Hoofdstuk 9

Zoals mensen het zich voorstellen, blijft God uiteindelijk God en blijven mensen mensen. God spreekt de taal van mensen niet en mensen kunnen de taal van God niet spreken. Voor God is wat mensen van Hem vragen een fluitje van een cent – een simpel deuntje per keer – maar wat God van de mensheid vraagt is voor mensen onbereikbaar en onvoorstelbaar. Maar eigenlijk is de waarheid precies omgekeerd: God vraagt van mensen maar één-tiende procent. Dat is niet alleen verbazingwekkend voor mensen, het brengt de mensen ook in verwarring – ze zijn helemaal de draad kwijt. Alleen dankzij Gods verlichting en door Gods genade zijn ze een klein beetje van Zijn wil gaan begrijpen. Maar op 1 maart waren alle mensen alweer geheel confuus en wisten ze niet meer waar ze het zoeken moesten; God zei dat Zijn volk als helderwitte sneeuw moest zijn, niet als drijvende wolken. Maar wat wordt er dan bedoeld met ‘sneeuw’? En met ‘drijvende wolken’? God openbaart hier met opzet de diepere betekenis niet. Dit brengt mensen in verwarring, waardoor hun geloof toeneemt terwijl ze op zoek gaan naar kennis – want dit is niets anders dan een specifieke eis gesteld aan Gods volk. En dus merkt iedereen dat ze onbewust langer nadenken over die moeilijk te begrijpen woorden. Daardoor ontkiemen allerlei gedachten in hun brein. Rondzwevende sneeuwvlokken flitsen voorbij in hun ogen en drijvende wolken duiken opeens op in hun hoofd. Waarom wil God dan dat Zijn volk als sneeuw is en niet als drijvende wolken? Wat is de ware betekenis hiervan? Waar verwijzen deze woorden concreet naar? ‘Sneeuw’ maakt niet alleen de natuur mooi, het is ook goed voor akkers – het doodt bacteriën. Als er een dik pak is gevallen, zijn alle bacteriën bedekt onder blinkende sneeuw en bruist het hele gebied opeens van leven. Op dezelfde manier moet Gods volk niet alleen de vleesgeworden God kennen, het moet ook door het feit van de vleesgeworden God zichzelf disciplineren; zo zal het normale menselijkheid naleven. Zo verfraait de sneeuw de natuur. Uiteindelijk komt er door de volwassenwording van Gods volk een einde aan de grote rode draak, wordt Gods koninkrijk op aarde gesticht, en wordt Zijn naam geprezen en verbreid, zodat het gehele koninkrijk op aarde wordt vervuld van Zijn rechtvaardigheid, Zijn licht uitstraalt en schittert van Zijn glorie. Overal zal vrede en welbehagen, vreugde en voldoening heersen, en voortdurend hernieuwde schoonheid. De verschillende plagen die momenteel bestaan – verdorven gezindheden van Satan, zoals onrechtvaardigheid, valsheid en bedrieglijkheid, kwaadaardige verlangens enzovoorts – worden allemaal uitgeroeid en daarmee worden hemel en aarde beide hernieuwd. Dat is de ware betekenis van ‘na een dik pak sneeuw’. Degenen die drijvende wolken zijn, zijn als de mensen die de kudde volgen waarvan God gesproken heeft; als ze worden verleid door Satan of beproefd door God, zweven ze meteen weg en bestaan ze niet meer. Niets van hun wezen blijft zelfs maar bestaan, het is allang verdwenen. Als mensen drijvende wolken zijn, kunnen ze niet alleen niet Gods beeld naleven, maar beschamen ze bovendien Zijn naam, want zulke mensen lopen overal en op elk moment het gevaar om weggevoerd te worden; ze zijn het voedsel dat Satan opslokt. En als Satan hen gevangen neemt, zullen zij God verraden en Satan dienen. Dit brengt duidelijk schande over Gods naam en het is wat God het ergste haat; zulke mensen zijn Gods vijanden. Ze zijn dus niet geboren met de essentie van normale mensen en hebben dan ook geen enkele praktische waarde. Daarom stelt God zulke eisen aan Zijn volk. Maar nadat de mensen iets meer van die woorden hebben begrepen, weten ze echter niet wat ze daarna moeten doen, want het onderwerp van Gods woorden is veranderd in God zelf. Dat brengt hen in een lastige positie. “Omdat ik uit het heilige land kom, ben ik niet zoals de lotus die slechts een naam heeft en geen essentie, want hij komt uit het slijk en niet uit het heilige land.” Waarom vertelt God opeens over Zijn eigen geboorte, terwijl Hij het net nog had over de eisen die Hij aan Zijn volk stelt? Is er soms een verband? Inderdaad is er een intrinsiek verband tussen die twee kwesties – anders zou God dat niet zeggen tegen de mensen. Tussen groene bladeren wiegt de lotus zachtjes heen en weer op een briesje, een oogstrelend gezicht dat velen dierbaar is. De mensen kunnen er gewoon geen genoeg van krijgen, ze zouden er het liefst naartoe zwemmen om een lotusbloem te plukken en van dichtbij te bekijken. Maar God zegt dat de lotus uit het slijk komt en slechts een naam heeft en geen essentie; het lijkt erop dat God de lotus helemaal niet belangrijk vindt en Zijn woorden maken duidelijk dat Hij er enige afkeer van heeft. Door de eeuwen heen hebben vele mensen de lotus uitbundig geprezen omdat hij uit het slijk groeit zonder erdoor te worden bezoedeld, en lijken zelfs te suggereren dat de lotus ongeëvenaard en onvoorstelbaar prachtig is. Maar in Gods ogen is de lotus geen cent waard – en dat is nu net het verschil tussen God en de mensen. Daaraan is te zien dat het verschil tussen God en de mensen even groot is als de afstand tussen het gewelf van de hemel en de diepste fundering van de aarde. Omdat de lotus uit het slijk komt, komt de voeding die hij nodig heeft daar ook vandaan. De lotus kan zich gewoonweg vermommen om zo een lust voor het oog te worden. Vele mensen zien alleen het mooie uiterlijk van de lotus, terwijl niemand ziet dat het leven dat erin verscholen ligt, vuil en onrein is. Daarom zegt God dat de lotus slechts een naam heeft en geen essentie, en dat is de volle waarheid. Is vandaag de dag Gods volk niet net zo? Alleen uiterlijk onderwerpen ze zich aan God en geloven ze in Hem. Voor Gods aangezicht flemen en pochen ze om Hem tevreden te stellen, maar van binnen zitten ze volgepropt met een slechte satanische gezindheid en hun buik is vol onzuiverheden. Daarom stelt God vragen aan de mensen: Hij vraagt hen of hun loyaliteit aan Hem vervuild is met onzuiverheden, of dat het wel puur en oprecht is. Er zijn er velen die, terwijl ze dienstdoeners waren, God met de mond loofden maar in hun hart vervloekten. Met hun woorden onderwierpen zij zich aan God, maar in hun hart waren zij Hem ongehoorzaam. Hun mond sprak negatieve woorden en in hun hart koesterden ze tegenstand tegen God. Er zijn zelfs mensen wiens handelingen gecoördineerd werden: ze namen obscene taal in de mond, maakten handgebaren en waren volkomen losgeslagen, en ze toonden een treffend en levensecht beeld van het ware gezicht van de grote rode draak. Zulke mensen verdienen het echt om het gebroed van de grote rode draak te worden genoemd! Maar tegenwoordig staan ze op de plek van Gods trouwe dienstdoeners en doen ze alsof ze Zijn trouwe volk zijn. Schaamteloos! Geen wonder: ze komen uit het slijk, dus onvermijdelijk tonen ze hun ware gedaante. Omdat God heilig en onbezoedeld is, waar en echt is, komt Zijn vlees voort uit de Geest. Dat is zeker en onbetwistbaar. Hij kan niet alleen getuigen van God Zelf, maar bovendien Zichzelf volledig wijden aan het doen van Zijn wil: dit vertegenwoordigt één kant van Gods essentie. Dat het vlees voortkomt uit de Geest met een voorkomen, wil zeggen dat er een substantieel verschil is tussen het vlees waarin Gods Geest Zich kleedt en het vlees van mensen. Het verschil zit vooral in hun geest. ‘De Geest met een voorkomen’ wil zeggen dat de goddelijkheid, bedekt door normale menselijkheid, van binnenuit normaal kan werken. Dit is in het geheel niet bovennatuurlijk en wordt niet beperkt door menselijkheid. Met het ‘voorkomen van de Geest’ wordt volledige goddelijkheid bedoeld, die niet door menselijkheid wordt beperkt. Daarom kunnen Gods intrinsieke gezindheid en ware voorkomen volledig tot uiting komen in het geïncarneerde vlees, dat niet alleen normaal en stabiel is, maar bovendien vol majesteit en toorn. Het eerste geïncarneerde vlees kon alleen de God laten zien die mensen zich konden indenken, waardoor Hij alleen tekenen en wonderen kon verrichten en profetieën kon uitspreken. Zo kon Hij de werkelijkheid van God niet volledig tot uiting laten komen. Daarom was Hij niet de belichaming van de Geest met een voorkomen: Hij was enkel de rechtstreekse verschijning van goddelijkheid. Daarnaast werd Hij, omdat Hij de normale menselijkheid ontsteeg, niet de volledige praktische God Zelf genoemd: Hij had nog een beetje van de vage God in de hemel in Zich; Hij was de God zoals mensen die zich voorstellen. Dit is het substantiële verschil tussen de twee gevallen van geïncarneerd vlees.

Vanaf het hoogste punt van het universum waakt God over elke beweging van de mensheid en over alles wat mensen zeggen en doen. Hij observeert zelfs al hun diepste gedachten met absolute helderheid – niets ontgaat Hem. Daarom dringen Zijn woorden rechtstreeks door in het hart van mensen en treffen ze elke gedachte, en zijn Gods woorden scherpzinnig en feilloos. “Hoewel de mensen mijn Geest ‘kennen’, beledigen ze desondanks mijn Geest. Mijn woorden leggen ieders lelijke kanten en ieders diepste gedachten bloot, zodat allen op aarde neervallen onder mijn blik.” Hieraan is duidelijk te zien dat hoewel Gods eisen aan de mensheid niet zo veeleisend zijn, mensen desondanks de Goddelijke toets der kritiek niet kunnen doorstaan. “Maar hoewel de mensen neervallen, durft hun hart niet ver van mij af te dwalen. Welke van de schepselen vat geen liefde voor mij op door mijn daden?” Hiermee worden Gods volledige wijsheid en almacht nog beter zichtbaar, en zo wordt alles wat Gods volk dacht toen het de positie van dienstdoeners had, geopenbaard: na een ‘transactie’ die op een mislukking is uitgelopen, zijn de ‘honderdduizenden’ of ‘miljoenen’ die ze in hun hoofd hadden in rook opgegaan. Maar door Gods bestuurlijke decreten en door Zijn majesteit en toorn lieten ze weliswaar terneergeslagen het hoofd hangen, maar bleven ze Hem met een negatieve instelling dienen, en al hun vroegere praktijken veranderden in holle woorden en raakten volledig vergeten. In plaats daarvan deden ze precies waar ze zin in hadden om zichzelf en anderen blij te maken in een poging zich te vermaken, om zo de tijd te doden en de dagen door te komen … Dat is wat er echt gaande was onder de mensen. Daarom opent God Zijn hart voor de mensen en zegt: “Wie gaat er niet naar mij dorsten door mijn woorden? In wie ontstaan er geen gevoelens van toewijding door mijn liefde?” Om eerlijk te zijn wil iedereen Gods woorden aanvaarden en er is geen mens die niet graag Zijn woorden leest. Ze worden er alleen door hun natuur in belemmerd Zijn woorden in de praktijk te brengen. Veel mensen kunnen Gods woorden niet meer missen als ze ze gelezen hebben en hun liefde voor Hem welt op in hen. Aldus vervloekt God Satan nogmaals en onthult Hij nogmaals Satans lelijke gezicht. “Deze tijd waarin Satan tekeer gaat en zijn razernij heerst” is precies de tijd dat God officieel aan Zijn grote werk op aarde begint, om daarna te beginnen aan het werk van het vernietigen van de aarde. Met andere woorden, hoe groter Satans furie, hoe dichterbij Gods dagen zijn. Dus hoe meer God spreekt over Satans liederlijkheid, hoe dichterbij daarmee de dag komt dat Hij de aarde zal vernietigen. Dat is de verkondiging van God aan Satan.

Waarom zegt God steeds: “[…] bovendien houdt iedereen zich achter mijn rug om bezig met dat ‘gewaardeerde’ gesjoemel. Denk je soms dat het vlees waarin ik mij kleed niets weet van wat je doet, hoe je je gedraagt en wat je zegt?” Dat heeft God al meer dan eens gezegd. Waarom eigenlijk? Als mensen door God zijn getroost, als ze weten van Gods verdriet om de mensheid, vergeten ze gemakkelijk wat er achter hen ligt, terwijl ze hun best doen om vooruit te komen. Maar God heeft niet de minste clementie met de mens: Hij blijft hun gedachten bestoken. Daarom zegt Hij de mensen steeds weer zichzelf te leren kennen, niet langer losgeslagen te leven, zich niet langer bezig te houden met dat ‘gewaardeerde’ gesjoemel, en de vleesgeworden God nooit weer te bedriegen. De natuur van de mensen verandert weliswaar niet, maar het helpt toch om ze weer een paar keer te vermanen. Daarna spreekt God vanuit een menselijk perspectief om de mysteries in hun hart te verklaren: “Jarenlang heb ik regen en wind doorstaan en zo heb ik ook de bitterheid van de mensenwereld geproefd, maar als ik er goed over nadenk, is er geen enkel lijden dat de vleselijke mensheid haar hoop in mij kan doen verliezen en al helemaal geen zoetheid die mensen onverschillig, ontmoedigd of afwijzend tegenover mij kan doen worden. Is hun liefde dan echt beperkt tot een gebrek aan pijn en een gebrek aan zoetheid?” “Alles onder de zon is leegte.” Deze woorden bevatten een diepe betekenis. Daarom zegt God dat er niets is dat mensen hun hoop in Hem kan doen verliezen of onverschillig tegenover Hem kan maken. Als de mensen God niet liefhebben, kunnen ze net zo goed dood zijn. Als ze God niet liefhebben, is de ellende die ze doormaken voor niets en is het geluk dat ze genieten niets dan leegte, en wordt het bij hun zonden opgeteld. Omdat geen mens Hem werkelijk liefheeft, zegt God: “Is hun liefde dan echt beperkt tot een gebrek aan pijn en een gebrek aan zoetheid?” Wie op aarde zou zonder bitterheid of zoetheid kunnen bestaan? Steeds weer benadrukt God: “Geen enkel mens heeft ooit werkelijk mijn gezicht gezien of mijn stem gehoord, omdat de mensen mij niet werkelijk kennen.” God zegt dus dat de mensen Hem niet werkelijk kennen, maar waarom vraagt Hij de mens dan Hem te kennen? Is dat niet met elkaar in tegenspraak? Elk woord van God heeft een duidelijk doel. Omdat de mensen zo verdoofd zijn geworden, hanteert God het principe dat Hij honderd procent van het werk door mensen moet verzetten om uiteindelijk één-tiende procent van ieders hart te bezitten. Dat is Zijn werkwijze, en God moet het zo aanpakken om Zijn doelen te kunnen bereiken. Dat is ook precies de wijsheid in Zijn woorden. Hebben jullie dit begrepen?

God zegt: “Wanneer ik rechtstreeks mijn mysteries onthul en mijn wil duidelijk maak in het vlees, trekken jullie je er niets van aan; jullie luisteren alleen naar de geluiden, maar begrijpen niet wat ze betekenen. Ik word er ontroostbaar van, want hoewel ik in het vlees ben, kan ik niet het werk verrichten van de bediening van het vlees.” Door deze woorden nemen aan de ene kant mensen door hun verdoofdheid zelf het initiatief om met God mee te werken; aan de andere kant onthult God hiermee het ware gezicht van Zijn geïncarneerde goddelijkheid. Omdat mensen te klein van gestalte zijn, toont God in de fase dat Hij in het vlees is Zijn goddelijkheid alleen in een mate die zij kunnen bevatten. Tijdens deze stap in het werk zijn de meeste mensen nog niet in staat die geheel te aanvaarden, waaruit duidelijk blijkt hoe onontvankelijk ze zijn. Dus voert de goddelijkheid tijdens het werk niet haar volledige oorspronkelijke functie uit; ze doet slechts een klein deel ervan. Dit betekent dat de goddelijkheid in het toekomstige werk geleidelijk steeds meer geopenbaard zal worden, afhankelijk van de mate van herstel van de mensen. Maar de goddelijkheid wordt dus niet langzaamaan groter: ze is wat de vleesgeworden God in essentie bezit, en ze is anders dan de gestalte van mensen.

Gods schepping van de mensen had een doel en een betekenis, daarom zei Hij: “Als de mensheid geheel vernietigd zou worden door mijn toorn, wat voor betekenis heeft het dan gehad dat ik hemel en aarde heb geschapen?” Toen de mensen waren bedorven, besloot God een deel van hen voor Zich te winnen voor Zijn eigen plezier; het was niet Zijn intentie dat alle mensen zouden worden vernietigd, of dat God hen zou wegvagen bij zelfs de kleinste overtreding van Zijn bestuurlijke decreten. Dat is niet Gods wil. Zoals God al zei: dat zou zinloos zijn. En juist uit die ‘zinloosheid’ blijkt Gods wijsheid. Betekent het niet juist veel meer dat Hij, nadat Hij alle mensen met allerlei manieren van spreken en allerlei werkwijzen heeft getuchtigd, geoordeeld en gekastijd, uiteindelijk de mensen die Hem werkelijk liefhebben uitverkiest? Juist op deze wijze worden Gods daden geopenbaard, en zo krijgt Zijn schepping van de mensen nog meer betekenis. Daarom worden de meeste woorden van God uitgesproken om eenvoudigweg langs hen heen te gaan; het is om een doel te bereiken, en dit is nu juist de werkelijkheid van een deel van zijn woorden.

Vorige: Hoofdstuk 8

Volgende: Addendum: Hoofdstuk 1

Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.

Gerelateerde inhoud

Instellingen

  • Tekst
  • Thema's

Effen kleuren

Thema's

Lettertype

Lettergrootte

Regelruimte

Regelruimte

Paginabreedte

Inhoud

Zoeken

  • Zoeken in deze tekst
  • Zoeken in dit boek