God is mijn kracht in het leven

30 januari 2021

Door Xiaohe, provincie Henan

Al lijkt het maar een minuut, ik volg Almachtige God nu al veertien jaar. Door deze jaren heen heb ik hoogte- en dieptepunten meegemaakt en is mijn weg dikwijls moeilijk geweest; maar omdat ik Gods woord heb gehad, en ook Gods liefde en genade die mij begeleidden, heb ik me speciaal vervuld gevoeld. Gedurende deze veertien jaren was mijn meest gedenkwaardige ervaring mijn arrestatie in augustus 2003. Tijdens mijn gevangenschap werd ik wreed gemarteld door de CCP-politie en ik kwam er bijna invalide uit tevoorschijn. Het was Almachtige God die over mij waakte en mij beschermde en die keer op keer Zijn woorden gebruikte om mij te begeleiden; dat stelde me uiteindelijk in staat om het hoofd te bieden aan de martelingen door die demonen, om stand te houden en te getuigen. Tijdens deze ervaring voelde ik diep de buitengewone kracht van de woorden van Almachtige God en het vermogen van Zijn levenskracht. Daardoor besloot ik dat Almachtige God de ene, ware God is, die soeverein regeert over alles en alle dingen bestuurt. Bovendien is Hij mijn enige redding en de Enige op wie ik kan vertrouwen; geen enkele vijandige macht kan mij van God wegnemen of mij verhinderen om in Zijn voetstappen te volgen.

Ik herinner me die avond, toen ikzelf en twee van mijn zusters een bijeenkomst hielden en we plotseling de hond buiten hoorden blaffen, tegelijk met het geluid van mensen die over de muur van de binnenplaats klommen. Kort daarna hoorden we iemand nadrukkelijk op de deur bonken, terwijl hij riep: “Open de deur! Jullie zijn omsingeld!” Snel verzamelden we onze spullen en borgen ze op; maar juist op dat moment sloeg de deur met een klap naar binnen. De schittering van meerdere zaklantaarns straalde ons in het gezicht en verblindde ons, zodat we onze ogen moesten sluiten. Meteen stormden meer dan tien mensen de kamer in en duwden ons met geweld tegen de muur, terwijl ze schreeuwden: “Niet bewegen! Braaf meewerken!” Daarna doorzochten ze het huis, waarbij ze tekeergingen als bandieten. Precies op dat moment hoorde ik de knallen van twee pistoolschoten van buiten het huis, waarop een van de politieagenten in het huis schreeuwde: “We hebben ze! Drie stuks!” Ze deden ons handboeien om, waarna ze ons ruw in een politiebusje duwden. Inmiddels was ik weer bij mijn positieven gekomen en ik besefte dat we waren gearresteerd door de politie. Toen we in het voertuig waren beland, schreeuwde een van de agenten, die een stroomstok in zijn hand hield: “Jullie moeten allemaal goed luisteren: houd je gemak, want ik zal iedereen die beweegt een schok toedienen; zelfs als je daardoor het loodje legt, overtreed ik de wet niet!” Onderweg hadden twee van deze boosaardige agenten mij midden op de bank tussen hen in gepropt; een van hen hield mijn benen vast in zijn schoot en trok mij naar zich toe in zijn armen. Hij zei wellustig: “Ik zou mijn kans voorbij laten gaan als ik mijn voordeel niet met je deed!” Hij klemde zich dicht tegen mij aan, ook al bood ik uit alle macht verzet, totdat een andere agent zei: “Houd op met die spelletjes! Laten we voortmaken en de missie tot een einde brengen, dan zijn we er maar klaar mee.” Pas toen liet hij me los.

Ze brachten ons naar het politiebureau en sloten ons op in een kleine ruimte, waarna ze ieder van ons afzonderlijk met boeien vastbonden aan metalen stoelen. De persoon die als onze bewaker was aangewezen, vroeg ons streng naar onze namen en waar we woonden. Ik was zenuwachtig en wist niet wat ik moest zeggen, daarom bad ik in stilte tot God en vroeg ik Hem om wijsheid en de juiste woorden om te spreken. Dat was het moment waarop Gods woorden mij verlichtten: “Acht altijd de belangen van Gods familie als het belangrijkste, wat je ook doet, je moet Gods terechtwijzing accepteren en je onderwerpen aan Gods regelingen(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Hoe is je relatie met God?). Heel juist! Ik moest de belangen van Gods familie op de eerste plaats stellen. Hoezeer ze me ook zouden martelen of kwellen, ik mocht mijn broeders en zusters niet overleveren, noch mocht ik een Judas worden en God verraden. Ik moest standhouden en van God getuigen. Daarna negeerde ik de man, hoe hij me ook ondervroeg. De volgende morgen, toen ze op het punt stonden om ons naar het huis van bewaring te brengen, zei de wellustige politieagent: “We hebben het sleepnet uitgeworpen om jou te vangen! We moesten blijven opletten tot we je hadden gevonden!” Terwijl hij mij de handboeien aandeed, betastte hij mijn borsten, wat mij woedend maakte. Ik had me nooit kunnen voorstellen dat de Volkspolitie mij zo, op klaarlichte dag, zou lastigvallen. Ze waren niets anders dan schurken en bandieten! Het was werkelijk walgelijk en weerzinwekkend!

In het huis van bewaring wilde de politie mijn huisadres en informatie over mijn geloof in God uit mij krijgen. Eerst stuurden ze een vrouwelijke agent op mij af, om mij te overreden en te vleien door de ‘goeie agent’ te spelen. Toen ze beseften dat dat niet werkte, namen ze onder dwang een video van mij op; vervolgens zeiden ze dat ze de video naar het televisiestation zouden brengen en daarmee mijn reputatie zouden vernietigen. Maar ik wist dat ik gewoon een gelovige in God was, die de waarheid najoeg en het juiste pad in het leven bewandelde en dat ik niets schandelijks had begaan, en ook niets onwettigs of misdadigs. Daarom antwoordde ik op beledigde toon: “Doe maar wat je wilt!” Toen ze zagen dat hun opzet niet werkte, besloten deze kwaadaardige agenten mij op doortrapte wijze te martelen. Alsof ik een gewetenloze misdadiger was, deden ze mij handboeien aan en ook nog eens ketenen die vijf kilo wogen; vervolgens begeleidden ze me naar een voertuig om me naar de plaats van ondervraging te brengen. Omdat de ketenen aan mijn voeten zo zwaar waren, moest ik ze onder het lopen voortslepen. Het was heel moeilijk om te lopen, en al na een paar voetstappen was de huid op mijn voeten afgeschaafd en ontveld. In het voertuig aangekomen trokken ze meteen een zwarte zak over mijn hoofd, en ik werd tussen twee agenten ingeklemd. Plotseling dacht ik vol schrik bij mezelf: Deze politieagenten hebben niets menselijks en het valt niet te voorspellen wat voor vreselijke dingen ze zullen doen om mij te martelen. Wat zal er gebeuren als ik het niet aankan? Daarom bad ik snel tot God: “Almachtige God! Mijn vlees is zwak tegenover de omstandigheden die ik straks krijg te verduren. Bescherm mij alstublieft en geef mij geloof. Welke martelingen mij ook ten deel zullen vallen, ik wil standvastig zijn in mijn getuigenis, om u tevreden te stellen; ik weiger absoluut u te verraden.” We gingen een gebouw binnen en ze namen de zak van mijn hoofd af; toen droegen ze me op een hele dag te staan. Die avond ging een politieagent tegenover me zitten, sloeg zijn benen over elkaar en zei op woeste toon tegen mij: “Als je meewerkt bij het beantwoorden van mijn vragen, zul je worden vrijgelaten! Hoeveel jaren geloof je nu al in God? Wie heeft dat aan je verkondigd? Wie is de leider van jouw kerk?” Toen ik geen antwoord gaf, schreeuwde hij boos: “Het lijkt erop dat je niet zult antwoorden, zolang we je het alternatief niet laten zien!” Hij beval mij mijn handen op te heffen boven mijn hoofd en niet te bewegen zolang ik stond. Al spoedig begonnen mijn armen pijn te doen en kon ik ze niet boven mijn hoofd houden; toch stond hij me niet toe ze te laten zakken. Pas toen ik begon te zweten en te beven over mijn hele lichaam en ik ze niet langer omhoog kon houden, stond hij me toe mijn armen te laten zakken, maar nog steeds stond hij me niet toe om te gaan zitten. Ik kreeg opdracht om te blijven staan tot de vroege ochtend; tegen die tijd waren mijn voeten gevoelloos en gezwollen.

Op de morgen van de tweede dag begonnen ze me opnieuw te ondervragen, maar nog steeds weigerde ik om ze ook maar iets te vertellen. Ze verwijderden één kant van mijn (geketende) handboeien; vervolgens sloeg hun leider me heftig van achteren tegen mijn knieën met een houten stok van tien cm dik en zeventig cm lang, waardoor hij me dwong te knielen. Toen klemde hij de stok in de holte achter mijn knieën, trok mijn armen onder de stok en dwong me de handboeien achterlangs te halen. Meteen voelde mijn borst ineengedrukt aan, met moeite kon ik ademen en de spieren in mijn schouders voelden uitgerekt aan, tot het punt waarop ze zouden breken. Mijn kuitspieren waren zo gespannen, dat het was alsof ze elk moment konden knappen. Het was zo pijnlijk dat ik over mijn hele lichaam beefde. Ongeveer drie minuten later probeerde ik mijn houding te verbeteren, maar ik kon mezelf niet ondersteunen, waardoor ik met een bons achterover viel op mijn rug, met mijn gezicht naar boven gericht. Een van de vier agenten in de ruimte instrueerde twee van de anderen om elk aan een kant van mij te gaan staan en de houten stok met een hand naar beneden te trekken, terwijl ze met de andere hand mijn schouders naar voren duwden; een derde agent gaf hij de opdracht om mijn hoofd in zijn handen te houden, terwijl hij met zijn voet tegen mijn rug schopte. Zo brachten ze mij in een hurkende houding, die ik vervolgens op hun bevel moest blijven innemen. Maar mijn hele lichaam leed ondragelijke pijn en al spoedig viel ik weer om; op dat moment zetten ze mij weer in een hurkende houding. Ik bleef maar omvallen en keer op keer werd ik weer in een hurkende houding gezet; deze kwelling duurde ongeveer een uur, tot eindelijk, toen ze eindelijk allemaal buiten adem waren en zweetten, hun leider zei: “Genoeg, genoeg! Ik ben hier nu te moe voor!” Pas toen verwijderden ze het martelwerktuig. Ik voelde me overal slap en lag volkomen krachteloos op de grond naar adem te happen. Op dat moment hadden de handboeien de huid op mijn polsen afgeschaafd; onder de ketens waren mijn enkels bedekt met bloed. Mijn pijn was zo hevig dat ik over mijn hele lichaam zweette en beefde; toen mijn zweet mijn wonden binnen sijpelde, leek het op de pijn die je krijgt als je met een mes wordt gesneden. In zulke ellende kon ik niet anders dan in mijn hart blijven roepen: “God, red mij! Ik kan dit niet veel langer verdragen!” Op dat ogenblik verlichtten Gods woorden mij: “Wanneer mensen bereid zijn om hun leven op te offeren, wordt alles een kleinigheid en kan niemand ze overmeesteren. Wat kan er belangrijker zijn dan het leven?” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Interpretaties van de mysteriën van “Gods woorden aan het hele universum”, hfst. 36). Gods woorden maakten alles onmiddellijk duidelijk voor mij. Satan weet dat mensen hun vlees koesteren en dat ze zelfs nog meer vrees hebben voor de dood; daarom hoopte hij mijn vlees op een wrede manier pijn te doen om mij bang te maken voor de dood, waardoor hij mij ertoe zou brengen om God te verraden. Dit was zijn plan; maar God gebruikte ook het plan van Satan om mijn geloof in en mijn trouw aan Hem op de proef te stellen. God wilde dat ik van Hem zou getuigen in aanwezigheid van Satan en daardoor Satan zou vernederen. Toen ik Gods wil eenmaal begreep, vond ik mijn geloof en kracht weer, net als de vastbeslotenheid om stand te houden en voor God getuigenis af te leggen, zelfs al zou het ten koste gaan van mijn eigen leven. Toen ik eenmaal de eed had gezworen om mijn leven op het spel te zetten om God tevreden te stellen, had ik het gevoel dat mijn pijn sterk afnam; ook voelde ik me niet meer zo angstig en ellendig. Daarna beval de politieagent me op te staan en zei boos: “Ik dacht dat ik je had gezegd te gaan staan! Eens zien hoelang je dat volhoudt!” En dus dwongen ze me daar te blijven staan tot het donker werd. ’s Avonds, toen ik naar de wc ging, waren mijn benen door de ketens gezwollen en bedekt met geronnen bloed; daarom kon ik mijn voeten alleen maar stukje voor stukje over de grond slepen. Het was ongelofelijk moeilijk om me te bewegen, want elke keer dat ik me bewoog, voelde ik een snijdende pijn vanaf mijn voeten komen; met elke voetstap ontstond er een heldere straal van vers bloed. Ik had er bijna een uur voor nodig om de dertig meter af te leggen naar het toilet en terug. Die nacht kon ik niet anders dan met mijn handen mijn gezwollen benen wrijven; die voelden akelig aan, of ik ze nu dicht naar me toe trok of ze uitstrekte. Ik leed extreme pijn, maar wat me troostte, was dat ik God niet had verraden, omdat ik Gods bescherming genoot.

Op de morgen van de derde dag gebruikten deze politieagenten weer dezelfde methode om mij te martelen. Elke keer dat ik omviel, lachte de leidinggevende politieman boosaardig en zei: “Dat was een leuke buiteling! Laten we het nog eens doen!” Dan zetten ze me weer overeind, viel ik weer om en zei hij: “Ik vind je leuk in die houding, dat ziet er goed uit. Doe het nog eens!” Ze martelden me aan één stuk door op deze manier, ongeveer een uur lang, totdat ze eindelijk ophielden, terwijl het zweet van hun voorhoofd liep en ze uitgeput waren. Ik stortte op de grond neer, met mijn gezicht naar boven gericht, terwijl ik het gevoel had dat de lucht draaide. Ik kon niet ophouden met beven, stromen zout zweet maakten het mij onmogelijk om mijn ogen te openen en mijn maag kolkte zo erg, dat ik wilde overgeven. Ik had het gevoel dat ik ging sterven. Dit was het moment waarop Gods woorden mijn geest te binnen schoten: “‘De geringe last die we tijdelijk te dragen hebben, brengt ons een eeuwige luister, die alles omvat en alles overtreft.’ […] De grote rode draak vervolgt God en is de vijand van God. In dit land zijn zij die in God geloven dus onderworpen aan vernedering en vervolging. Daarom worden deze woorden in jullie groep mensen de realiteit(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Is het werk van God zo eenvoudig als de mens zich voorstelt?). Gods woorden maakten me duidelijk dat God in China, een natie die wordt geregeerd door duivels en waar het geloven in God en het volgen van God er gegarandeerd toe leiden dat je een hoop vernedering en schade zult ondergaan, de bedoeling heeft om deze vervolging te gebruiken om een groep van overwinnaars te creëren en daardoor Satan te verslaan en dat we juist op zulke momenten Gods glorie openbaar moeten maken en van Hem moeten getuigen. Ik acht het een eer dat ik in staat was om mijn aandeel te leveren voor Gods glorie. Geleid door Gods woorden ontdekte ik niet alleen een machtige kracht, maar ook verklaarde ik in mijn hart tegen Satan: “Jij smerige duivel, ik heb mezelf gestaald; hoezeer je me ook martelt, ik zal me niet aan je onderwerpen. Zelfs als ik sterf, doe ik de gelofte dat ik aan Gods kant zal staan.” Toen de hoofdagent zag dat ik hun vragen nog steeds niet beantwoordde, nam hij de stok boos weg en zei hij in een vlaag van woede: “Vooruit, sta op! We zullen zien hoe lang je koppigheid duurt! Dan spelen we de strijd van de lange adem tegen je, en ik weet zeker dat we je er nog onder zullen krijgen!” Ik kon niet anders dan met martelende pijn opstaan; mijn benen waren echter zo gezwollen en pijnlijk dat ik niet rechtop kon staan, waardoor ik tegen de muur moest leunen. Die middag zei de hoofdagent tegen me: “Wanneer andere mensen ‘op de schommel zitten’, praten ze allemaal de eerste keer al. Jij kunt zeker een hoop mishandeling verdragen! Kijk eens hoe je benen eraan toe zijn, en toch wil je nog steeds niet praten! Ik weet niet waar je de kracht vandaan haalt …” Daarna keek hij me weer aan en schreeuwde hij: “Hoeveel mensen heb ik er al toe gebracht om hun geheimen prijs te geven, en jij hebt het lef om me te weerstaan? Ha! Zelfs als we je mond niet open kunnen krijgen, kunnen we je nog altijd een gevangenisstraf van acht tot tien jaar geven en we zullen ervoor zorgen dat de gevangenen je elke dag vervloeken en slaan! We krijgen je er wel onder!” Toen ik hem dat hoorde zeggen, dacht ik: God is met mij, dus zelfs als je me een gevangenisstraf van acht tot tien jaar geeft, ben ik niet bang. Toen ik geen antwoord gaf, sloeg hij boos tegen zijn dij, stampvoette hij en zei hij: “We hebben er dagen aan besteed om te proberen je te breken. Stel dat iedereen zoals jij was, hoe kon ik dan mijn werk doen?” Ik glimlachte van binnen toen ik hem dat hoorde zeggen, want Satan was onmachtig en leed een klinkende nederlaag door Gods hand! Op dat moment moest ik wel denken aan Gods woorden: “Gods levenskracht kan zegevieren over welke macht dan ook; bovendien overtreft het elke kracht. Zijn leven is eeuwig, Zijn kracht buitengewoon en Zijn levenskracht wordt niet gemakkelijk overweldigd door enig geschapen wezen of vijandige macht(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Alleen Christus van de laatste dagen kan de weg van het eeuwige leven aan de mens geven). Elk woord van God is de waarheid, en dat ervoer ik die dag persoonlijk. Al drie dagen lang had ik niet gegeten of gedronken, noch geslapen, en ik was verschrikkelijk gemarteld; toch bood ik nog tegenstand, wat geheel en al te danken was aan de kracht die God mij had gegeven. God was het die over mij waakte en die mij beschermde. Zonder God als mijn sterke steun was ik er al veel eerder onderdoor gegaan. Gods levenskracht is waarlijk buitengewoon machtig en God is waarlijk almachtig! Nadat ik getuige was geweest van Gods daden, werd mijn geloof sterker om tegenover Satan getuigenis voor God af te leggen.

Op de morgen van de vierde dag dwong de politie mij om mijn armen naar voren strekken, ter hoogte van mijn schouders, en half gehurkt te zitten. Daarna plaatsten ze een houten lat op de rug van mijn handen. Het duurde niet lang of ik kon die houding niet meer volhouden. Mijn handen zakten en de lat viel op de grond. Ze pakten de lat op en gebruikten die om woest tegen de gewrichten van mijn vingers en knieën te slaan, waarbij ze met elke slag een doordringende pijn veroorzaakten; vervolgens dwongen ze me weer om in half gehurkte houding te blijven zitten. Na meerdere dagen van marteling waren mijn benen al gezwollen en pijnlijk, zodat mijn benen na een ogenblik hurken al niet meer in staat waren mijn gewicht te dragen; met een smak stortte ik tegen de grond. Ze raapten me weer op, maar zodra ze me loslieten, stortte ik weer neer. Dat ging zo meerdere keren door. Mijn zitvlak was al zo bont en blauw dat het er niet meer tegen kon om zo tegen de grond te smakken; ik leed zoveel pijn dat ik over mijn hele lichaam begon te zweten. Op deze manier martelden ze me ongeveer een uur lang. Daarna droegen ze me op om op de grond te gaan zitten, waarna ze een schaal met dik, zout water binnenbrachten; ze zeiden dat ik daarvan moest drinken. Ik weigerde; en daarom greep een van deze agenten beide zijden van mijn hoofd, terwijl een ander één hand op mijn voorhoofd legde en met de andere hand mijn mond open wrikte, waarna hij het water in mijn keel goot. Het zoute water smaakte bitter en scherp aan mijn verhemelte, mijn maag voelde direct aan alsof hij in brand stond, wat zo ondragelijk was dat ik wilde huilen. Toen ze mijn penibele situatie zagen, zeiden ze boosaardig: “Wanneer we je slaan nadat je zout water hebt gedronken, zul je niet zo gemakkelijk bloeden.” Ik kon de woede die ik voelde nauwelijks inhouden, toen ik dat hoorde. Ik had me nooit kunnen indenken dat die zogenaamde rechtschapen Volkspolitie van China zo onguur en kwaadaardig kon zijn. Deze boosaardige demonen beoogden niet alleen met me te sollen en me te beschadigen, ze waren erop uit mij te vernederen. Die nacht kwam een van die agenten op mij af, ging op zijn hurken zitten en raakte met zijn hand mijn gezicht aan, terwijl hij smerige woorden tegen me zei. Ik was zo woedend dat ik hem recht in het gezicht spuwde. Hij werd woedend en haalde hard naar me uit, waardoor mijn ogen sterretjes zagen en mijn oren suisden. Vervolgens zei hij op dreigende toon: “Je hebt onze overige ondervragingstechnieken nog niet ervaren. Als je hier sterft, zal niemand dat ooit weten. Beken, want anders zullen we nog veel meer lol met jou maken!” Die nacht lag ik op de grond, totaal niet in staat om te bewegen. Ik wilde naar de wc gaan, en daarom zeiden ze me dat ik zelf maar moest opstaan. Door al mijn krachten te gebruiken kon ik langzaam opstaan, maar ik stortte weer neer nadat ik maar één stap had gezet. Ik kon me niet bewegen, zodat een vrouwelijke agent mij de wc in moest slepen, waar ik weer buiten bewustzijn raakte. Toen ik wakker werd, bevond ik me weer in mijn eigen ruimte. Ik zag dat mijn benen zo gezwollen waren, dat de huid glansde; de handboeien en ketenen waren diep verzonken in de huid op mijn polsen en enkels; bloed en pus sijpelden uit de wonden; het was pijnlijker dan ik zou kunnen beschrijven. Ik dacht aan de overige marteltechnieken, waarvan de agent die mijn gezicht had aangeraakt, daarnet had gezegd dat ze die op mij zouden toepassen. Ik kon het niet helpen dat ik me zwak voelde, en daarom bad ik tot God: “God, ik weet niet wat deze duivels verder nog zullen doen om me te martelen; veel langer kan ik het niet volhouden. Leid mij alstublieft, geef me geloof, verleen me kracht en sta mij toe van u te getuigen.” Nadat ik had gebeden, herinnerde ik me het lijden dat God beide malen had ondergaan dat Hij vleesgeworden hier kwam om de mensheid te redden. In het Tijdperk van Genade werd er met de Heer Jezus gesold, opdat Hij de mensheid zou verlossen; Hij werd geslagen en beledigd door de soldaten en de menigten, werd gedwongen een doornenkroon te dragen en werd uiteindelijk aan het kruis genageld terwijl Hij nog in leven was. Vandaag de dag heeft God zelfs nog een groter risico genomen door vlees te worden om te werken in een atheïstisch land; zwijgend en zonder te klagen heeft Hij het verdragen om te worden vervolgd en gearresteerd door de CCP-overheid; bovendien verduurde Hij de woeste tegenstand, verwerping en veroordeling van de religieuze wereld. Opnieuw herinnerde ik me Gods woorden: “Is het lijden waar jullie nu mee geconfronteerd worden, niet precies hetzelfde als dat van God? Jullie lijden samen met God, en God lijdt met de mensen mee. Vandaag de dag hebben jullie allemaal een aandeel in de verdrukking, het koninkrijk en het geduld van Christus, en op het eind zullen jullie glorie verkrijgen. Deze vorm van lijden is zinvol maar jullie moeten absoluut vastberaden zijn. Je moet de betekenis van het lijden van vandaag begrijpen en waarom je zo moet lijden. Probeer hier iets van waarheid in te ontdekken en Gods bedoeling te begrijpen, en dan zul je de vastberadenheid bezitten om het lijden te ondergaan(‘Alleen door de waarheid na te streven kun je veranderingen in je gezindheid realiseren’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Het is waar: God verduurde lang geleden het lijden dat ik onderging. God was onschuldig; maar toch, om de verdorven mensheid te redden, verdroeg God elke kwelling en vernedering, terwijl het lijden dat ik verduurde zuiver tot doel had dat ik ware redding zou kunnen bereiken. Toen ik de zaak nader bekeek, besefte ik dat mijn eigen lijden nauwelijks vermeldenswaard was in vergelijking tot het lijden dat God verduurde. Eindelijk begreep ik hoe enorm de kwelling en de vernedering waren die God verduurde om ons te redden; ik voelde dat Gods liefde voor de mensheid werkelijk machtig en onbaatzuchtig is! In mijn hart voelde ik een verlangen en smachten naar God. Door mijn lijden stond God mij toe dat ik meer zou zien van Zijn macht en gezag en dat ik zou inzien dat Zijn woorden de levenskracht van de mens zijn en mij ertoe konden brengen om elke moeilijkheid te overwinnen. Door dit lijden louterde God ook mijn geloof, matigde Hij mijn wil en stond Hij mij toe om aan te vullen wat ik miste en om mijn eigen gebreken te vervolmaken. Ik begreep Gods wil en besefte dat het lijden dat ik die dag verduurde, een groot geschenk van Gods genade was en dat God met mij was, zodat ik niet alleen was. Ik kon niet anders dan me een kerklied herinneren: “God is mijn steun, wat valt er te vrezen? Ik bevecht Satan tot het eind. God verheft ons: verlaat alles, vecht om te getuigen van Christus. God zal Zijn wil zeker uitvoeren op aarde. Ik zal mijn liefde, toewijding en trouw geven aan Hem. Ik zal Zijn terugkeer verwelkomen wanneer Hij komt in glorie. Wanneer Christus’ koninkrijk wordt gerealiseerd, zal ik Hem opnieuw ontmoeten” (‘Het koninkrijk’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’).

Op de vijfde dag bleven deze kwaadaardige politieagenten mij dwingen een half gehurkte houding aan te nemen. Mijn benen en voeten waren al zozeer gezwollen, dat ik helemaal niet meer kon staan; daarom gingen de politieagenten om mij heen staan en duwden ze me van de een naar de ander. Sommigen van hen maakten ook gebruik van mijn toestand om mij te betasten. Verdoofd als ik was, kon ik ze alleen maar met mij laten spelen als een pop. Ik was al gemarteld tot het punt waarop mijn hoofd begon te tollen en mijn zicht wazig was. Maar juist toen ik het niet langer kon verdragen, hoorde ik opeens voetstappen aan de andere kant van de deur; daarop renden zij naar de deur, deden die op slot en hielden op met hun wrede spel. Ik wist dat het God was, die mij genade betoonde en dat Hij mijn pijn verlichtte. Die nacht kwam een van de agenten naar me toe, trok zijn schoen uit en hield zijn stinkende voet voor mijn gezicht, terwijl hij wellustig zei: “Waar zit je zoal aan te denken terwijl je hier zit? Aan mannen misschien? Nou, hoe vind je dit? Vind je de stank van mijn voet lekker? Ik denk dat de stank van mijn voet precies is wat je hebt gemist!” Zijn smerige taal vervulde mij met woede. Woedend staarde ik hem aan; terwijl ik naar zijn onbeschaamde, afschuwelijke gezicht keek, dacht ik eraan terug hoe ik keer op keer afwisselend was gemarteld en vernederd. Ze ontbeerden iedere vorm van menselijkheid, ze waren erger dan beesten en ze waren niets anders dan een bende demonen; ik haatte deze duivels tot in het diepst van mijn hart! Door mijn persoonlijke ervaringen tijdens de vele afgelopen dagen zag ik in dat de Volkspolitie, die ik in het verleden had beschouwd als een waar toonbeeld van eerbiedwaardigheid, uit niets anders bestond dan schaamteloze schurken; dit maakte me vastbesloten om Satan te verzaken, om standvastig te zijn en te getuigen om God tevreden te stellen.

Tegen de zesde dag begon ik tegen mijn wil in slaap te vallen. De hoofdagent verklaarde trots: “Eindelijk begin je in slaap te vallen! Wil je slapen? Vergeet het maar! Je zult slaapgebrek lijden tot we je breken! Eens kijken hoe lang je dat volhoudt!” Ze bewaakten me in ploegen; zodra ik mijn ogen sloot of wegdommelde, beukten ze met hun zwepen op de tafel, of ze gebruikten een dunne, houten lat om tegen mijn benen te slaan; die waren zo gezwollen dat de huid glansde. Of ze trokken met geweld aan mijn haar, of stampten op mijn voet; telkens schrok ik wakker. Soms schopten ze tegen mijn ketenen; wanneer mijn ketenen mijn zwerende wonden raakten, was de pijn hevig genoeg om mij met een schok wakker te maken. Ten slotte deed mijn hoofd zoveel pijn, dat het voelde alsof het zou ontploffen; ik had het gevoel dat de kamer tolde, ik viel met mijn hoofd voorover op de grond en raakte buiten bewustzijn … Door mijn onbewuste mist heen hoorde ik de arts zeggen: “Hebben jullie haar dagenlang niet laten eten of slapen? Jullie zijn te hardvochtig geweest. En deze ketenen zijn al in het vlees verzonken. Ze kan die niet meer dragen.” Nadat de arts was vertrokken zette de politie me vast in ketenen die 2,5 kilo wogen en diende ze me medicijnen toe; pas toen kwam ik weer bij bewustzijn. Ik wist dat ik alleen door Gods almacht was blijven leven, en doordat God mij in het geheim beschermde, mijn pijn verzachtte en mijn marteling verminderde door te spreken via de arts. Meer dan ooit had ik geloof in God; ik vond de vastberadenheid om Satan tot het einde te bestrijden. God was mijn sterke steun en mijn toevlucht. Ik wist dat Satan, hoezeer hij mij ook martelde, zonder Gods toestemming mij het leven niet kon benemen.

Op de morgen van de zevende dag was ik te uitgeput om het nog langer aan te kunnen; voortdurend viel ik in slaap. Een van de agenten zag mijn toestand en trapte voortdurend op mijn voeten, kneep in de rug van mijn handen en sloeg mij in het gezicht. Die middag vroegen de agenten opnieuw om informatie over de kerk. Snel bad ik tot God: “God, ik ben zo verstoken van slaap dat ik niet helder kan denken. Bescherm mij alstublieft en geef me een heldere geest, zodat ik te allen tijde getuigenis voor u kan afleggen.” Dankzij Gods bescherming, en ondanks het feit dat ik zeven dagen en zes nachten wakker was geweest, zonder voedsel, water, of slaap, werd mijn geest volkomen helder; hoezeer ze me ook in verzoeking brachten ik zei hun nog steeds niets. Daarna haalde de hoofdagent een lijst tevoorschijn met zendingswerkers die ik had geschreven; vervolgens probeerde hij me te dwingen andere namen prijs te geven. Maar nadat ik de wreedheid had ervaren die werd toegediend door die duivels, was ik niet van zins ook maar iemand van mijn broeders en zusters in hun handen te laten vallen; daarom riep ik tot God, dat Hij mij kracht zou geven. Toen de politieagent niet oplette, schoot ik naar voren, greep de lijst, stopte die in mijn mond en slikte hem door. Twee agenten vervloekten me vol woede, terwijl ze naar voren renden en probeerden mijn mond open te wrikken en sloegen mij gemeen in het gezicht. Als gevolg van de klappen stroomde er bloed uit mijn mondhoeken stromen; ze brachten mijn hoofd aan het tollen en maakten dat mijn gezicht opzwol.

Na meerdere ronden van vruchteloze ondervraging moesten ze wel opgeven; daarom stuurden ze me terug naar het huis van bewaring. De politie in het huis van bewaring zag hoe zwaar ik gewond was en was bang verantwoordelijk te worden gehouden als ik daar zou sterven; daarom weigerden ze me toe te laten. Gefrustreerd moesten de ondervragers me naar het ziekenhuis brengen voor het toedienen van zuurstof. Daarna brachten ze me terug naar het huis van bewaring; vier dagen en nachten lag ik in coma. Nadat de andere gevangenen me hadden gewekt, verloor ik twee keer opnieuw het bewustzijn. Uiteindelijk veroordeelde de CCP-overheid me tot een jaar en negen maanden heropvoeding door arbeid voor de misdaad dat ik me ‘bij een Xie Jiao-organisatie had aangesloten’. Maar omdat ik zo zwaar was gemarteld, was ik verlamd en kon ik niet lopen. Het werkkamp liet me niet toe, dus zond de politie een video-opname van mij uit op televisie. Drie maanden later kwam mijn echtgenoot eindelijk te weten wat er met mij was gebeurd; hij gaf 12.000 yuan uit als borgsom om mij uit de gevangenis te krijgen voor begeleid verlof. Toen mijn echtgenoot me kwam ophalen, was ik te zwaar gewond om te lopen; daarom moest hij mij naar de auto dragen. Nadat ik thuis was gekomen, stelden de artsen die me onderzochten vast dat ik twee verschoven tussenwervelschijven had en dat ik in de toekomst niet in staat zou zijn voor mezelf te zorgen; ik zou voor het leven verlamd zijn. Ik dacht dat ik de rest van mijn leven op bed zou moeten doorbrengen, maar dankzij Gods genade en voortdurende behandeling begon mijn lichaam een jaar later langzaamaan te herstellen. Ik was waarachtig getuige van Gods almachtige kracht, en ook van Zijn liefde voor mij. Dankzij God kon ik mijn plichten als geschapen wezen weer op mij nemen!

Door dit lijden en deze moeilijkheden moest ik weliswaar de zwaarste pijnen doorstaan, maar toch verwierf ik ook een overvloed aan leven. Niet alleen zag ik duidelijk het demonische wezen van de CCP-regering, maar belangrijker nog: ik zag Gods wonderbaarlijke daden, ik zag het gezag en de kracht van Gods woorden en ik voelde het buitengewone en veelomvattende van Gods levenskracht. Op mijn zwakste en meest hulpeloze punt was het God die mij kracht en moed gaf, en die me het geloof gaf om me los te rukken van Satans machten van duisternis. Toen mijn vlees geen marteling en kwelling meer kon verdragen, zorgde God voor mensen, dingen en zaken om mijn last te verlichten; toen ik door demonen zo werd gemarteld dat ik het bewustzijn verloor, baande Gods wonderbaarlijke werk een pad en bracht het mij veilig buiten gevaar … Nadat ik deze dingen had ervaren, zag ik dat God altijd aan mijn zijde was geweest; hij waakte over mij, beschermde mij en ging samen met mij op. Gods liefde voor mij is inderdaad geweldig! God is mijn kracht in het leven, mijn hulp en steun wanneer ik die ook maar nodig heb. Ik wil mijzelf met lichaam en ziel aan Hem wijden, ernaar streven God te kennen en een betekenisvol leven te leiden!

De bijbelteksten zijn ontleend aan de Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap.

Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.

Gerelateerde inhoud

Gods liefde kent geen grenzen

Door Zhou Qing, provincie Shandong Ik heb erg veel ellende meegemaakt in dit leven. Ik was pas enkele jaren getrouwd toen mijn man overleed...