De onuitblusbare levenskracht
Ik ben een gewoon mens en heb een heel gewoon leven geleid. Zoals zovelen die hunkeren naar het licht, heb ik heel wat manieren uitgeprobeerd om op zoek te gaan naar de ware betekenis van het menselijk bestaan, om mijn leven meer zin te laten krijgen. Uiteindelijk bleken al mijn pogingen tevergeefs. Maar toen ik zo fortuinlijk was dat ik het werk van Almachtige God van de laatste dagen had geaccepteerd, vonden er wonderbaarlijke veranderingen in mijn leven plaats. Daardoor kreeg mijn leven meer kleur en begon ik te begrijpen dat uitsluitend God de ware Voorziener is van de geest en het leven van de mens en dat uitsluitend Gods woorden de ware betekenis bevatten van het menselijk leven. Ik was blij dat ik uiteindelijk het juiste pad in het leven had gevonden. Maar op een dag werd ik, tijdens het uitvoeren van mijn plicht, op onwettige wijze door de CCP-overheid gearresteerd en beestachtig gemarteld. Daarna onderging ik een levenservaring die voor altijd in mijn levensreis gegrift zal blijven …
Op een dag in december 2011 rond 7 uur ’s ochtends waren een andere kerkelijke leider en ik bezig de inventaris op te maken van de bezittingen van de kerk, toen meer dan tien politieagenten plotseling onze deur binnenstormden. Eén van die kwaadaardige agenten rende op ons af en schreeuwde: “Beweeg je niet!” Toen ik zag wat er gebeurde begon mijn hoofd te tollen. Ik dacht bij mijzelf: dit ziet er slecht uit – de kerk gaat een heleboel bezittingen kwijtraken. Daarop fouilleerden de agenten ons, zoals bandieten die een overval uitvoeren. Ze doorzochten ook onze kamer en gooiden in korte tijd alles ondersteboven. Uiteindelijk vonden ze wat bezittingen die aan de kerk toebehoorden: drie bankpassen, stortingsbewijzen, computers, mobiele telefoons, en nog veel meer. Dat namen ze allemaal in beslag en ze namen mij, de andere kerkelijk leider en nog twee anderen mee naar het politiebureau.
In de middag kwam de politie nog eens drie zusters brengen die ze hadden gearresteerd. Ze sloten ons alle zeven in een kamer op en stonden ons niet toe om te praten en toen de nacht viel, lieten ze ons ook niet slapen. Toen ik zag dat de zusters bij mij werden opgesloten en ik eraan dacht hoeveel geld de kerk was kwijtgeraakt, raakte ik buiten mezelf van ongerustheid. Ik kon enkel maar dringend tot God bidden: “O God! Nu mij deze situatie is overkomen, weet ik niet wat ik moet doen. Bescherm mijn hart alstublieft en houd het kalm.” Nadat ik gebeden had, dacht ik aan Gods woorden: “Wees niet bang wanneer er dingen zoals deze in de kerk gebeuren, ik laat het allemaal toe. Houd stand en wees mijn stem. Heb vertrouwen dat alle dingen en zaken door mijn troon zijn toegelaten en ze allemaal mijn bedoelingen in zich dragen” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 41). “Je moet weten dat alle dingen in jullie omgeving er zijn door mijn toestemming, Ik regel alles. Zie duidelijk en geef genoegdoening aan mijn hart in de omgeving die ik je heb gegeven” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 26). Gods woorden bedwongen de paniek in mijn hart. Ik realiseerde me dat ik vandaag, met Gods toestemming, in deze omgeving was terechtkomen en dat de tijd was gekomen dat God me vroeg om voor Hem te getuigen. Toen ik Gods wil had begrepen, bad ik tot God en zei ik: “O God, ik wens te gehoorzamen aan uw orkestraties en regelingen en standvastig te zijn in mijn getuigenis jegens u – maar ik ben slechts klein van gestalte en ik vraag u mij vertrouwen en kracht te geven en mij te beschermen, zodat ik standvastig kan zijn.”
De volgende ochtend haalden ze ons uit elkaar en ondervroegen ze ons. Eén van de politieagenten zei trots: “Ik weet dat je een kerkelijk leidster bent. We hebben jullie vijf maanden lang in de gaten gehouden. …” Toen ik hem tot in detail alles hoorde beschrijven wat ze hadden gedaan om me in de gaten te houden, liepen de rillingen over mijn rug. Ik dacht bij mezelf: de CCP-overheid verricht echt een boel voorbereidingen om ons te arresteren. Aangezien ze al weten dat ik een kerkelijk leidster ben, zullen ze me beslist niet laten gaan. Onmiddellijk maakte ik een besluit ten overstaan van God: ik zou liever sterven dan God verraden en een Judas zijn. Toen ze merkten dat ze geen resultaten kregen uit hun verhoor, stelden ze iemand aan om me in de gaten te houden en ervoor te zorgen dat ik niet sliep.
Tijdens de ondervraging op de derde dag zette het hoofd van de politie een computer aan en liet hij mij materialen lezen waarin God werd belasterd. Toen hij zag dat ik onbewogen bleef, ondervroeg hij mij vervolgens grondig over de financiële zaken van de kerk. Ik draaide mijn hoofd de andere kant op en besteedde geen aandacht aan hem. Daardoor werd hij zo razend, dat hij begon te vloeken. “Het maakt helemaal niets uit als je niets zegt – we kunnen je hier oneindig lang vasthouden en je martelen wanneer we maar willen”, dreigde hij in alle heftigheid. In het holst van die nacht begon de politie met hun marteling. Ze trokken één van mijn handen over mijn schouder heen en wrongen die naar beneden en brachten de andere hand naar boven achter mijn rug. Door met hun voeten tegen mijn rug te duwen, bonden ze beide polsen met handboeien aan elkaar. Het deed zo’n pijn, dat ik het van de pijn uitschreeuwde – de botten en de spieren in mijn schouders voelden aan alsof ze aan stukken gescheurd zouden worden. Ik kon enkel maar bewegingloos geknield zitten met mijn hoofd op de grond. Ik dacht dat ze het vanwege mijn geschreeuw wel wat rustiger met me aan zouden doen, maar in plaats daarvan plaatsten ze een theekopje tussen mijn geboeide handen en mijn rug waardoor de pijn verdubbeld werd. De botten aan de bovenkant van mijn lichaam voelden aan alsof ze in tweeën waren gebroken. Het deed zo’n pijn, dat ik niet durfde uit te ademen en het koude zweet stroomde over mijn gezicht. Net toen ik het gevoel had dat ik de pijn niet langer kon verdragen, nam één van de agenten de kans te baat om tegen me te zeggen: “Geef ons gewoon een naam, dan laten we je onmiddellijk vrij.” Op dat moment riep ik God aan om mijn hart te beschermen en dacht ik onmiddellijk aan een hymne: “God in vlees, Hij lijdt, hoeveel meer moet ik? Als ik zou toegeven aan de duisternis, hoe zou ik God dan zien? […] Als ik denk aan uw woorden, laten ze me verlangen naar u. Wanneer ik uw gezicht zie, groet ik u in mijn schuld. Hoe kon ik u verlaten om naar zogenaamde vrijheid te zoeken? Ik zou liever lijden om uw rouwende hart te herstellen” (‘In afwachting van Gods goede nieuws’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Ja, dacht ik, Christus is de heilige en rechtvaardige God. Hij is in het vlees geïncarneerd en op aarde gekomen om de door en door verdorven mensheid redding te brengen. Hij is al enige tijd door CCP-overheid vervolgd en opgejaagd en is door de mensheid tegengewerkt en veroordeeld. God had nooit zo hoeven lijden, maar Hij verdraagt dit alles in stilte om ons te redden. Dus toen ik hier diep over nadacht, besefte ik dat ik nu leed om redding te verwerven – ik moest door dit lijden heen gebracht worden. Als ik me aan Satan overgaf omdat ik de pijn niet kon verdragen, hoe zou ik dan God ooit weer onder ogen kunnen komen? Door de gedachte hieraan kreeg ik kracht en werd ik opnieuw onverzettelijk. De politie martelde me ongeveer een uur lang. Toen zij de handboeien afdeden stortte mijn hele lichaam kreupel op de grond. “Als je niet praat, doen we het nog een keer!” schreeuwden ze naar me. Ik keek naar ze maar zei niets. Mijn hart was vervuld van haat jegens deze gemene politieagenten. Eén van hen kwam op me af om de handboeien weer aan te doen. Toen ik aan de folterende pijn dacht die ik daarnet geleden had, bleef ik in mijn hart tot God bidden. Maar toen hij probeerde mijn armen achter mijn rug te trekken, kon hij daar, tot mijn verbazing, geen beweging in krijgen. Mijn armen deden ook niet meer zo’n pijn. Hij probeerde het met zoveel kracht, dat zijn hele hoofd onder het zweet kwam te zitten – maar hij kon nog steeds de handboeien niet om krijgen. “Je bent tamelijk sterk!” tierde hij razend. Ik wist dat dit God was die voor mij zorgde en dat het God was die mij kracht verleende. God zij gedankt!
Het was moeilijk om de dageraad te halen. Wanneer ik terugdacht aan hoe die politieagenten me hadden gemarteld, voelde ik me nog steeds getraumatiseerd. Ze hadden ook gedreigd dat ze, als ik niets zei, me diep de bergen in zouden meenemen en me zouden executeren en dat ze, wanneer ze later andere gelovigen arresteerden, zouden zeggen dat ik de kerk verraden had. Ze zouden mijn naam zwart maken en ervoor zorgen dat de andere broeders en zusters van de kerk mij zouden haten en zich van mij zouden afkeren. Toen ik me dat voor de geest haalde, werd mijn hart overspoeld door golven van troosteloosheid en hulpeloosheid. Ik merkte dat ik me angstig en zwak voelde. Ik dacht bij mezelf: als ik sterf ben ik beter af. Op die manier word ik geen Judas, zal ik God niet verraden en zullen mijn broeders en zusters zich niet van mij afwenden. Ik zal ook de pijn van de marteling van het vlees vermijden. Dus wachtte ik af tot de politieagent die me bewaakte even niet oplette en sloeg ik mijn hoofd keihard tegen de muur – maar het enige wat er gebeurde was dat mijn hoofd duizelde. Ik ging niet dood. Op dat moment werd ik van binnen door Gods woorden verlicht: “Wanneer anderen je verkeerd interpreteren, kun je tot God bidden en zeggen: ‘O God! Ik vraag niet dat anderen me tolereren of goed behandelen, noch dat ze me begrijpen of accepteren. Ik vraag alleen dat ik in staat ben om u lief te hebben in mijn hart, dat ik op mijn gemak ben in mijn hart en dat mijn geweten zuiver is. Ik vraag niet dat anderen me prijzen, of me hoog in aanzien houden; ik streef er alleen naar om u tevreden te stellen vanuit mijn hart […]’” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Alleen door het ervaren van loutering kan de mens ware liefde bezitten). Gods woorden verdreven de neerslachtigheid uit mijn hart. Ja, dacht ik, God ziet de mensen in het diepst van hun hart. Als de politie mij voor hen als de zondebok afschildert, zal ik erop vertrouwen dat de bedoelingen van God goed zijn, zelfs als de broeders en zusters het werkelijk verkeerd begrijpen en mij afwijzen omdat ze niet weten wat er in werkelijkheid is gebeurd. God stelt mijn geloof en mijn liefde voor Hem op de proef en ik moet ernaar streven om God tevreden te stellen. Toen ik de sluwe plannen van de duivel had doorzien, voelde ik me opeens in verlegenheid gebracht en beschaamd. Ik zag dat mijn geloof in God te klein was. Ik was niet in staat geweest om standvastig te zijn nadat ik een beetje pijn had geleden en had eraan gedacht om door de dood te ontsnappen en Gods orkestraties te vermijden. Het doel dat de politie had met dit soort bedreigingen, was ervoor te zorgen dat ik mij van God af zou wenden. En zonder Gods bescherming zou ik zijn gevallen voor hun sluwe plannen. Terwijl ik over Gods woorden nadacht, werd mijn hart met licht vervuld. Ik wilde niet langer sterven maar een goed leven leiden en datgene wat ik in werkelijkheid uitleefde, gebruiken om getuigenis af te leggen voor God en Satan schande toe te brengen.
De twee politieagenten die als taak hadden mij te bewaken vroegen me waarom ik met mijn hoofd tegen de muur was gestoten. Ik zei dat het was omdat de agenten me hadden geslagen. “Wij werken hoofdzakelijk door middel van opvoeding. Maak je maar geen zorgen, ik zal niet toestaan dat ze je opnieuw slaan”, zei één van hen met een glimlach. Toen ik zijn troostende woorden hoorde, dacht ik: die twee zijn niet slecht. Sinds mijn arrestatie zijn ze heel aardig tegen me geweest. Daarmee raakte ik minder op mijn hoede. Maar op dat moment flitsten de woorden van God mijn hart binnen: “Mijn volk moet te allen tijde waken voor de sluwe plannen van Satan, de poort van mijn huis beschermen voor mij […] Dit zal voorkomen dat jullie in de val van Satan lopen, want dan zal het te laat zijn voor spijt” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Gods woorden aan het hele universum, hfst. 3). Door Gods woorden werd ik daar op tijd aan herinnerd en ze lieten me zien dat de sluwe plannen van de duivel talrijk zijn en dat ik te allen tijde voor die demonen en duivels op mijn hoede moest zijn. Ik had niet verwacht dat ze spoedig hun ware aard zouden laten zien. Eén van de agenten begon God te lasteren, terwijl de andere naast me klopjes op mijn been zat te geven, me smerig grijnzend zat aan te kijken en me vragen stelde over financiële zaken van de kerk. Toen hij ’s avonds zag dat ik wegdommelde, begon hij mijn borst te betasten. Toen ik zag dat ze hun ware aard lieten zien werd ik hevig verontwaardigd. Pas nu zag ik dat de zogenaamde ‘Volkspolitie’ niets meer was dan een stelletje wreedaards en bullebakken. Ze waren echt in staat dergelijke walgelijke, smerige dingen te doen! Daardoor kon ik alleen maar dringend tot God bidden om mij tegen hun kwaad te beschermen.
De paar dagen daarna ondervroegen de agenten me niet alleen op indringende wijze over de kerk, maar hielden ze ook beurtelings de wacht over me en voorkwamen ze dat ik in slaap viel. Toen de twee politieagenten die me ondervraagden, merkten dat ik hun niets had gegeven, werden ze razend. Een van hen gaf me ervan langs en sloeg me, wie weet hoeveel keer, in het gezicht. Mijn gezicht deed pijn, begon op te zwellen en werd uiteindelijk zo gevoelloos dat ik niets meer kon voelen. Omdat hun vragen niets hadden opgeleverd, schreeuwde de politiechef op een avond tegen me: “Je moet je mond eens open gaan doen. Je stelt mijn geduld op de proef, verdomme. Ik heb niet het idee dat we niets met je kunnen aanvangen. Ik heb met veel mensen te maken gehad die een stuk taaier waren dan jij. Als we niet hard tegen je zijn, zul je je verdomme nooit aan ons onderwerpen!” Hij gaf de opdracht en daarop begonnen verschillend agenten me te martelen. Tijdens de avond was de ondervragingsruimte somber en angstaanjagend. Ik kreeg het gevoel alsof ik in de hel zat. Ze bevalen me op de grond neer te hurken en mijn geketende handen over mijn voeten te leggen. Daarna brachten ze een houten stok aan tussen de kromming van mijn armen en achter mijn knieën waardoor mijn lichaam gedwongen werd zich op te krullen. Daarna trokken ze de stok omhoog en lieten die aan beide kanten op een tafel rusten, waardoor mijn hele lichaam in de lucht kwam te hangen met mijn hoofd naar beneden. Zodra ze me ophesen, werd ik duizelig en merkte ik dat ik maar moeilijk kon ademhalen. Ik had het gevoel alsof ik stikte. Omdat ik ondersteboven in de lucht hing, hing mijn hele gewicht aan mijn polsen. Om te zorgen dat de handboeien niet in mijn vlees sneden, klemde ik mijn handen stevig ineen, hield ik mijn lichaam gebogen en probeerde ik uit alle macht in die positie te blijven. Maar langzaam ebde mijn kracht weg. Mijn handen gleden van mijn enkels tot aan mijn knieën en de handboeien drongen diep in het vlees door, waardoor ik een folterende pijn voelde. Nadat ik zo ongeveer een half uur had gehangen, had ik het gevoel dat al het bloed in mijn lichaam zich in mijn hoofd had opgehoopt. Doordat mijn hoofd en ogen op een pijnlijke manier waren uitgezet, kreeg ik het gevoel dat ze zouden ontploffen. In mijn polsen waren diepe sneden gestoken en mijn handen waren zo gezwollen dat ze er allebei als een brood uitzagen. Ik had het gevoel alsof ik aan het randje van de dood stond. “Ik houd het niet meer vol. Laat me zakken!” riep ik in wanhoop. “Alleen jij kan jezelf redden. Geef ons maar een naam en dan laten we je zakken”, zei een van de agenten op hatelijke toon. Uiteindelijk zagen ze dat ik echt in moeilijkheden verkeerde en lieten ze me zakken. Ze gaven me wat glucosestroop en begonnen me opnieuw te ondervragen. Ik lag als een zoutzak op de grond, kneep mijn ogen stijf dicht en besteedde geen aandacht aan ze. Onverwacht trokken de agenten me opnieuw omhoog. Omdat ik niet over de kracht beschikte om het met mijn handen vol te houden, moest ik wel toelaten dat de handboeien diepe groeven in mijn polsen zaagden en dat de gekartelde randen in mijn vlees sneden. Op dat moment deed het zo’n pijn dat ik een hartverscheurende schreeuw liet horen. Ik beschikte niet meer over de kracht om te blijven vechten en mijn ademhaling was ontzettend zwak geworden. Het leek alsof de tijd was opgehouden. Ik had het gevoel alsof ik op het randje van de dood balanceerde. Omdat ik dacht dat ik dit keer echt zou sterven, wilde ik God de woorden in mijn hart toevertrouwen voordat mijn leven op een einde kwam: “O, God! Op dit moment, nu ik echt op het randje van de dood balanceer, voel ik me bevreesd. Maar zelfs als ik vannacht inderdaad overlijd, zal ik nog steeds uw rechtvaardigheid prijzen. O, God! Op deze reis van mijn korte leven dank ik u dat u mij heeft gekozen om vanuit deze wereld van zonde naar huis terug te keren, een einde maakt aan mijn omzwervingen en me toestaat om voor altijd in uw warme omhelzing te leven. O, God, ik heb zozeer van uw liefde genoten en pas nu, nu mijn leven op zijn einde loopt, realiseer ik me dat ik uw liefde niet heb gekoesterd. Vele keren heb ik ervoor gezorgd dat u verdrietig en teleurgesteld was. Ik ben net een naïef kind dat alleen van de liefde van zijn moeder kan genieten, maar nooit op het idee is gekomen om daar iets voor terug te geven. Pas nu ik op het punt sta om mijn leven te verliezen, begrijp ik dat ik uw liefde moet koesteren en pas nu betreur ik dat ik zoveel geschikte gelegenheden daartoe niet te baat heb genomen. Maar wat ik nu het meest betreur, is dat ik niets voor u heb kunnen doen en ik u zoveel verschuldigd ben. Als ik kan blijven leven, zal ik beslist mijn best doen om mijn plicht te vervullen om goed te maken wat ik u verschuldigd ben. Op dit moment vraag ik u alleen om me kracht te geven, zodat ik de dood niet langer vrees en ik die dood standvastig tegemoet kan zien …” Achter elkaar druppelden mijn tranen over mijn voorhoofd naar beneden. De nacht was beangstigend rustig. Het enige geluid was het tikken van de klok, alsof daardoor de seconden werden weggetikt die er in mijn leven nog over waren. Op dat moment gebeurde er iets wonderbaarlijks: het voelde alsof er warm zonlicht op me scheen en ik geleidelijk aan de pijn in mijn lichaam niet meer voelde. Gods woorden weerklonken in mijn geest: “Vanaf het moment dat je huilend ter wereld komt, begin je je taak uit te voeren. Je neemt je rol aan in Gods plan en binnen Gods ordening. Je begint aan de reis van het leven. Wat je achtergrond ook is, of wat de reis die voor je ligt ook is, niemand kan ontkomen aan de orkestratie en de regeling die de Hemel in petto heeft en niemand is meester over zijn eigen lot. Alleen Hij, die regeert over alle dingen is tot dergelijk werk in staat” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, God is de bron van het leven van de mens). Ja, dacht ik, God is de bron van mijn leven, God beschikt over mijn bestemming en ik moet mezelf in Gods handen plaatsen en me aan Zijn orkestraties onderwerpen. Doordat ik over Gods woorden nadacht, kreeg ik een plezierig, kalm gevoel in mijn hart, alsof ik in Gods warme omhelzing rustte. Ik merkte dat ik in slaap viel. Omdat ze bang waren dat ik dood zou gaan, lieten de agenten me opnieuw zakken en gaven ze me haastig wat glucosesiroop en water. Tijdens mijn contact met de dood had ik Gods wonderbaarlijke daden aanschouwd.
De dag daarop bleven de agenten me de hele avond ophijsen. Ze stelden me vragen over waar de gelden vandaan waren gekomen voor de bonnetjes die ze in beslag hadden genomen. De hele tijd zei ik niets, maar toch gaven ze het niet op. Om beslag te leggen op het geld van de kerk, maakten ze van allerlei afzichtelijke manieren gebruik om me te kwellen. Op dat moment weerklonken Gods woorden in mijn hart: “Duizenden jaren van haat zijn samengebundeld in het hart, duizenden jaren van zonde zijn in het hart gegrift – hoe zou dit geen walging kunnen opwekken? Wreek God, schakel Zijn vijand compleet uit, laat hem niet langer om zich heen grijpen en laat hem geen moeilijkheden meer veroorzaken zoveel hij maar wil! Dit is de tijd: de mens heeft reeds lang geleden al zijn kracht verzameld, hij heeft hiervoor al zijn inzet toegewijd, elke prijs betaald, om het afschrikwekkende gezicht van deze demon af te rukken en mensen, die verblind zijn en allerlei leed en moeilijkheden hebben doorstaan, boven hun pijn uit te laten stijgen en deze boze oude duivel de rug toe te laten keren” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Werk en intrede (8)). Van Gods woorden kreeg ik een enorme kracht en vertrouwen. Ik wilde tot de dood met Satan vechten en, zelfs als ik toch kwam te overlijden, zou ik standvastig zijn in mijn getuigenis van God. Doordat ik door Gods woorden was geïnspireerd, vergat ik de pijn, zonder dat ik dat in de gaten had. Op die manier werd ik, telkens wanneer ik werd opgehesen, door Gods woorden geïnspireerd en gemotiveerd, en hoe vaker ze me ophesen, des te beter ik door hun demonische wezen heen kon kijken en des te sterker mijn vastberadenheid werd om standvastig te zijn in mijn getuigenis en om God tevreden te stellen. Uiteindelijk raakten ze afgemat door mij. “De meeste mensen houden het niet vol dat ze een half uur lang zo worden opgehangen, maar zij heeft het al die tijd volgehouden. Ze is echt taai!” hoorde ik ze zeggen. Ik was opgetogen om dit te horen. Ik dacht bij mezelf: omdat God me steunt, kunnen jullie me onmogelijk klein krijgen. In die negen dagen en nachten op het politiebureau beroofde de politie me ook nog eens van mijn slaap. Iedere keer dat ik mijn ogen dicht deed en begon te knikkebollen, sloegen ze met hun stokken op tafel of lieten ze me opstaan en rondlopen of schreeuwden ze naar me, in een poging om me ten onder te laten gaan en mijn geest te breken. Toen de politie na negen dagen merkte dat ze hun doel niet hadden bereikt, gaven ze nog steeds niet op. Ze namen me mee naar een hotel, waar ze mijn handen voor mijn benen boeiden, vervolgens een houten stok aanbrachten tussen de rondingen van mijn armen en benen, en me dwongen om met mijn lichaam opgekruld op de vloer te zitten. De paar dagen daarop lieten ze me in die houding op de vloer zitten, wat tot gevolg had dat de handboeien in mijn vlees sneden. Mijn handen en polsen waren opgezwollen en paars aangelopen en mijn achterwerk deed zo’n pijn dat ik daar niet dorst te krabben of het zelfs maar aan te raken. Ik had het gevoel alsof ik op naalden zat. Op een dag kwam en van de leiders van de politie, die zag dat mijn ondervraging geen vruchten had afgeworpen, kokend van woede op me af lopen en sloeg me keihard in mijn gezicht, zo hard dat daardoor twee tanden van me los kwamen te zitten.
Uiteindelijk kwamen er twee sectiehoofden van het Provinciale Bureau voor Openbare Veiligheid. Zo gauw die waren aangekomen, namen ze de handboeien af, hielpen ze me op een sofa en schonken ze een kopje water voor me in. “Je hebt het de afgelopen dagen zwaar te verduren gehad, maar je moet wel bedenken dat ze enkel maar orders uitvoerden”, zeiden ze met een voorgewende vriendelijkheid. Door die valse schijn van ze haatte ik ze zozeer dat ik met mijn tanden knarste. Ze zetten ook een computer aan en lieten me vals bewijs zien. Ze zeiden veel dingen waarmee ze God veroordeelden en lasterden. Ik voelde me razend. Ik wilde met ze debatteren, maar ik wist dat ze dan God nog heftiger zouden belasteren. Op dat moment voelde ik echt hoe groot de pijn was geweest die de geïncarneerde God had geleden en hoeveel vernedering God had ondergaan om de mens te redden. Bovendien zag ik hoe verachtelijk en hatelijk deze kwaadaardige demonen waren. In mijn hart zwoer ik heimelijk dat ik voor een volledige breuk met Satan zou zorgen en dat ik voor eeuwig trouw zou zijn aan God. Hoezeer ze me ook probeerden te misleiden, daarna hield ik mijn mond dicht en zei ik niets. Toen de twee sectiehoofden inzagen dat hun woorden niets uitrichtten, konden ze enkel maar kwaad weglopen.
Tijdens de tien dagen en nachten in het hotel hielden ze me in de boeien en lieten ze me gehurkt op de grond zitten terwijl ik mijn benen vasthield. Wanneer ik terugkijk naar de tijd waarin ik heb vastgezeten, heb ik negentien dagen en nachten in het politiebureau en het hotel doorgebracht en heb ik door de bescherming van Gods liefde een beetje kunnen slapen. Behalve dat korte slaapje had de politie me al die tijd niet laten slapen; ik hoefde enkel maar mijn ogen dicht te doen en dan deden ze alles wat maar nodig was om me wakker te houden: op de tafel slaan, me hevig schoppen, naar me schreeuwen, me opdracht geven om rond te lopen enzovoort. Iedere keer dat ik werd opgeschrikt, bonsde mijn hart hevig en kregen mijn zenuwen het zwaar te verduren. Doordat ik op die manier wakker werd gehouden en ook vanwege de geregelde martelingen van de politie was ik uiteindelijk door mijn krachten heen, was mijn hele lichaam opgezwollen en ongemakkelijk, en begon ik alles dubbel te zien. Ik wist dat er mensen voor me stonden die aan het praten waren, maar het leek erop dat het geluid van hun stemmen ergens ver vandaan kwam. Bovendien werden mijn reacties erg traag. Dat ik me hierdoor op de een of andere manier doorheen heb kunnen slaan, was allemaal te danken aan Gods geweldige macht! Zoals God zei: “Hij zorgt ervoor dat de mens herboren wordt en stelt hem in staat om volhardend in zijn rol te leven, welke dat ook zij. Dankzij Zijn macht en Zijn onblusbare levenskracht heeft de mens van generatie op generatie geleefd, waarbij de kracht van Gods leven de steunpilaar van het bestaan van de mens is geweest en waarvoor God een prijs heeft betaald die geen gewoon mens ooit heeft betaald. Gods levenskracht kan zegevieren over welke macht dan ook; bovendien overtreft het elke kracht. Zijn leven is eeuwig, Zijn kracht buitengewoon en Zijn levenskracht wordt niet gemakkelijk overweldigd door enig geschapen wezen of vijandige macht” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Alleen Christus van de laatste dagen kan de weg van het eeuwige leven aan de mens geven). In mijn hart bracht ik oprechte dank aan God en prees ik Hem: “O, God! U bestiert alle dingen, uw daden zijn onschatbaar, alleen u bent almachtig, u bent de onuitblusbare levenskracht en u bent de bron van het levende water voor mijn leven. In deze speciale omgeving heb ik uw unieke macht en autoriteit aanschouwd.” Ten slotte kreeg de politie van mij geen antwoorden op hun vragen en stuurden ze me naar het detentiecentrum.
Op weg naar het detentiecentrum zeiden twee politieagenten: “Je hebt het echt goed gedaan. Jullie zitten weliswaar in het detentiecentrum, maar jullie zijn goede mensen. Er zitten daar allerlei soorten mensen: drugdealers, moordenaars, prostituees. Dat zie je wel wanneer je aankomt.” “Als je weet dat we goede mensen zijn, waarom arresteer je ons dan? Heeft de overheid het niet over vrijheid van godsdienst?” vroeg ik. “Dat is de Communistische Partij die tegen je liegt. De Partij verzorgt ons levensonderhoud, dus moeten we doen wat die zegt. We haten je niet en hebben niets tegen je. We hebben je alleen gearresteerd omdat je in God gelooft”, zei een van de politieagenten. Toen ik dit hoorde, dacht ik weer terug aan alles wat ik had meegemaakt. Onwillekeurig herinnerde ik me de woorden van God: “Godsdienstvrijheid? De wettelijke rechten en belangen van burgers? Die zijn allemaal trucjes om zonde te bedekken!” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Werk en intrede (8)). Gods woorden drongen regelrecht door tot het hart van de zaak, waardoor ik het ware aangezicht van de CCP-overheid kon zien en hoe die eer probeert te verwerven die ze niet verdient: naar buiten toe verkondigt ze trots vrijheid van godsdienst, maar heimelijk arresteert en verdrukt ze overal in het land diegenen die in God geloven en doen ze die op een wrede manier pijn, in de vage hoop daarmee Gods werk te verbannen. Ze plundert zelfs schaamteloos het geld van de kerk. Door dit alles wordt haar demonische wezen blootgelegd dat God haat en dat de waarheid haat.
Tijdens mijn verblijf in het detentiecentrum waren er keren dat ik zwak was en pijn leed. Maar Gods woorden bleven me inspireren, waardoor ik kracht en geloof kreeg, waardoor ik kon begrijpen dat, hoewel Satan me van de vrijheid van het vlees had beroofd, ik door mijn lijden was gevormd en ik daardoor, tijdens de marteling door die kwaadaardige demonen, op God had leren vertrouwen, de ware betekenis van vele waarheden had leren begrijpen en de kostbaarheid van de waarheid had kunnen zien. Daardoor waren ook mijn vastbeslotenheid en motivatie versterkt om de waarheid na te jagen. Ik werd bereid om God te blijven gehoorzamen en alles te ervaren wat God voor mij had geregeld. Als gevolg daarvan zong ik hymnes in de tijd dat ik in het detentiecentrum werkte en dacht ik in alle stilte aan Gods liefde. Ik voelde dat mijn hart dichter bij God was gekomen en vond de dagen niet langer meer zo pijnlijk en verdrietig.
In die tijd werd ik nog vele keren door de politie ondervraagd. Ik dankte God dat Hij me keer op keer begeleidde bij het te boven komen van hun marteling. Later nam de politie al het geld van mijn drie bankkaarten op. Het brak mijn hart toen ik hulpeloos moest toezien hoe het geld van de kerk door die gemene politie in beslag werd genomen. Mijn hart was vervuld van haat jegens die hebzuchtige, kwaadaardige bende demonen en ik verlangde ernaar dat het koninkrijk van Christus weldra zou komen. Ondanks het feit dat ze over geen enkel bewijs beschikten, hebben ze me uiteindelijk veroordeeld tot een jaar en drie maanden heropvoeding door arbeid wegens ‘het verstoren van de openbare orde’.
In al die tijd dat ik beestachtig door de CCP-overheid ben vervolgd, heb ik waarlijk geproefd van Gods liefde en redding voor mij. Ik ben ook Gods almacht, Zijn soevereiniteit en Zijn wonderbaarlijke daden gaan waarderen en heb het gezag en de kracht van Gods woorden aanschouwd. Bovendien ben ik Satan waarlijk gaan verachten. Tijdens die periode van vervolging hebben Gods woorden me door de verdrietige dagen en nachten geleid. Daardoor kon ik Satans doortrapte plannen doorzien en kreeg ik tijdig bescherming. Door Gods woorden werd ik sterk en moedig en kon ik telkens weer die barbaarse marteling te boven komen. Door Gods woorden kreeg ik kracht en geloof, en kreeg ik ook de moed om tot het einde toe met Satan te vechten … Dank zij God! Almachtige God is de waarheid, de weg en het leven! Ik zal Almachtige God tot het einde toe volgen!
Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.