mijn genade reeds lang geheel mee teruggenomen naar de plaats waar ik in vrede woon; aangezien de mens zo ongehoorzaam is, wat voor reden heeft hij dan om nog meer van mijn kostbare genade te genieten? Ik wil mijn genade niet tevergeefs op de legers uitstorten die mij vijandig gezind zijn. Ik geef mijn kostbare vruchten liever aan die boeren van Kanaän die ijverig zijn en mijn terugkeer serieus verwelkomen. Ik wens alleen dat de hemelen eeuwig zullen bestaan en nog meer dat de mens nooit oud zal worden, dat de hemelen en de mens voor altijd rust zullen ervaren en die altijdgroene ‘pijnbomen en cipressen’ God altijd zullen vergezellen en de hemelen altijd zullen vergezellen om samen het ideale tijdperk binnen te gaan.
Ik heb veel dagen en nachten met de mens doorgebracht, ik heb samen met de mens in de wereld gewoond en ik heb nooit nog meer eisen aan de mens gesteld; ik leid de mens alleen maar steeds verder voort, ik doe niets anders dan de mens leiden en ik voer onophoudelijk het regelwerk uit ten behoeve van de bestemming van de mens. Wie heeft ooit de wil van de hemelse Vader begrepen? Wie heeft ooit tussen hemel en aarde gereisd? Ik wil niet langer de ‘oude leeftijd’ van de mens met hem doorbrengen, want de mens is te ouderwets, hij begrijpt niets; het enige wat hij weet is zichzelf volproppen op het feest dat ik heb geregeld, afzijdig van al het andere, zonder ook maar ooit aan een andere kwestie te denken. De mensheid is te gierig, de onrust, de mistroostigheid en het gevaar onder de mensen is te groot, dus wil ik de verkregen kostbare vruchten van overwinning in de laatste dagen niet delen. Laat de mens de rijke zegeningen genieten die hij zelf heeft gecreëerd, want de mens verwelkomt mij niet – waarom zou ik de mensheid dwingen om een glimlach te veinzen? Iedere hoek van de wereld is beroofd van warmte, er is geen spoor van de lente in de landschappen over de hele wereld, want zoals een schepsel dat in het water leeft, heeft de mens geen greintje warmte, hij is als een lijk en zelfs het bloed dat door zijn aderen stroomt, is als bevroren ijs dat het hart verkilt. Waar is de warmte? De mens nagelde God zonder reden aan het kruis en nadien voelde hij absoluut geen wroeging. Nooit heeft iemand spijt gehad en deze wrede tirannen zijn nog steeds van plan om de Zoon des mensen wederom ‘levend te vangen’[5] en Hem voor een vuurpeloton te brengen, om een eind aan de haat in hun hart te maken. Wat voor nut heeft het voor mij om in dit gevaarlijke land te blijven? Als ik blijf, bezorg ik de mens alleen maar conflicten en geweld en oneindige moeilijkheden, want ik heb de mens nooit vrede gebracht, alleen oorlog. De laatste dagen van de mensen moeten met oorlog vervuld zijn en de bestemming van de mens moet teloorgaan te midden van geweld en conflicten. Ik ben niet bereid om te delen in de ‘vreugde’ van de oorlog, ik wil niet bij het bloedvergieten en offeren van de mens zijn, want de verwerping van de mens heeft mij tot ‘vertwijfeling’ gedreven en ik kan het niet over mijn hart verkrijgen om de oorlogen van de mens te aanschouwen – laat de mens maar naar hartenlust strijden, ik wens te rusten, ik wil slapen, laat demonen de mensheid maar gezelschap houden gedurende zijn laatste dagen! Wie kent mijn wil? Omdat de mens mij niet verwelkomt en hij nooit naar mij heeft uitgekeken, kan ik hem alleen maar vaarwel zeggen. Ik bedeel hem de bestemming van de mensheid toe, ik laat bij de mens al mijn rijkdommen achter, zaai mijn leven onder de mensen, zaai het zaad van mijn leven in de akker van het mensenhart, laat hem eeuwigdurende herinneringen na, laat de mensheid al mijn liefde na en geef de mens alles wat de mens in mij koestert, als de gave van liefde waarmee we naar elkaar verlangen. Ik zou willen dat we elkaar voor altijd liefhebben, dat ons gisteren het fijne is dat we elkaar geven, want ik heb mij al helemaal aan de mensheid gegeven – wat kan de mens te klagen hebben? Ik heb mijn hele leven al aan de mens nagelaten, ik heb zonder een woord hard gezwoegd om het prachtige land van liefde voor de mensheid om te ploegen; ik heb nooit enige billijke eisen aan de mens gesteld en heb niets gedaan dan me gewoon te onderwerpen aan de regelingen van de mens en een nog prachtigere morgen voor de mensheid te creëren.
Hoewel Gods werk rijk en overvloedig is, schiet de intrede van de mens zeer tekort. Van de gezamenlijke ‘onderneming’ tussen de mens en God is bijna alles het werk van God; in hoeverre de mens is binnengegaan, heeft hij vrijwel niets om aan te tonen. De mens, die zo armoedig en blind is, meet zijn kracht zelfs met de God van vandaag met ‘oude wapens’ in zijn handen. Deze ‘primitieve apen’ zijn amper in staat om rechtop te lopen en ze schamen zich niet voor hun ‘blote’ lijf. Wat geeft ze de kwalificaties om het werk van God te evalueren? De ogen van vele van deze viervoetige apen worden met woede vervuld en ze nemen het tegen God op met oude wapens van steen in hun handen, ze proberen om een zodanige wedstrijd van de aapmens te ontketenen die de wereld nooit eerder heeft gezien, om een competitie van de laatste dagen te voeren tussen de aapmens en God die door het hele land beroemd zal worden. Veel van deze gekromde oude aapmensen lopen bovendien over van zelfgenoegzaamheid. Met de opeengepakte plukken haar op hun gezicht zitten ze vol moordlustige intenties en heffen ze hun voorpoten op. Zij moeten nog volledig evolueren tot de moderne mens, dus soms staan ze rechtop en soms kruipen ze, met het zweet op hun voorhoofd als dicht opeengepakte dauwdruppels – hun hunkering is overduidelijk. Kijkend naar de onberispelijke oude aapmens, hun metgezel, staande op vier benen, de vier ledematen bonkig en traag, amper in staat om klappen af te weren en zonder de kracht om terug te vechten, kunnen ze zich nauwelijks inhouden. In een oogwenk – voordat er tijd is om te zien wat er is gebeurd – tuimelt de ‘held’ in de ring op de grond met zijn ledematen in de lucht. Die ledematen, al die jaren verkeerd op de grond geplaatst, zijn opeens ondersteboven gekeerd en de aapmens heeft geen verlangen meer om weerstand te bieden. Vanaf dit moment is de oudste aapmens van het oppervlak van de aarde weggevaagd – het is echt ‘betreurenswaardig’. Deze oude aapmens kwam tot zo’n plotseling einde. Waarom moest hij zo snel van de prachtige mensenwereld verdwijnen? Waarom besprak hij de volgende strategische stap niet met zijn metgezellen? Wat jammer dat hij afscheid neemt van de wereld zonder het geheim van iemands krachtmeting met God achter te laten! Wat onnadenkend van zo’n oude aapmens om zonder een fluistering dood te gaan, om te vertrekken zonder de ‘oude cultuur en kunsten’ aan zijn nakomelingen door te geven. Er was geen tijd om zijn dierbaren aan zijn zijde te roepen en ze zijn liefde over te brengen, hij liet geen boodschap op een stenen tafel na, hij nam de hemelzon niet waar en zei niets over zijn onnoemelijke moeilijkheden. Bij zijn laatste ademtocht riep hij zijn nakomelingen niet aan de zijde van zijn stervende lichaam om ze te vertellen ‘niet de ring te betreden om God uit te dagen’ voordat hij zijn ogen sloot, met vier stijve ledematen voor altijd omhoog gestoken als boomtakken die hemelwaarts wijzen. Het lijkt erop dat hij een bittere dood stierf … Opeens barst er een brullend gelach uit van onder de ring; een van de gekromde aapmensen is buiten zichzelf; hij houdt een ‘stenen knuppel’ vast voor de jacht op antilopen of andere wilde prooidieren die geavanceerder is dan die van de oude aapmens, hij springt de ring in, vol woede, met een goed doordacht plan in zijn hoofd.[6] Het is alsof hij iets verdienstelijks heeft gedaan. Met behulp van de ‘sterkte’ van zijn stenen knuppel lukt het hem om ‘drie minuten’ lang rechtop te staan. Wat is de ‘macht’ van dit derde ‘been’ groot! Het hield de grote, onbeholpen, dwaze gekromde aapmens drie minuten lang staande – geen wonder dat deze eerbiedwaardige[7] oude aapmens zo dominant is. Zowaar, het oude stenen voorwerp voert het ‘maakt zijn reputatie waar’ uit: er is een messenheft, rand en uiteinde, het enige wat ontbreekt is glans aan de rand – wat is dat betreurenswaardig. Kijk nog eens naar de ‘kleine held’ uit oude tijden, staande in de ring degenen eronder met een minachtende blik aan te staren, alsof ze impotente minderwaardigen zijn en hij de koene held is. In zijn hart verafschuwt hij heimelijk degenen voor het podium. “Het land is in moeilijkheden en ieder van ons is verantwoordelijk, waarom schrikken jullie ervoor terug? Kan het zijn dat jullie zien dat het land met rampspoed te maken krijgt, maar niet aan een bloedige strijd willen meedoen? Het land staat aan de rand van rampspoed – waarom zijn jullie niet de eersten die hun zorg tonen en de laatsten die zichzelf vermaken? Hoe kunnen jullie staan toekijken hoe het land wegzakt en het volk aftakelt? Zijn jullie bereid om de schande van nationale onderwerping te dragen? Wat een stelletje nietsnutten!” Bij die gedachten breken er ruzies uit voor het podium en zijn ogen kijken zelfs nog kwader, alsof ze vlammen gaan schieten.[8] Hij staat te popelen dat God het opgeeft vóór het gevecht, hunkerend om God te doden om de mensen blij te maken. Hij heeft niet in de gaten dat zijn stenen voorwerp weliswaar beroemdheid geniet, maar tegen God nooit iets kan uithalen. Voordat hij de tijd heeft gehad om zichzelf te verdedigen, voordat hij de tijd heeft gehad om te gaan liggen en op te staan, wankelt hij heen en weer zonder nog iets te kunnen zien met beide ogen. Hij tuimelt neer op zijn oude voorouder en richt zich niet meer op; hij klemt zich aan de oude aapmens vast, hij roept niet meer en geeft zijn minderwaardigheid toe, zonder enig resterend verlangen tot verzet. Die twee arme aapmensen sterven voor de ring. Wat is het jammer dat de voorouders van de mensheid, die tot de dag van vandaag hebben overleefd, in onwetendheid stierven toen de Zoon der gerechtigheid verscheen! Wat is het dwaas dat ze zo’n grote zegening aan zich voorbij hebben laten gaan – dat de aapmensen, die duizenden jaren hebben gewacht, op de dag van hun zegening de zegeningen naar het dodenrijk hebben meegenomen om ervan te ‘genieten’ met de koning van duivels! Waarom deze zegeningen niet in de wereld van de levenden houden om van te genieten met hun zonen en dochters? Ze vragen gewoon om moeilijkheden! Wat is het zonde dat ze omwille van wat status, reputatie en ijdelheid zo onfortuinlijk zijn om gedood te worden en zich verdringen om als eerste de poorten van de hel te openen en zonen ervan te worden. Een dergelijke prijs is echt onnodig. Wat jammer dat zulke oude voorouders, die zo ‘vol nationale geest’ waren, zo ‘strikt voor zichzelf maar zo tolerant voor anderen’ konden zijn, zichzelf in de hel opsluiten en die impotente minderwaardigen buitensluiten. Waar zijn de ‘vertegenwoordigers van mensen’ zoals deze te vinden? Omwille van het ‘welzijn van hun nakomelingen’ en het ‘vredige leven van toekomstige generaties’ laten ze God niet ingrijpen, zodat ze geen enkele aandacht schenken aan hun eigen leven. Zij wijden zich zonder terughoudendheid toe aan de ‘nationale zaak’, waarbij ze het dodenrijk zonder een woord binnengaan. Waar is zulk nationalisme te vinden? Zij strijden met God en vrezen dood noch aderlating en maken zich al helemaal geen zorgen voor morgen. Ze begeven zich gewoon naar het slagveld. Wat jammer dat het enige wat ze krijgen voor hun ‘geest van toewijding’ eeuwige spijt is en dat ze door de eeuwigdurende vlammen van de hel verteerd worden!
Erg intrigerend! Waarom hebben mensen de vleeswording van God altijd verworpen en beschimpt? Waarom hebben mensen nooit enig begrip van Gods vleeswording? Kan het zijn dat God op het verkeerde moment is gekomen? Kan het zijn dat God op de verkeerde plaats is gekomen? Kan het zijn dat dit gebeurt omdat God alleen heeft gehandeld, zonder ‘handtekening voor goedkeuring’ van de mens? Kan het zijn omdat God Zijn eigen plan heeft getrokken zonder toestemming van de mens? Volgens de feiten heeft God vooraf gewaarschuwd. God heeft niets verkeerd gedaan door vlees te worden – moet Hij de mens om toestemming vragen? Bovendien heeft God de mens er lang geleden aan herinnerd, misschien zijn mensen het vergeten. Zij kunnen er niets aan doen, want de mens is reeds lang zo door Satan verdorven dat hij niets kan begrijpen van wat er onder de hemelen gebeurt, om maar te zwijgen van wat er in de geestelijke wereld allemaal gebeurt! Wat is het jammer dat de voorouders van de mens, de aapmensen, in de ring zijn gestorven, maar dit is niet verrassend: hemel en aarde zijn nooit compatibel geweest en hoe zouden de aapmensen, met een verstand van steen, zich kunnen indenken dat God weer vlees kan worden? Wat triest dat zo’n ‘oude man’ op ‘zijn zestigste’ doodging op de dag van Gods verschijning. Is het niet wonderlijk dat hij de wereld zonder zegen verliet juist bij de komst van zo’n grote zegening? De vleeswording van God heeft schokgolven veroorzaakt in alle religies en terreinen, de oorspronkelijke orde van religieuze kringen is ‘op de kop gezet’ en het hart in beroering gebracht van allen die naar de verschijning van God hunkeren. Wie aanbidt er niet? Wie verlangt er niet naar om God te zien? God is vele jaren persoonlijk onder de mensen geweest, toch heeft de mens dat nooit beseft. Vandaag is God Zelf verschenen en heeft Zijn identiteit aan de massa getoond – hoe kan dit het mensenhart niet verblijden? God deelde eens vreugde en verdriet met de mens en vandaag is Hij herenigd met de mensheid en wisselt hij verhalen van voorbije tijden uit met hem. Nadat Hij uit Judea vertrok, konden mensen geen spoor meer van Hem vinden. Zij hunkeren ernaar om God wederom te ontmoeten, maar beseffen niet dat zij Hem vandaag weer ontmoet hebben en met Hem herenigd zijn. Hoe zou dit geen gedachten aan gisteren kunnen oprakelen? Tweeduizend jaar geleden vandaag aanschouwde Simon Barjona, de nakomeling van de Joden, Jezus de Heiland, hij at met Hem aan dezelfde tafel en nadat hij Hem vele jaren gevolgd had, voelde hij een diepe genegenheid voor Hem. Hij had Hem vanuit het diepst van zijn hart lief; hij hield zielsveel van de Heer Jezus. Het Joodse volk wist totaal niet hoe deze baby met gouden lokken, geboren in een koude kribbe, de eerste beeltenis van Gods vleeswording was. Ze dachten allemaal dat Hij aan hen gelijk was, niemand vond Hem anders – hoe konden mensen deze alledaagse en gewone Jezus ook herkennen? Het Joodse volk zag Hem als een Joodse zoon van die tijd. Niemand beschouwde Hem als een liefderijke God en mensen stelden alleen maar blinde eisen aan Hem, zij vroegen Hem om rijke en overvloedige genadegaven, vrede en vreugde. Zij wisten alleen dat Hij, als een miljonair, alles had wat iemand ooit kon wensen. Toch behandelden mensen Hem nooit als iemand die geliefd was; de mensen in die tijd hielden niet van Hem, protesteerden alleen maar tegen Hem en stelden irrationele eisen aan Hem. Hij verzette Zich nooit, maar verleende de mens voortdurend genadegaven, ook al kende de mens Hem niet. Hij schonk mensen op stille wijze warmte, liefde en barmhartigheid. Hij gaf mensen bovendien nieuwe manieren voor de praktijk om ze uit de banden van de wet te leiden. De mens had Hem niet lief, hij benijdde Hem alleen maar en herkende Zijn uitzonderlijke talenten. Hoe kon de blinde mensheid weten hoe groot de vernedering was die de lieflijke Jezus de Heiland onderging toen Hij onder de mensen kwam? Niemand dacht aan Zijn nood, niemand wist van Zijn liefde voor God de Vader en niemand kon van Zijn eenzaamheid weten; ook al was Maria Zijn aardse moeder, hoe kon zij de gedachten in het hart van de barmhartige Heer Jezus kennen? Wie wist van het onuitsprekelijke lijden dat de Zoon des mensen verduurde? Nadat de mensen in die tijd eisen aan Hem hadden gesteld, verdrongen ze Hem kil naar de achtergrond en wierpen ze Hem eruit. Daarom zwierf Hij door de straten, dag na dag, jaar na jaar, vele jaren dolend tot Hij 33 zware jaren had geleefd, jaren die zowel lang als kort waren geweest. Wanneer mensen Hem nodig hadden, nodigden ze Hem met een glimlach op hun gezicht bij hen thuis uit en probeerden ze eisen aan Hem te stellen – maar nadat Hij Zijn bijdrage aan hen had geleverd, schoven ze Hem onmiddellijk buiten de deur. Mensen aten waarin Zijn mond voorzag, zij dronken Zijn bloed, zij genoten de genadegaven die Hij over hen uitstortte, toch keerden ze zich ook tegen Hem, want zij wisten nooit aan wie zij hun leven te danken hadden. Uiteindelijk nagelden ze Hem aan het kruis, maar toch gaf Hij geen kik. Zelfs vandaag houdt Hij Zich stil. Mensen eten Zijn vlees, zij drinken Zijn bloed, zij eten het voedsel dat Hij voor hen bereidt, en zij bewandelen de weg die Hij voor hen geopend heeft en toch zijn zij nog steeds van plan om Hem te verwerpen; zij behandelen de God die ze hun leven gegeven heeft feitelijk als de vijand en behandelen degenen die net als zij slaven zijn juist als de hemelse Vader. Keren zij zich hiermee niet opzettelijk tegen Hem? Hoe kwam het dat Jezus aan het kruis stierf? Weten jullie dat? Werd Hij niet verraden door Judas, die Hem het meest nabij stond en Hem gegeten, Hem gedronken en van Hem genoten had? Verraadde Judas Jezus niet omdat Hij maar een onbeduidende, normale leraar was? Als mensen echt hadden gezien dat Jezus uitzonderlijk en die Ene uit de hemel was, hoe hadden ze Hem dan 24 uur lang levend aan het kruis kunnen nagelen totdat Hij geen adem meer in Zijn lichaam had? Wie kan God kennen? Mensen genieten alleen maar van God met onverzadigbare hebzucht, maar zij hebben Hem nooit gekend. Zij kregen een vinger maar namen de hele hand en zij maken “Jezus” totaal gehoorzaam aan hun geboden, aan hun orders. Wie heeft er ooit enige barmhartigheid getoond jegens deze Zoon des mensen, die nergens een plaats heeft om Zijn hoofd neer te leggen? Wie heeft er ooit aan gedacht om zijn krachten met Hem te bundelen om de opdracht van God de Vader te vervullen? Wie heeft er ooit een gedachte aan Hem besteed? Wie heeft er ooit oog voor Zijn moeilijkheden gehad? De mens neemt Hem zonder een greintje liefde in de tang; de mens weet niet waar zijn licht en leven vandaan kwamen en plant alleen maar in het geheim hoe hij de “Jezus” van tweeduizend jaar geleden, die pijn onder de mensen heeft ervaren, wederom kan kruisigen. Inspireert “Jezus” werkelijk tot zulke haat? Is alles wat Hij deed al lang vergeten? De haat die zich duizenden jaren heeft opgehoopt, zal uiteindelijk tot uitbarsting komen. Jullie, die als de Joden zijn! Wanneer is “Jezus” ooit vijandig naar jullie geweest dat jullie Hem zo haten? Hij heeft zoveel gedaan en zoveel gesproken – is daar niets van in jullie voordeel? Hij heeft Zijn leven aan jullie gegeven zonder daar iets voor terug te vragen, Hij heeft Zich helemaal aan jullie gegeven – willen jullie Hem nog steeds levend opeten? Hij heeft Zijn alles aan jullie gegeven, zonder iets achter te houden, zonder ooit enige wereldse glorie, de warmte onder mensen, de liefde onder mensen of alle zegeningen onder mensen te genieten. Mensen zijn zo gemeen tegen Hem, Hij heeft nooit alle rijkdommen op aarde genoten, Hij wijdt heel Zijn oprechte, bevlogen hart aan de mens toe, Hij heeft Zich helemaal aan de mensheid toegewijd – en wie heeft Hem ooit warmte geschonken? Wie heeft Hem ooit comfort geboden? De mens heeft alle druk op Hem gelegd, hij heeft alle tegenspoed bij Hem neergelegd, hij heeft Hem met de onfortuinlijkste ervaringen onder de mensen belast, hij verwijt Hem voor alle onrecht en Hij heeft het stilzwijgend aanvaard. Heeft Hij ooit tegen iemand geprotesteerd? Heeft Hij ooit van iemand enige beloning gevraagd? Wie heeft er ooit enige sympathie jegens Hem getoond? Wie van jullie heeft als normaal mens geen romantische kindertijd gehad? Wie heeft geen kleurrijke jeugd gehad? Wie heeft er niet de warmte van dierbaren? Wie is er zonder de liefde van familieleden en vrienden? Wie is er zonder het respect van anderen? Wie is er zonder een warm gezin? Wie is er zonder de troost van vertrouwelingen? En heeft Hij hier ooit iets van genoten? Wie heeft Hem ooit enige warmte geschonken? Wie heeft Hem ooit een greintje comfort geboden? Wie heeft Hem ooit enige menselijke moraliteit getoond? Wie is er ooit tolerant jegens Hem geweest? Wie heeft Hem in moeilijke tijden ooit bijgestaan? Wie heeft er ooit het zware leven met Hem doorstaan? De mens heeft zijn eisen aan Hem nooit bijgesteld; hij stelt gewoon zonder enige scrupules eisen aan hem, alsof Hij met Zijn komst naar de mensenwereld zijn os of paard, zijn gevangene moet zijn en Zijn alles aan de mens moet geven; zo niet, dan zal de mens Hem nooit vergeven, Hem nooit rust gunnen, Hem nooit God noemen en Hem nooit hoogachten. De mens is te streng in zijn houding jegens God, alsof hij God per se dood wil martelen, waarna hij zijn eisen aan God pas bij gaat stellen; anders zal de mens de normen voor zijn eisen aan God nooit naar beneden bijstellen. Hoe zou God zulke mensen niet kunnen verafschuwen? Is dat niet de tragedie van vandaag? Het geweten van de mens is nergens te bekennen. Hij blijft zeggen dat hij Gods liefde zal terugbetalen, maar hij ontleedt God en martelt Hem dood. Is dit niet het ‘geheime recept’ voor zijn geloof in God, door zijn voorouders doorgegeven? De ‘Joden’ zijn overal te vinden en zij doen vandaag nog steeds hetzelfde werk, zij voeren nog steeds hetzelfde werk uit met hun verzet tegen God en toch geloven zij dat ze God hoogachten. Hoe kunnen de ogen van de mens zelf God kennen? Hoe kan de mens, die in het vlees leeft, de vleesgeworden God die van de Geest is gekomen als God behandelen? Wie onder de mensen kan Hem kennen? Waar is de waarheid onder de mensen? Waar is echte rechtvaardigheid? Wie is er in staat om de gezindheid van God te kennen? Wie kan met de God in de hemel wedijveren? Geen wonder dat niemand God gekend heeft toen Hij onder de mensen is gekomen en dat Hij verworpen is. Hoe kan de mens het bestaan van God tolereren? Hoe kan hij toelaten dat het licht de duisternis van de wereld verdrijft? Is dit allemaal niet de eerzame toewijding van de mens? Is dit niet de oprechte intrede van de mens? En is het werk van God niet gecentreerd rondom de intrede van de mens? Ik zou graag willen dat jullie Gods werk samenvoegen met de intrede van de mens, een goede relatie ontwikkelen tussen de mens en God en de plicht doen die de mens behoort te doen naar jullie beste vermogen. Zo zal Gods werk vervolgens tot een einde komen en met Zijn verheerlijking besluiten!
Voetnoten:
1. “‘Intrede’ van de mens” verwijst hier naar het ongehoorzame gedrag van de mens. Het verwijst niet naar de intrede van mensen tot het leven – wat positief is – maar naar hun negatieve gedrag en daden. Het verwijst in brede zin naar alle daden van de mens die tegen God gekeerd zijn.
2. “Door denkbeeldige angsten geplaagd” bespot het misleide leven van de mensheid. Het verwijst naar de verwerpelijke toestand van het leven van de mensheid, waarin mensen met demonen samenleven.
3. “Het allerbeste” wordt spottend gebruikt.
4. “Met nog meer vuur” wordt spottend gezegd en verwijst naar de afschuwelijke toestand van de mens.
5. “Levend te vangen” verwijst naar het gewelddadige en verwerpelijke gedrag van de mens. De mens is bruut en geen greintje vergevensgezind jegens God en stelt absurde eisen aan Hem.
6. “Met een goed doordacht plan in zijn hoofd” wordt spottend gezegd en verwijst naar hoe mensen zichzelf en hun ware gestalte niet kennen. Dit is een neerbuigende uitspraak.
7. “Eerbiedwaardige” wordt spottend gezegd.
8. “Schieten” duidt op de verwerpelijke toestand van mensen die koken van woede wanneer ze door God worden verslagen. Het duidt op de mate van hun verzet tegen God.