Uit lijden komt het parfum van de liefde voort
Ik ben een gewone vrouw van het platteland. Vanwege het feodale idee dat alleen kinderen van het mannelijk geslacht van waarde zijn, kon ik andere mensen niet met opgeheven hoofd aankijken omdat ik geen zoon had gekregen. Precies toen mijn ellende het diepst was, werd ik uitgekozen door de Heer Jezus, en twee jaar later aanvaardde ik de redding van Almachtige God. Bovendien begreep ik veel waarheid uit de woorden van Almachtige God en onderging mijn geest een ware bevrijding. Maar terwijl ik mijn plicht vervulde om Gods liefde terug te betalen, werd ik twee keer gearresteerd door de CCP-overheid en wreed gefolterd en gekweld door de marionetten van de CCP. Toen ik op het randje van de dood zweefde, begeleidden en inspireerden de woorden van Almachtige God mij aanhoudend. Ze stelden me in staat om te getuigen terwijl Satan me wreed krenkte, en sterkten me zodoende in mijn vastberadenheid om God te volgen en God mijn hele leven lief te hebben.
Op een middag in mei 2003, rond vijf uur, was ik onderweg om mijn plicht te vervullen toen plotseling de partijsecretaris van het dorp op een motorfiets naar me toe reed en mijn weg blokkeerde. Hij snauwde bevelen tegen me: “Stop! Wat doe je? Meekomen!” Ik had dit niet zien aankomen en besefte dat ik gevolgd was. Onmiddellijk moest ik denken aan de pager, de kassabonnetjes van de kerk en andere dingen in mijn tas. Als die in zijn handen vielen, zou dat een groot verlies voor het werk van de kerk betekenen. Daarom rende ik zo hard ik kon in de hoop ergens de spullen uit mijn tas te kunnen gooien. Maar ik kwam niet ver voor hij me al te pakken had. Niet lang daarna kwam er een zwarte auto aanrijden, waar vijf of zes woest uitziende politieagenten uit sprongen. Onmiddellijk omsingelden ze mij. Ze lachten gemeen en zeiden: “Deze keer hebben we je echt te pakken, de leider. Denk je nog altijd dat je weg kunt rennen? Houd jezelf maar voor de gek!” Vervolgens draaiden ze hardhandig mijn handen achter mijn rug, stopten me in de politiewagen en namen me mee naar het plaatselijke politiebureau.
Op het politiebureau aangekomen duwden de kwaadaardige agenten me een klein, donker, smerig ruikend kamertje binnen. Daar begonnen ze woest tegen me tekeer te gaan: “Voor de dag ermee! Hoe heet je? Waar kom je vandaan? Wat doe je hier? Zeg op!” Hun dreigende houding deed mijn hart bonzen. Ik was bang dat ze de spullen in mijn tas in handen zouden krijgen, en ook dat ze me wreed zouden folteren. Terwijl dit alles gebeurde, riep ik God wanhopig aan: “O, Almachtige God, vandaag is het met uw toestemming dat ik in handen van duivels ben gevallen. Wat ze ook met me doen, mijn enige wens is om aan uw zijde te blijven. Ik bid om de wijsheid en het geloof om te kunnen getuigen.” Juist op dat moment dacht ik aan Gods woorden: “Wees niet bang voor van alles en nog wat. Hoe veel moeilijkheden en gevaren je ook tegenkomt, je moet standvastig zijn tegenover mij […] Wees niet bang; wie zou je ooit tot staan kunnen brengen als ik je help?” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 10). Ja, God is inderdaad uniek. Hij bestuurt alle dingen en heerst soeverein over alles; maken die paar kwaadaardige agenten dan niet des te meer deel uit van Gods schikkingen? Wat viel er nog te vrezen in de aanwezigheid en met de steun van God? Gods woorden gaven me vertrouwen en mijn hele lichaam werd vervuld van kracht, waardoor ik Satan nooit meer zou vrezen. Maar op dat moment was ik nog steeds bezorgd over de dingen in mijn tas, en voortdurend riep mijn hart tot God om bescherming. Ik dankte God voor het verhoren van mijn gebed – deze bende agenten verhoorde me alleen maar, zonder mijn tas te doorzoeken. Toen het tijd voor hen was om van ploeg te wisselen, vertrokken ze allemaal uit de kamer. Vlug haalde ik de kassabonnetjes en de geloofslectuur uit mijn tas en gooide alles het raam uit. Vervolgens maakte ik de pager kapot op de vloer en gooide die in de prullenbak. Pas toen kon ik een zucht van verlichting slaken. Ik was nog maar net klaar toen de nieuwe ploeg agenten de kamer binnenkwam. Ze keken me vervaarlijk aan en gingen haastig door mijn tas zonder iets te vinden. Met mijn eigen ogen zag ik Gods almacht en soevereiniteit, en mijn geloof werd danig versterkt. Omdat ze niets hadden kunnen vinden, onderwierpen de agenten me aan een woedend verhoor. Ze vroegen met wie ik precies in contact stond, wie de hogere leiders waren, enzovoorts. Ik was bang dat ik iets zou loslaten en in hun valkuil zou vallen, dus zei ik helemaal niets. Daarop kwamen vijf of zes agenten allemaal tegelijk op me af en begonnen me te slaan en te schoppen. Ze verwensten me en zeiden: “Als je het ons niet vertelt, slaan we je dood!” Ze sloegen me zo hard dat ik mezelf tot een bal oprolde en heen en weer rolde over de vloer. Een van de agenten trok met geweld aan mijn haar en bedreigde me fel: “Je bent echt nog verdomd koppig. Je weigert te praten? Daar weten we wel raad mee. Je zult wel merken wat je vanavond te wachten staat!” Ik wist dat God aan mijn zijde was, dus wachtte ik met een kalm hart op het verhoor en de foltering die zouden volgen.
Die avond na achten werd ik door twee agenten geboeid en naar het Gemeentebureau voor Openbare Veiligheid gevoerd. Een agent van in de veertig kwam de verhoorkamer binnen en begon de goede agent te spelen. Hij probeerde me te verlokken en overtuigen: “Je bent jong en knap. Dat geloof in God, wat is dat toch? Werk met ons mee. Je hoeft ons alleen maar te vertellen wie de hogere leiders zijn, dan laat ik je direct naar huis brengen. Ik kan je helpen met welke moeilijkheid dan ook. Waarom zou je hier moeten lijden? …” Dankzij Gods bescherming wist ik dat dit een listige truc van Satan was. Ik negeerde alles wat hij zei. De agent zag dat zijn truc niet had gewerkt, dus liet hij onmiddellijk zijn ware gezicht zien. Hij greep mijn haar vast en drukte me tegen de grond. Wreed schopte hij tegen mijn hoofd tot ik duizelig was en de kamer om me heen tolde. Hij stampte op mijn hoofd en raasde: “Je wilt niet praten? Vandaag haal ik alles uit de kast om je te martelen. Je zult wensen dat je nooit was geboren. Zul je ons vertellen wat we willen weten?” Omdat ik bleef zwijgen, riep hij nog wat meer agenten naar binnen. Ze trokken me overeind en sloegen me keer op keer in mijn gezicht, tot het zo’n pijn deed dat het leek of mijn gezicht in brand stond. Maar hoe ze me ook sloegen, ik bleef aanhoudend in mezelf tot God bidden. Ik hield mijn kaken stijf op elkaar en gaf geen kik. Toen ze zagen dat ik me nog steeds niet overgaf, sleurden ze me ziedend een andere kamer binnen. Een agent pakte een stroomstootwapen, lachte vals naar me en zei: “Wees jij maar koppig. We weten wel raad met je! Laten we zien wie het langst volhoudt – jij of ons stroomstootwapen!” Meedogenloos porde hij me ermee. Onmiddellijk schokte een hevige elektrische lading mijn hele lichaam. Automatisch kreeg ik stuiptrekkingen. Het was alsof talloze insecten mijn lichaam beten en ik kon mijn spasmodische, schelle kreten niet onderdrukken. Zonder te wachten tot ik weer op adem kwam, pakte een andere agent een dikke stapel tijdschriften en begon er uit alle macht mee op mijn hoofd te slaan. Vervolgens greep hij me bij mijn haar en smakte wreed mijn hoofd tegen de muur. Alles werd donker en ik viel op de vloer. De agenten bulderden tegen me: “Je doet alsof je dood bent!” Ze trokken me overeind en bevalen me te knielen, maar ik was zo zwak dat ik maar even kon knielen voor ik weer op de vloer ineenzeeg. Op dat moment voelde ik dat ik het werkelijk niet langer kon volhouden. Ik kon er niets aan doen dat ik me zwak voelde, en ik dacht: deze duivels zijn ongelooflijk wreed, en vandaag zal ik echt in hun greep sterven … In pijn en hulpeloosheid bad ik uiterst oprecht tot God en vroeg Hem om me te begeleiden en me de kracht te geven om Satan te verslaan. Precies op dat moment moest ik aan de volgende woorden van God denken: “Almachtige God, Hoofd van alle dingen, oefent gezeten op Zijn troon Zijn koninklijke macht uit. Hij heerst over het heelal en alle dingen, en over de hele wereld leidt Hij ons nu. Regelmatig zullen we Hem nabij zijn […] Zolang je nog adem hebt, zal God je niet laten sterven” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 6). Door Gods woorden begreep ik dat God mijn leven in Zijn handen hield en dat, zolang God er geen toestemming voor gaf, deze duivels me mijn leven niet zouden durven afnemen. Ik dacht eraan dat ik God tot hier toe had gevolgd, dat Hij me voortdurend had beschermd, dat ik Gods liefde zo veel en zo innig had genoten, en dat de situatie die zich nu voordeed Gods manier was om mijn trouw en liefde te testen; een kans voor mij om Gods liefde terug te betalen. De duivels folterden me op deze manier met het verachtelijke doel om mij God te doen verraden, maar ik zou vastberaden zijn en niet buigen. Al folterden ze me tot de dood erop volgde, nog altijd zou ik me niet overgeven aan Satan. Onder geen beding zou ik een Judas worden, alleen maar om een armzalig, onwaardig leven te kunnen leiden. Ik zou Satans plan niet laten slagen – ik moest van God getuigen en Gods hart getroost laten worden! Gods woorden gaven me onvermoeibare kracht; ik vergat de pijn waar mijn hele lichaam onder gebukt ging. Dat gaf me het vertrouwen en de moed om tegen deze duivels te blijven strijden.
Om een bekentenis aan me te ontlokken, bleven de agenten omstebeurt bij me op wacht en beletten me de slaap. Aldoor hielden ze aan met vragen: “Wie zijn de hogere leiders in jullie kerk? Waar wonen ze? Wie is er nog meer lid? …” Omdat ik stil bleef, grepen ze me af en toe bij mijn haar en schopten me. Ik hoefde mijn ogen maar te sluiten, of ze sloegen en schopten me en gebruikten de stalen neuzen van hun leren schoenen om uit alle macht op mijn knokkels te trappen en erop te draaien. Een stekende pijn bezorgde me onbeschrijfelijk lijden, ik bleef het maar uitschreeuwen. Ze trapten me heen en weer als een voetbal. … Toen het ochtend begon te worden, was ik zozeer gefolterd dat mijn lijf bedekt was met talloze blauwe plekken. Ik leed ondraaglijke pijn. Ik dacht erover dat ik nooit eerder zulke ellende had ondergaan, en ik dacht aan het letsel en de kwelling waar de kwaadaardige politie van de CCP mij nu aan onderwierp vanwege mijn geloof in God. Plotseling spoelde er een golf van zwakte en verdriet over me heen. Alles was nu donker binnen mij en mijn vrees bleef maar groeien. Ik wist niet wat voor wrede folteringen ze nog meer voor me in gedachten hadden. Terwijl ik daar pijn lag te lijden, bad ik in stilte tot God: “O, Almachtige God, ik vraag u om me te verlichten en me te helpen uw wil te begrijpen in deze benauwde situatie, zodat ik mijn getuigenis niet verlies.” Onder het bidden kwam er een hymne van Gods woorden in me op: “Je moet lijden op je weg naar de waarheid. Je moet jezelf helemaal overgeven. Verdraag vernedering, omarm meer leed. Dit doen om meer van de waarheid te krijgen. Je moet alles nastreven wat mooi is. Je moet alles zoeken wat goed is, een pad in het leven gevuld met betekenis. Laat alle genoegens varen, laat het vlees varen omwille van de waarheid. […] Gooi niet alle waarheden weg, puur voor het plezier” (‘Je moet alles voor de waarheid laten varen’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Gods woorden wekten mijn hart en lieten me inzien dat de pijn van de vervolging die ik nu ondervond omwille van mijn geloof in God van enorme waarde en enorme betekenis was. Ik begreep dat God deze omgeving van smart gebruikte om me duidelijk de essentie van Satan te tonen, die vijandig tegenover God staat. Zo zou ik die essentie grondig kunnen verzaken, mijn hart weer tot God kunnen keren en ware liefde voor God kunnen verkrijgen. God heeft alle pijn al doorstaan om mij te redden; zou daarom een verdorven mens zoals ik niet nog meer moeten lijden om de waarheid te verwerven en een werkelijke verandering in levensgezindheid te bewerkstelligen? Ik dacht: deze lijdensweg moet ik verdragen in mijn streven om gered te worden. Een lot als dit heb ik nodig om mij te temperen en te stichten; dit is wat mijn leven nodig heeft, en ik wil Gods grote liefde graag aanvaarden. Vandaag lijd ik samen met Christus en deel ik zowel in het koninkrijk van Christus als in Zijn beproevingen – dit komt volledig door Gods opwekking, het is Gods grootste liefde en zegen voor mij, en ik zou gelukkig moeten zijn. Toen ik dit dacht, was mijn hart sterk getroost en geloofde ik niet langer dat het iets pijnlijks was om me in een omgeving als deze te bevinden; integendeel, ik voelde dat God me speciaal gezegend had. In stilte richtte ik een gebed tot God: “O, Almachtige God! Ik dank u dat u mij verlicht, zodat ik uw wil begrijp. Hoezeer Satan mij ook foltert, ik zal absoluut niet toegeven of me aan hem overgeven. Of ik nou leef of sterf, ik wil me onderwerpen aan uw orkestraties, me volledig aan u wijden en u liefhebben tot mijn dood!” De politie folterde me twee nachten en een dag en kon me helemaal niets ontfutselen. Uiteindelijk konden ze alleen maar zeggen dat ik al ‘Godbesmet’ was, en me naar het detentiecentrum sturen.
Zodra ik me in de cel van het detentiecentrum bevond, begon de leider van het cellenblok, opgejut door de politie, me te bedreigen: “Vooruit, biecht op of we zullen je krijgen!” Toen ze doorhad dat ik niet zou zwichten, spande ze samen met de andere gevangenen om me op alle mogelijke manieren te straffen. Ze gaven me niets te eten, gaven me geen heet water, lieten me elke nacht op de ijskoude cementvloer slapen en lieten me het vuile, afmattende werk doen. Als ik het niet afkreeg, moest ik extra lang werken, en als ik het niet goed genoeg deed, werd ik uitgescholden en moest ik voor straf staan … Elke dag moest ik bespotting, vernedering, discriminatie, slaag en verbaal geweld van de andere gevangenen verdragen. Alsof dat niet genoeg was, had de kwaadaardige politie mijn geld in beslag genomen. Ik had dus geen cent om toiletartikelen en andere dagelijkse benodigdheden te kopen. Ik had geen idee wanneer er een eind zou komen aan deze dagen. Van binnen voelde ik me enorm triest, eenzaam en gepijnigd. Altijd wenste ik dat ik die demonische plek zo gauw mogelijk zou verlaten. Maar hoe meer ik uit die omgeving weg wilde, hoe duisterder en meer vertwijfeld mijn hart werd. Ongemerkt vielen er tranen uit mijn ogen. In mijn hulpeloosheid kon ik alleen maar God steeds weer van mijn pijn vertellen. Oprecht hoopte ik dat Hij me weer zou leiden en in staat zou stellen om Zijn orkestraties en regelingen te gehoorzamen. God is te allen tijde mijn hulp en steun, en eens te meer deed Hij me deze passage van Zijn woorden overdenken: “Ongeacht hoe God werkt of in welke omgeving je bent, je zult in staat zijn om het leven na te streven, het uitvoeren van Gods werk in jou na te streven en de waarheid na te streven. Je zult een goed begrip hebben van Gods daden en je zult in staat zijn om te handelen volgens de waarheid. Dit is je oprechte geloof en dit laat zien dat je de hoop op God niet hebt verloren. Je zult nog steeds de waarheid in loutering zoeken, je zult echt van God kunnen houden en je zult geen twijfels over Hem krijgen. Wat Hij ook doet, je zult nog steeds de waarheid praktiseren om Hem tevreden te stellen en je zult in staat zijn om diep op zoek te zijn naar Zijn wil en rekening te houden met Zijn wil. Alleen dit is waar geloof in God. Vroeger, toen God zei dat je als een koning zou regeren, hield je van Hem en toen Hij Zich openlijk aan jou toonde, volgde je Hem na. Maar nu God verborgen is, kun je Hem niet zien en zijn er problemen over je heen gekomen. Verlies je op dit moment de hoop op God? Dus je moet te allen tijde het leven najagen en proberen Gods wil tevreden te stellen. Dit wordt echt geloof genoemd en het is de meest ware en mooiste soort liefde” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Degenen die vervolmaakt zullen worden, moeten loutering ondergaan). Gods woorden waren als een liefhebbende moeder die een overstuur kind kalmeert; ze brachten me immense troost en bemoediging. Ik voelde dat God hier aan mijn zijde was, over me waakte en van me verwachtte dat ik mijn ware geloof in Hem zou kunnen behouden tegenover Satan. Daardoor zou ik in staat zijn om God te beminnen en tevreden te stellen en te getuigen van God in pijnlijke omgevingen waarin ik omringd was door de machten van de duisternis – dit is de krachtigste getuigenis die Satan te schande zet. Hoewel ik gevangenzat in dit hol van de duivel, was Gods liefde altijd bij me. Terwijl ik wrede foltering en kwelling onderging en me zwak voelde, Satans aanvallen verdroeg en pijn en nood ervoer, zag ik steeds hoe God voorzag in mijn leven, voelde ik de troost van Gods liefde en zag ik de hand van God die me de weg naar een oplossing wees. Ik dacht: God is altijd aan mijn zijde, houdt over mij de wacht en vergezelt me. Gods liefde voor mij is zo diep; hoe zou ik ooit Zijn wil kunnen teleurstellen? Ik zou niet aan mijn vlees moeten toegeven, en al helemaal moet ik niet proberen te vluchten uit de omgevingen die God voor mij regelt. Ik moet terugdenken aan het geloof dat ik eerder had, mijn ware liefde aan God wijden en getuigen van God tegenover Satan. Bij het denken aan deze dingen smolt de pijn in mijn hart weg, en ik nam me voor om God lief te hebben en tevreden te stellen, al moest ik alle kwellingen ondergaan. Ik moest wel een kerkhymne zingen: “Ik heb een hart, een geest, dus waarom kan ik niet van God houden? God is mijn steun, wat valt er te vrezen? Ik bevecht Satan tot het eind. God verheft ons: verlaat alles, vecht om te getuigen van Christus. God zal Zijn wil zeker uitvoeren op aarde. Ik zal mijn liefde, toewijding en trouw geven aan Hem. Ik zal Zijn terugkeer verwelkomen wanneer Hij komt in glorie. Wanneer Christus’ koninkrijk wordt gerealiseerd, zal ik Hem opnieuw ontmoeten […]” (‘Het koninkrijk’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Toen ik mijn geloof sterkte en ernaar verlangde God tevreden te stellen, voelde ik opnieuw Gods tedere liefde voor mij. God zorgde ervoor dat een gevangenbewaarder me van veel dingen voor dagelijks gebruik voorzag. Mijn hart was zo bewogen, en ik dankte God vanuit het diepste van mijn hart. Na veertig dagen zag de politie in dat er geen woord uit me te krijgen viel, dus werd me ten laste gelegd dat ik een ‘xie jiao-lid’ was en moest mijn familie een paar duizend yuan betalen voordat ik in vrijheid werd gesteld.
Ik dacht dat ik mijn vrijheid terug zou krijgen toen ik weer thuis kwam, maar de CCP-politie bleef me maar in de gaten houden en beperkte nog steeds mijn persoonlijke vrijheid. Ze verboden het me mijn huis te verlaten, sommeerden me om altijd beschikbaar voor hen te zijn en stuurden iemand om me in het oog te houden. Ze bedreigden zelfs haast om de paar dagen mijn familie en waarschuwden hen dat ze me scherp in de gaten moesten houden. Van buiten leek het alsof ik in vrijheid gesteld was, maar in werkelijkheid had de politie me onder huisarrest gesteld. Ik durfde daarom geen contact op te nemen met mijn broeders en zusters in de kerk. Ook kon ik mijn plicht niet vervullen. Mijn hart voelde erg bezwaard en gepijnigd. Wat me nog meer verontwaardigde, was dat de politie met boosaardige leugens de mensen in mijn dorp misleidde. Ze vertelden hen dat mijn geloof in God me tot waanzin had gedreven, dat ik niet helemaal goed snik was en dat ik tot alles in staat was … Zulke verachtelijke laster maakte me woest. Ik dacht: ik kan het niet toestaan dat die duivels me op deze manier in hun greep hebben. Ik moet strijden om mezelf uit hun demonische greep te bevrijden en Gods liefde terug te betalen. Om te ontsnappen aan de controle van de politie, moest ik daarom wel mijn huis verlaten om mijn plicht te vervullen.
Drie jaren gingen razendsnel voorbij. Ik dacht dat de CCP-politie me niet langer zou volgen, dus keerde ik terug naar huis om mijn plicht te vervullen. Het kwam echter als een donderslag bij heldere hemel toen vroeg op een ochtend in augustus 2006, toen ik nog maar een paar dagen thuis was, de politie me kwam opzoeken. Die ochtend rukte een bulderende stem me uit mijn slaap: “Schiet op en open de deur, of we breken hem open!” Mijn echtgenoot had nog maar net de deur geopend toen zeven of acht politiemannen als rovers naar binnen stormden, me zonder enige uitleg vastgrepen en me naar hun auto sleurden. Omdat God me beschermde, voelde ik geen angst. Ik bad alleen maar aanhoudend: “O, Almachtige God! Vandaag ben ik opnieuw in handen van deze duivels gevallen. Bescherm mijn hart, geef me kracht en laat me opnieuw getuigenis geven voor u.” Toen we bij het politiebureau aankwamen, werden onder dwang mijn foto genomen en mijn vingerafdrukken afgenomen. Vervolgens haalden de agenten er een lijst namen bij en begonnen vragen op me af te vuren: “Ken je deze mensen? Wie zijn je metgezellen?” Ik zag de bekende namen van sommige van mijn zusters op de lijst en antwoordde beheerst: “Ik ken hen niet en heb geen metgezellen!” Ik had het nog niet gezegd of een van hen bulderde tegen me: “Je bent een paar jaar lang verdwenen, dus waar was je? Je hebt wel degelijk metgezellen. Geloof je nog steeds in Almachtige God? Biecht het op.” De woorden van de politieman stemden me tegelijkertijd bedroefd en verbitterd, en ik kon mijn woede niet onderdrukken. Ik dacht: waar ik vandaag in geloof, is de enige ware God, die de hemel en aarde en alle dingen geschapen heeft. Wat ik nastreef, is de waarheid, het pad dat ik bewandel is het ware pad in het leven, en al deze dingen zijn helder en rechtvaardig. En toch blijven deze duivels, die zo volkomen van een geweten verstoken zijn, me achtervolgen en mishandelen. Ze beperken mijn persoonlijke vrijheid, dwingen me mijn eigen huis uit, scheiden me van mijn eigen vlees en bloed en proberen me te dwingen om God te verraden. Wat is er mis met geloven in God en proberen een goed mens te zijn? Waarom staan ze het me niet toe om Almachtige God te volgen en het juiste pad in het leven te bewandelen? De duivelsbende waar de CCP-overheid uit bestaat is zo enorm reactionair en goddeloos; ze zijn onverzoenbare vijanden van God en, meer nog, vijanden met wie ik niet kan samenleven. In mijn droefenis en verbittering moest ik wel aan de woorden van Almachtige God denken: “Deze lakeien! Zij betalen vriendelijkheid terug met haat, zij verachten God al heel lang, zij doen God kwaad, zij zijn beestachtig tot in het extreme, zij hebben geen greintje achting voor God, zij plunderen en roven, hun geweten is helemaal zoek, zij kennen geen greintje vriendelijkheid […] Hun bemoeienis heeft alles onder de hemel in een toestand van duisternis en chaos achtergelaten! Godsdienstvrijheid? De wettelijke rechten en belangen van burgers? Die zijn allemaal trucjes om zonde te bedekken! […] Duizenden jaren van haat zijn samengebundeld in het hart, duizenden jaren van zonde zijn in het hart gegrift – hoe zou dit geen walging kunnen opwekken? Wreek God, schakel Zijn vijand compleet uit, laat hem niet langer om zich heen grijpen en laat hem geen moeilijkheden meer veroorzaken zoveel hij maar wil! Dit is de tijd: de mens heeft reeds lang geleden al zijn kracht verzameld, hij heeft hiervoor al zijn inzet toegewijd, elke prijs betaald, om het afschrikwekkende gezicht van deze demon af te rukken en mensen, die verblind zijn en allerlei leed en moeilijkheden hebben doorstaan, boven hun pijn uit te laten stijgen en deze boze oude duivel de rug toe te laten keren” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Werk en intrede (8)). Uit deze woorden van God begreep ik Zijn wil, en een bittere haat jegens deze duivels welde in me op. God schiep de hemel en de aarde en alle dingen en Hij verwekt de mensheid; de mensheid geniet de overvloedige gulheid van God, en het geloof in God en de verering van God zijn altijd juist en gepast geweest. En toch doet de CCP-overheid er alles aan om hen die in Almachtige God geloven wreed te onderdrukken; wild jaagt ze hen op, ze sluit hen onrechtmatig op, ze foltert en kwelt hen wreed, sluit hen op in werkkampen en beledigt en bespot hen. Tevergeefs hoopt ze al diegenen die in God geloven uit te roeien, en een einde te maken aan Gods werk om de mensheid in de laatste dagen te redden – het is werkelijk uiterst verderfelijk en verachtelijk! Als Almachtige God me niet al deze jaren beschermd had en voor me gezorgd had, had Satan de duivel me al lang geleden wreed omgebracht. Geconfronteerd met deze spirituele strijd op leven en dood, nam ik me voor om me sterk te maken voor de waarheid en God te blijven beminnen, al zou ik extreme pijn lijden. Ik verklaar op mijn leven dat ik zal getuigen van God!
Toen ze mij fel naar hen zagen kijken zonder dat ik een woord zei, voeren de agenten geërgerd tegen me uit: “Dus je wilt niet praten? Wacht maar tot onze bazen komen om je persoonlijk te verhoren, dan zullen we zien of je mond dicht blijft!” Toen ik hoorde dat de bazen van de kwaadaardige politie me persoonlijk gingen verhoren, werd ik, zonder het te kunnen helpen, enigszins zenuwachtig. Maar vervolgens dacht ik eraan hoe ik, te midden van al deze tegenspoed, werkelijk Gods soevereiniteit over alles had ervaren, en Zijn bestuur over alle dingen, en hoe Zijn woorden een uniek gezag en krachtige vitaliteit hebben. Bij dit besef werd ik ogenblikkelijk vervuld van het vertrouwen en de moed om te zegevieren over Satans duistere machten. Al zijn deze politiemannen extreem wreed en meedogenloos, ze zijn maar papieren tijgers – van buiten lijken ze sterk maar van binnen zijn ze zwak – en ze worden ook gemanipuleerd door de handen van de Schepper. In mijn hart sprak ik het volgende voornemen uit tegenover God: “O God, hoezeer de duivels me ook folteren, ik vraag u alleen om mijn geloof standvastig te maken, mijn hart dat u bemint te sterken en mij uw zegevierende getuigenis te laten zijn, al kost het me mijn leven.” Het moet na tien uur in de ochtend geweest zijn toen er twee mannen kwamen die zichzelf onderdirecteuren van het Bureau voor Openbare Veiligheid noemden. Ze keken me aan zonder een woord te zeggen. Vervolgens greep een van hen me bij mijn haar vast en vroeg me nadrukkelijk: “Geloof je nog steeds in Almachtige God?” Omdat ik bleef zwijgen, bulderde de andere politiechef uitzinnig: “Als je niet praat, zul je vandaag door een hel gaan!” Terwijl hij dit zei, brullend als een wild dier, greep hij me bij mijn haar vast en gooide me tegen de grond. Ik kwam zo hard neer dat ik niet in staat was weer op te staan. Ze sleepten me voort aan mijn haar, sloegen me, schopten me en riepen: “Zul je nu praten?” Mijn gezicht brandde van de pijn en tegelijkertijd deed mijn hoofdhuid ondraaglijk veel pijn, alsof ze in stukken was gescheurd. Deze twee beesten met mensenkleding aan zagen er van buiten uit als respectabele heren, maar waren van binnen zo woest en meedogenloos als wilde dieren. Ze deden me nog duidelijker zien dat deze kwaadaardige politieke partij – de CCP – de belichaming van Satan is en dat haar marionetten een bende vormen van boosaardige demonen en kwade geesten! Uiteindelijk zullen Gods vervloekingen hen overkomen! Deze twee politiebazen zagen dat ik niet bereid was me over te geven aan hun despotische macht. In wat leek op maniakale razernij grepen ze daarom mijn haar vast en begonnen me tegen de grond te drukken. Vol overgave schopten en trapten ze me allebei. Vervolgens trokken ze me overeind en trapten fel tegen de achterkant van mijn benen. Zo hard trapten ze me neer, dat ik op mijn knieën op de vloer viel. Bruut zeiden ze: “Kniel en beweeg je niet! Je mag opstaan wanneer je bekent. Als je niet praat, waag het dan niet om op te staan!” Wanneer ik ook maar een beetje bewoog, trokken ze met geweld aan mijn haar en sloegen en schopten me. Drie of vier uur lang zat ik geknield. Gedurende die tijd sloegen ze me talloze malen omdat ik niet recht kon blijven knielen. Uiteindelijk stortte ik verdwaasd op de grond. Ze kafferden me uit en zeiden dat ik deed alsof ik dood was. Onophoudelijk en gewelddadig trokken ze aan mijn haar, zodat het voelde alsof mijn hoofdhuid van mijn hoofd losgetrokken werd. Op dat moment leek het of mijn hele lichaam in stukjes was gevallen – ik kon geen spier bewegen en leed ondraaglijke pijn. Het voelde alsof mijn hart op enig moment zou ophouden te kloppen. Ik bleef God aanroepen om kracht, en Gods woorden van aansporing en bemoediging kwamen in me op: “Petrus was in staat God lief te hebben tot in de dood. Toen hij stierf − toen hij gekruisigd werd − had hij God nog steeds lief; hij dacht niet aan zijn eigen verwachtingen en streefde geen glorieuze dromen of overdreven ideeën na en hij streefde er alleen naar om God lief te hebben en aan al Gods plannen te gehoorzamen. Dat is de norm waaraan je moet voldoen voordat je kunt zeggen dat je getuigenis hebt gegeven, voordat je kunt worden beschouwd als iemand die na overwonnen te zijn is vervolmaakt” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, De innerlijke waarheid van het werk van de overwinning (2)). Gods woorden gaven me vertrouwen en kracht. Ik dacht: ja! Petrus werd ondersteboven aan het kruis genageld omwille van God en bleef in staat om God innig lief te hebben, zelfs toen zijn vlees ondraaglijke pijn leed. Hij overwon het vlees en versloeg Satan. Alleen dit soort getuigenis weerklinkt en is in staat Gods hart te troosten. Ik wil Petrus navolgen, zodat God in mij verheerlijkt kan worden. Al lijdt mijn vlees extreme pijn, het is nog altijd veel minder dan wat Petrus doorstond toen hij ondersteboven aan het kruis werd genageld. Satan wil dat ik God verraad en daarom foltert hij mijn vlees, maar God gebruikt deze gelegenheid om mijn ware liefde voor Hem te vervolmaken. Vandaag zal ik me beslist niet overgeven aan Satan, niet toestaan dat zijn complot slaagt! Ik wil leven om God lief te hebben! Meteen was ik niet langer bang te zullen sterven; ik nam me resoluut voor om mezelf volledig aan God over te geven en ik zwoer op mijn leven dat ik God getrouw zou zijn! Daarop bad ik tot God: “O, Almachtige God, ik ben een geschapen wezen dat u aanbidt en u gehoorzaamt, zoals ik behoor te doen. Ik geef u mijn leven, en of ik nu leef of sterf, ik geloof in u en houd van u!” Meteen nam de pijn in mijn lichaam sterk af, en in mijn hele lichaam en geest was er het gevoel van verlichting en bevrijding. In mijn hart moest ik nu wel een kerkhymne neuriën: “Vandaag aanvaard ik Gods oordeel en zuivering, morgen zal ik Zijn zegeningen ontvangen. Ik ben bereid mijn jeugd te geven en mijn leven op te offeren om de dag van Gods heerlijkheid te zien. O, Gods liefde heeft mijn hart betoverd. Hij werkt en drukt de waarheid uit terwijl Hij mij nieuw leven verleent. Ik ben bereid uit de bittere kelk te drinken en te lijden om de waarheid te verwerven. Ik zal zonder klagen vernedering doorstaan, ik wens mijn leven te besteden aan het vergoeden van Gods vriendelijkheid” (‘Ik wil de dag van Gods heerlijkheid zien’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). De politiebazen waren totaal uitgeput van het kwellen van mij, en ze stonden daar erg lang zonder iets te zeggen. Uiteindelijk, ten einde raad, beten ze me kwaad toe: “Wacht jij maar!” Vervolgens gingen ze weg. De andere agenten stond bij elkaar te overleggen: “Deze vrouw is zo taai, niemand kan ook maar iets met haar beginnen. Ze is taaier dan Liu Hulan …” Dit roerde me zo, dat ik mijn tranen niet meer in bedwang kon houden. God was zegevierend! Ik had mezelf simpelweg niet sterk kunnen houden zonder de woorden van Almachtige God die me steeds weer gaven wat ik nodig had, en zonder God die me in het geheim ondersteunde. Almachtige God komen alle roem en lof toe! Uiteindelijk sloot de politie me op in het detentiecentrum.
In het detentiecentrum wilde de politie het nog altijd niet opgeven. Om de paar dagen werd ik verhoord. Bij elk verhoor moest ik in de verhoorkamer zitten voor een raam met tralies. Telkens als mijn antwoorden de agenten niet aanstonden, grepen ze naar me en sloegen me gewelddadig in het gezicht, of grepen ze mijn haar en sloegen mijn hoofd tegen de tralies. Toen dat nog steeds niets uithaalde, raakten ze uitzinnig van woede. Uiteindelijk begrepen ze dat ze met een harde aanpak nergens kwamen, dus stapten ze over op zachte tactieken en probeerden me te verlokken en over te halen. Ze zeiden: “Je kinderen en je man wachten thuis allemaal op je! En je man heeft bij ons voor je gepleit. Praat met ons, dan ben je gauw weer thuis en met hen verenigd.” Ik verafschuwde deze valse woorden. Ze vervulden me van zulke haat voor hen dat ik God in mijn hart vroeg hen te vervloeken. Ik verachtte deze bende lage, schaamteloze, kwaadaardige agenten. Ik nam me voor: wat ze ook proberen, ik geef geen duimbreed toe! In dit leven kan niemand me afbrengen van mijn voornemen om Almachtige God te volgen! Uiteindelijk had de politie alle mogelijkheden uitgeput. Ze sloten me veertig dagen, gaven me een boete van 2000 yuan en lieten me vrij.
Door mijn constante ervaringen ben ik tot het diepe besef gekomen dat het volledig te danken is aan Gods wonderbare daden en almacht dat iemand als ik – een gewone vrouw van het platteland, die eerder geen inzicht of moed had – het hoofd kan bieden aan diverse rondes van foltering om een bekentenis, van wrede kwelling en krenking door de CCP-politie, dat ze duidelijk de reactionaire essentie kan zien van de CCP-overheid die zich koppig tegen God verzet en Gods uitverkoren volk hevige schade berokkent, en dat ze doorheeft hoe de CCP-overheid het publiek misleidt om haar eigen reputatie hoog te houden en haar kwalijke wegen te verbergen. In mijn praktische ervaring ben ik echt gaan beseffen dat Gods woorden een enorm gezag en enorme kracht bezitten, dat de vitaliteit waar God de mens mee uitrust oneindig is, en dat hiermee alle boze machten van Satan kunnen worden verslagen! Door te lijden, zag ik dat het Gods liefde was die me troostte en bemoedigde en me behoedde voor een dwaalweg. Waar ik ook zal zijn en in welke omstandigheden ik ook zal verkeren, God waakt altijd over me en Zijn liefde is altijd bij me. Het is een eer voor me om deze praktische, ware God te kunnen volgen. Dit soort vervolging en tegenspoed te kunnen meemaken als proeve van Gods wonderbaarlijkheid, Zijn wijsheid en Zijn almacht is een nog groter geluk voor me. Ik hoop vanaf vandaag al het mogelijke te doen om de waarheid na te streven en ware kennis van God te verwerven, God tot het einde toe te beminnen en Hem onverminderd trouw te blijven!
Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.