Onder begeleiding van Gods woorden heb ik de onderdrukking door de machten van de duisternis overwonnen
Sinds ik een klein meisje was, geloof ik al samen met mijn moeder in de Heer Jezus. In de dagen dat ik de Heer Jezus volgde, was ik vaak geraakt door Zijn liefde. Ik dacht dat Hij zoveel van ons hield dat Hij gekruisigd was en Zijn laatste druppel bloed vergoot om ons te redden. In die tijd waren de broeders en zusters in onze kerk allemaal lief en behulpzaam voor elkaar, maar helaas stuitte ons geloof in de Heer op vervolging en onderdrukking door de CCP-regering. De CCP-regering definieert het christendom en het katholicisme als “xie jiao’s” en bestempelt de samenkomsten van de huiskerken als “illegale bijeenkomsten”. De politie viel vaak binnen bij de plaatsen waar wij samenkwamen en zei dan dat we eerst goedkeuring van de regering en een vergunning moesten krijgen voordat we bijeenkomsten mochten houden. Anders zouden we gearresteerd en beboet worden of naar de gevangenis moeten. Op een dag werden mijn moeder en vijf of zes andere broeders en zusters gearresteerd en een hele dag ondervraagd. Uiteindelijk bevestigde het politieonderzoek dat zij allen slechts gewone christenen waren en werden ze vrijgelaten. Maar vanaf dat moment moesten we in het geheim bijeenkomen om invallen door de overheid te voorkomen. Desondanks werd ons geloof nooit zwakker. Aan het einde van 1998 predikte een familielid van mij aan mij dat de Heer Jezus terug was gekeerd als Almachtige God die vlees was geworden in de laatste dagen. Dit familielid las me ook veel van de woorden van Almachtige God voor en ik vond ze bijzonder aangrijpend. Ik raakte ervan overtuigd dat de woorden van Almachtige God de uitspraken voor de kerken waren van de Heilige Geest en dat Almachtige God de Heer Jezus was die was teruggekeerd. Het idee dat ik werkelijk nog tijdens mijn leven met de Heer kon worden verenigd ontroerde me meer dan ik kan beschrijven en ik huilde tranen van vreugde. Vanaf dat moment verslond ik iedere dag gretig de woorden van God en ik begon daardoor veel waarheden en mysteriën te begrijpen − mijn uitgedroogde geest werd zo gelaafd en gevoed. Mijn man en ik koesterden ons in het genot en de troost die ons door het geweldige werk van de Heilige Geest waren gebracht en gingen helemaal op in het geluk en de vreugde van de hereniging met de Heer. Vaak leerden we samen met andere broeders en zusters hymnes zingen en dansen om God te loven en we kwamen regelmatig bijeen om over Gods woorden te communiceren. Mijn geest voelde zich opgefrist en verkwikt en ik had het gevoel dat ik de mooie scène al voor ogen zag van het koninkrijk dat op aarde zichtbaar werd en iedereen die zich verblijdde. Ik had echter op geen enkele manier kunnen voorzien dat, juist op het moment dat we God volgden en met hemelhoog geloof het juiste pad in het leven gingen, de CCP-regering ons wreed zou gaan vervolgen.
Op 28 oktober 2002 hielden een aantal zusters en ik een bijeenkomst. Tijdens de bijeenkomst gingen een andere zuster en ik naar buiten voor een boodschap, maar we waren nog niet erg ver toen ik haar achter me hoorde zeggen: “Waarom arresteer je mij?” Voordat ik de kans kreeg te reageren, kwam er een agent in burger op me af en hield me aan met de woorden: “Jij gaat met mij mee naar het politiebureau!” en hij nam me mee naar een politiewagen. We werden naar het politiebureau gereden en toen ik uit de auto stapte zagen we al dat de zes andere zusters die op de bijeenkomst aanwezig waren geweest ook waren gearresteerd en ingerekend. De politie beval ons ons uit te kleden en te laten fouilleren. Ze vonden twee piepers bij mij en identificeerden mij daarmee als kerkleider, dus kreeg ik hoge prioriteit bij het verhoor. Een politieagent schreeuwde naar mij: “Wanneer ben je in Almachtige God gaan geloven? Wie heeft dit aan jou gepredikt? Wie heb je ontmoet? Wat is jouw functie in de kerk?” Ik werd heel zenuwachtig doordat ik zo agressief door hem werd ondervraagd en ik had geen idee hoe ik daarmee om moest gaan. Ik kon alleen maar stil tot God bidden en Hem vragen mij te beschermen zodat ik Hem niet zou verraden. Nadat ik had gebeden, hernam ik mezelf langzaam en besloot ik te zwijgen. Toen hij zag dat ik niet praatte, werd de politieagent boos en gaf hij me een hevige klap tegen mijn hoofd. Ik voelde me meteen verdoofd en duizelig en mijn oren begonnen te suizen. Toen brachten ze een van de zusters naar binnen en zeiden ze dat we elkaar moesten identificeren. Maar toen ze zagen dat we niet gingen doen wat ze zeiden, werden ze woedend en ze bevalen mij mijn met katoen gevulde schoenen uit te doen en blootsvoets op de ijskoude cementen vloer te staan. Ook bevalen ze me met mijn rug recht tegen de muur te staan en als mijn houding ook maar een beetje inzakte, sloegen ze me hard. De herfst was al een flink eind op weg op dat moment en de temperatuur daalde en het regende zacht. Ik had het zo koud dat ik over mijn hele lichaam rilde en onophoudelijk met mijn tanden klapperde. De politieagent ijsbeerde, sloeg op tafel en bedreigde mij “We hebben jou lang gevolgd. We hebben een heleboel manieren om je vandaag aan het praten te krijgen. En als je niet praat laten we je hier doodvriezen, of we laten je verhongeren of we slaan je dood! Laten we maar eens kijken hoe lang je het uithoudt!” Ik was wel een beetje bang, toen ik dit hoorde, en dus riep ik God in mijn hart aan: “O God! Ik wil geen Judas zijn en u verraden. Bescherm mij en geef me de moed en het geloof dat ik nodig heb om de strijd met Satan aan te gaan, zodat ik voor u kan getuigen.” Na mijn gebed dacht ik aan Gods woorden: “Zijn gezindheid is het symbool van gezag, het symbool van alles wat rechtvaardig is, het symbool van alles wat mooi en goed is. Sterker nog, het is een symbool van Hem die niet[a] overweldigd kan worden door de duisternis en enige vijandelijke macht, bij wie deze niet kunnen binnenvallen. Zijn gezindheid is ook een symbool van Hem die niet beledigd kan worden (en die het evenmin toestaat dat Hij beledigd wordt)[b] door welk geschapen wezen dan ook” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Het is heel belangrijk Gods gezindheid te begrijpen). Ja, dacht ik. God heeft macht en gezag, en Zijn macht en gezag kunnen door geen enkele vijandelijke kracht of duisternis omver worden geworpen. Het maakt niet uit hoe wreed de slaafse volgelingen van de CCP zijn, ze zijn allen in Gods handen. Zolang als ik op God vertrouw en met Hem samenwerk, zal ik ze zeker overwinnen. Met de duidelijke leidraad van Gods woorden, vond ik plotseling mijn geloof en mijn moed en had ik het niet meer zo koud. Nadat ik daar meer dan drie uur had gestaan, begeleidde de politie me weer naar buiten naar een politiewagen en nam me mee naar een detentiecentrum.
Op de middag die volgde op de dag dat ik in het detentiecentrum was aangekomen kwamen er twee politieagenten, een man en een vrouw, mij verhoren. Met het accent van mijn woonplaats noemden ze me bij mijn naam. Ze probeerden te klinken alsof ze aan mijn kant stonden. De man stelde zich aan me voor als het hoofd van de afdeling Religieuze Zaken van het Openbare Veiligheidsbureau en zei: “De politieagenten op het bureau hebben al inlichtingen over je ingewonnen. Wat je hebt gedaan stelt niet echt veel voor en we hebben speciaal de reis naar hier ondernomen om je mee naar huis te nemen. Als je ons alles vertelt zodra we aankomen, overkomt je niets.” Ik wist niet welke list ze voor me in petto hadden, maar toen ik hem dit hoorde zeggen, kwam er een sprankje hoop in mijn hart. Ik dacht bij mezelf: Waar ik vandaan kom zijn de mensen goed, dus misschien laten ze me wel gaan, ook al vertel ik ze niets. Maar in tegenstelling tot wat ik had verwacht, lieten de agenten op de terugweg naar mijn woonplaats hun ware beestachtige natuur zien en probeerden ze me te dwingen hun de sleutels van mijn huis te overhandigen. Ik wist dat ze mijn huis wilden doorzoeken en ik dacht aan alle boeken met Gods woorden en de lijsten met namen van broeders en zusters die ik daar had liggen. En dus zei ik in een serieus gebed tot God: “O, Almachtige God! Bescherm alstublieft de boeken van Gods woorden en de lijsten die ik thuis heb zodat deze niet in handen van Satan vallen …” Ik weigerde ze mijn sleutels te overhandigen. De politie reed met mij naar mijn flatgebouw en hield me in de auto opgesloten terwijl ze naar mijn appartement stormden. Ik zat in de auto en bad ononderbroken tot God. Ieder seconde die voorbijging was een kwelling. Lange tijd daarna kwam de politie terug en ze zeiden boos: “Je bent echt stom, weet je dat? Er is geen enkel boek in jouw huis en toch doe je zo je best die mensen van de kerk te helpen.” Toen ik ze dit hoorde zeggen, ontspande mijn angstige hart zich eindelijk en ik dankte God uit de grond van mijn hart voor Zijn bescherming. Later hoorde ik pas dat de politie geen boek had gevonden in mijn huis en dat ze gewoon meer dan 4.000 yuan aan contanten mee hadden genomen, een mobiele telefoon en alle foto’s van mij en van mijn familie. Gelukkig was mijn jongere zusje er toen de agenten kwamen en zodra ze weg waren haastte ze zich alle boeken met Gods woorden en al het geloofsmateriaal dat was blijven liggen aan de kerk over te dragen. De volgende dag kwam de politie terug om nog een keer het huis te doorzoeken, maar weer moesten ze met lege handen weg.
Bij het vallen van de avond nam de politie me mee naar het plaatselijke politiebureau en begon me dezelfde vragen te stellen als voorheen. Toen ze zagen dat ik nog steeds niet praatte, riepen ze een dominee te hulp van de Drie-Zelf Kerk die moest proberen mij over te halen. “Als je niet een christen in de Drie-Zelf Kerk bent, volg je een dwaalspoor” zei ze. Ik negeerde haar en bad in stilte tot God om mijn hart te beschermen. Hoe meer ze sprak, des te schandelijker haar beweringen werden, totdat ze ongecontroleerd kwaad begon te spreken over God en te blasfemeren. Vol verontwaardiging gaf ik haar weerwoord: “Dominee, u veroordeelt Almachtige God willekeurig, maar staat er niet heel duidelijk in Openbaringen: ‘die is, die was en die komt, de Almachtige’ (Openbaring 1:8)? Bent u niet bang dat u de Heilige Geest beledigt, door zo roekeloos God te veroordelen? De Heer Jezus heeft eens gezegd: ‘Wie kwaadspreekt van de heilige Geest zal niet worden vergeven, noch in deze wereld, noch in de komend’ (Matteüs 12:32). Bent u niet bang?” De dominee was sprakeloos en kon alleen nog maar vertrekken na deze berisping. In mijn hart dankte ik God dat Hij me had geholpen dit obstakel te overwinnen. Toen de agenten zagen dat hun list niet had gewerkt, vroegen ze me iets op een stukje papier te schrijven. Ik begreep niet waarom ze me dit vroegen, dus bad ik stil tot God. Toen realiseerde ik me dat dit een van Satans sluwe snode plannen was en ik weigerde iets op te schrijven. Ik zei dat ik niet kon schrijven. Later begreep ik uit een gesprek tussen de twee agenten dat ze me hadden gevraagd iets op te schrijven om mijn handschrift te kunnen controleren en zo te kunnen bevestigen dat de notitieboekjes die ze op onze plaats van bijeenkomst hadden gevonden door mij waren beschreven, en dit dan te gebruiken om een aanklacht tegen mij in te dienen. Dit toonde voor mij aan dat deze agenten niets dan door de CCP-regering getrainde slaafse volgelingen en kruipers waren, die in staat waren tot het uiterste te gaan en allerlei denkbare achterbakse methoden zouden toepassen om de gelovigen te vervolgen. Ze zijn echt zo geniepig, doortrapt, kwaadaardig en verfoeilijk! Toen ik het gemene gezicht van de slaafse volgelingen, die hen die in God geloven vervolgen, eenmaal duidelijk had gezien, nam ik stil een besluit: nooit zou ik buigen of een knieval maken voor Satan!
Ze ondervroegen me uren aan een stuk tot rond middernacht, maar het hoofd van de afdeling Religieuze Zaken kreeg niets uit me. Ineens leek hij te veranderen in een razend beest en kwaad schreeuwde hij naar mij: “Verdomme, ik had vanavond om 11 uur uit moeten klokken. Je bent zo lastig dat ik hier moest blijven en als ik je daar niet voor laat lijden, dan zul je de situatie niet helemaal begrijpen!” Terwijl hij dit zei, trok hij mijn rechterhand op tafel en duwde er stevig op. Toen raapte hij een dikke stok met een diameter van een centimeter of vijf à zes en liet die hard op mijn pols neerkomen. Bij de eerste mep begonnen de grote aderen in mijn pols op te zwellen en daarna zwollen ook de omliggende spieren op. Ik schreeuwde het uit van de pijn en probeerde mijn hand terug te trekken, maar die hield hij stevig vast. Hij sloeg me en riep: “Deze is omdat je weigert te schrijven! Deze is omdat je weigert te praten! Ik ga je zo hard slaan, dat je nooit meer een woord zult schrijven!” Zo bleef hij mijn pols nog vijf of zes minuten slaan, voordat hij eindelijk ophield. Tegen die tijd was mijn hand zo dik als een grapefruit en toen hij me losliet trok ik mijn hand snel terug tot achter mijn rug. Maar de politieagent ging snel achter me staan, greep mijn handen en begon ze beide buiten zinnen te slaan terwijl ze daar in de lucht hingen, terwijl hij sprak: “Jij gebruikt deze handen toch om iets voor jouw God te doen? Ik zal ze breken en verminken en dan zullen we eens zien hoe je nog iets doet! Dan zullen we eens zien of die gelovigen in Almachtige God jou nog wel willen!” Toen ik hem dit hoorde zeggen raakte ik vervuld van haat voor deze bende kwaadaardige politieagenten. Ze gedragen zich zo verdorven en handelen zo in strijd met de hemel. Ze staan mensen alleen maar toe slaven te zijn van de CCP-regering en zich er dood voor te werken, maar niet om in God te geloven of de Schepper te aanbidden. In een poging mij te dwingen God te verraden, twijfelde die agent toen geen moment of hij mij moest kwellen met wreedaardige marteling − het is echt een troep beesten en demonen in menselijke gedaante, en ze zijn zo slecht en reactionair! Drie keer sloeg de agent me op die wijze. Mijn handen en armen waren bont en blauw geslagen, en mijn polsen en de bovenkant van mijn handen waren zo opgezwollen dat het leek alsof ze zouden ontploffen − de pijn was ondraaglijk. Net toen ik wegkwijnde van de extreme pijn kwamen er een paar regels van een hymne van Gods woorden in mij op: “Dus, moeten jullie tijdens deze laatste dagen een getuigenis aan God afleggen. Ongeacht hoe groot jullie lijden is, moeten jullie tot het uiterste einde toe doorgaan en zelfs bij jullie laatste ademhaling, moeten jullie nog steeds trouw zijn aan God en aan de genade van God; alleen dit is God echt liefhebben en alleen dit is de sterke en klinkende getuigenis” (‘Probeer van God te houden, hoe groot je lijden ook is’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Gods woorden beroerden mijn hart, en ik dacht: zo is het! God is dag en nacht onvermoeibaar aan het werk om ons te redden. Hij houdt de wacht over ons en blijft altijd bij ons en Hij toont ons grenzeloze liefde en genade. Als Satan mij nu probeert te dwingen God en mijn broeders en zusters te verraden, dan hoopt God vurig dat ik onwankelbare en klinkende getuigenis voor Hem zal afleggen. Hoe zou ik Hem ooit in de steek kunnen laten of pijn kunnen doen? Terwijl ik dit dacht, verbeet ik mijn tranen en zei ik tegen mezelf dat ik sterk moest zijn, niet bang en laf. De CCP-regering vervolgde en schaadde mij niet zo wreed omdat ze mij persoonlijk haatte, maar vanwege haar aard van verzet tegen God en haat voor God. Ze behandelde me zo met het doel dat ik God zou verraden en verwerpen en haar gezag en knechting voor eeuwig zou aanvaarden. Maar ik wist dat ik nooit zou buigen voor haar, maar sterk moest staan aan de zijde van God en Satan te schande moest brengen. In gedachten zong ik die hymne steeds opnieuw en ik voelde me geestelijk geleidelijk aan steeds sterker worden. Nadat hij me geslagen had, gaf die agent verscheiden agenten de opdracht me te bewaken en hielden ze me uiteindelijk de hele nacht wakker. Als ze zagen dat mijn ogen ook maar een beetje dicht begonnen te vallen, schreeuwden ze of schopten mij. Maar nu ik zo geroerd was door de liefde van God, gaf ik niet aan hen toe.
De volgende dag kwam het hoofd van de afdeling Religieuze Zaken me weer ondervragen. Toen hij zag dat ik nog steeds niet praatte, greep hij de stok en sloeg daarmee hard tegen mijn dijen. Na een paar meppen begonnen mijn benen zo op te zwellen dat ik voelde dat mijn broek strak om mijn opgezwollen benen begon te zitten. Er stond nog een agent aan de kant en deze beschimpte mij. Hij zei: “Als de God waarin jij gelooft zo groot is, waarom komt Hij je dan niet helpen nu we je aan het martelen zijn?” Ook zei hij nog een aantal andere dingen waarmee hij God belasterde en blasfemeerde. Ik had pijn en ik was boos en in mijn hart reageerde ik op zijn godslastering door te denken: jullie legioen kwaadaardige duivels! God zal vergelding eisen van jullie die past bij jullie kwade daden! Nu is de tijd dat God jullie ontmaskert en de feiten van jullie kwade daden verzamelt! Toen dacht ik aan deze woorden van God: “Duizenden jaren van haat zijn samengebundeld in het hart, duizenden jaren van zonde zijn in het hart gegrift – hoe zou dit geen walging kunnen opwekken? Wreek God, schakel Zijn vijand compleet uit, laat hem niet langer om zich heen grijpen en laat hem geen moeilijkheden meer veroorzaken zoveel hij maar wil! Dit is de tijd: de mens heeft reeds lang geleden al zijn kracht verzameld, hij heeft hiervoor al zijn inzet toegewijd, elke prijs betaald, om het afschrikwekkende gezicht van deze demon af te rukken en mensen, die verblind zijn en allerlei leed en moeilijkheden hebben doorstaan, boven hun pijn uit te laten stijgen en deze boze oude duivel de rug toe te laten keren” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Werk en intrede (8)). Uit Gods woorden begreep ik Zijn dringende wil en hartstochtelijke oproep, en ik begreep dat de CCP-regering gedoemd is door God te worden vernietigd. Hoewel ik op dat moment de wrede vervolging van de CCP-regering onderging, wordt Gods wijsheid uitgeoefend op basis van Satans sluwe listen en God gebruikte datgene wat mij overkwam om me de demonische aard van de CCP-regering duidelijk te laten zien, zodat ik goed en kwaad kon onderscheiden. Zo konden ware liefde en ware haat in mij ontstaan. Ik zou dan in staat zijn de CCP-regering voor eens en voor altijd te verloochenen en te verwerpen en mijn hart naar God te wenden, zodat ik zou kunnen getuigen voor God en Satan te schande zou kunnen brengen. Toen ik Gods wil eenmaal begreep, kwam er een ontzagwekkend gevoel van kracht in mij op en ik raakte vastbesloten trouw te zweren aan God en Satan te verloochenen. Hoewel ik voortdurend aan wrede martelingen werd onderworpen en hoewel alle energie aan mijn hele lijf was onttrokken en mijn benen ondraaglijk pijn deden, was ik nog steeds in staat niets te zeggen door op de kracht te vertrouwen die God mij gaf. (Later ontdekte ik dat mijn benen bont en blauw waren geslagen en tot op de dag van vandaag heeft één van de spieren in mijn rechterbeen nog steeds spieratrofie). Uiteindelijk kon het hoofd van de afdeling Religieuze Zaken niet anders dan de deur uit stormen van kwaadheid.
Op de derde dag verhoorden en sloegen de politieagenten me weer en ze stopten pas toen ze me vaak genoeg hadden uitgescholden en moe waren geworden van het slaan. Daarna kwam er een agente op me af. Ze deed alsof ze zich om me bekommerde en zei: “Er is hier al eens eerder iemand binnengebracht die in Almachtige God geloofde. Hij vertelde ons helemaal niets en is tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld. Hoe denk je dat zwijgen je gaat helpen? Je kunt hier tien hele jaren slijten en als je dan vrijkomt, wil jouw God je sowieso niet meer en dan is het te laat voor spijt …” Ze zei nog een aantal andere dingen om me in de verleiding te brengen te gaan praten, maar ik bleef stil bidden en vroeg God mijn hart te beschermen zodat ik niet aan Satans sluwe listen ten prooi zou vallen. Na mijn gebed kwam er plotseling een deel van een hymne in me op: “Ik ben zelf bereid om God te zoeken en te volgen. God wil me verlaten, maar ik wil Hem nog steeds volgen. Of Hij me nu wil of niet, ik blijf Hem liefhebben en uiteindelijk zal ik Hem winnen. Ik geef mijn hart aan God. Wat Hij ook doet, ik zal Hem mijn hele leven volgen. Wat er ook gebeurt, ik moet God liefhebben en ik zal Hem winnen. Ik zal niet rusten totdat ik Hem heb gewonnen” (‘Ik ben vastbesloten om God lief te hebben’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Ja, dacht ik. Nu geloof ik in God en volg ik God, omdat dit is wat ik wil. Het maakt niet uit of God mij wil of niet − ik blijf God tot het einde toe volgen! Gods woorden brachten me helderheid en ik realiseerde me dat Satan er alles aan deed om tweedracht te zaaien tussen mij en God zodat ik ontmoedigd zou raken, God zou ontkennen en uiteindelijk als een Judas verraad zou plegen. Op dat moment kon ik Satan alleen maar verslaan en een getuigenis van Gods overwinning over Satan worden door vast te houden aan het geloof in Hem en Hem trouw te blijven. Of ik nu wel of niet naar de gevangenis ga en wat mijn uitkomst zal zijn is allemaal in Gods handen, dacht ik bij mezelf. Maar hoe God ook besluit mijn leven te regelen en te orkestreren, ik heb daar niets over te zeggen en ik heb een diep vertrouwen dat alles wat God doet, gedaan wordt om mij te redden. Hoewel ik het misschien zonder lijfelijk comfort zal moeten stellen in de gevangenis, wat ik er win is spirituele voldoening. Bovendien zou het een eer voor me zijn als ik voor God naar de gevangenis ga, terwijl als ik God zou verraden uit verlangen naar fysiek comfort, dan zou alle waardigheid en integriteit verloren zijn en zou mijn geweten geen vrede meer kennen. Daarom nam ik me stilletjes voor: ook al moet ik naar de gevangenis, ik blijf God tot het einde toe trouw. Ik stel mijn ware liefde in dienst van God, zodat Satan voor eens en voor altijd vernederd en verslagen kan worden! De politie probeerde de gebruikelijke procedure van good cop, bad cop op me uit en ze pasten drie dagen en nachten lang wrede martelingen op me toe, maar ze kregen geen aanwijzingen van mij. Ze hadden geen opties meer en konden mij, mishandeld en vol blauwe plekken, alleen nog maar meenemen en opsluiten in een detentiecentrum. Toen ze me opsloten, zei een van de agenten gemeen: “We laten je even op adem komen en dan gaan we je weer verhoren!”
Vijf dagen later kwam de politie me weer ondervragen. Maar deze keer deden ze het om beurten om mij uit te putten. Ze gaven me het bevel op een ijskoude metalen stoel te gaan zitten en boeiden mijn rechterhand eraan vast. Ze klemden een metalen staaf tegen mijn borst zodat ik niet meer kon bewegen en mijn voeten bungelden zonder de grond te raken. Ze hadden het zo gedaan dat ik geen spier kon bewegen en al snel raakten zowel mijn handen als mijn voeten verdoofd. De agent zei tegen mij: “Iedereen die aan deze stoel geketend heeft gezeten vertelt ons uiteindelijk alles wat hij weet. Als je in één dag niet praat, dan blijf je hier twee dagen vastgebonden. Als je in twee dagen nog niet begint te praten, dan worden het drie dagen. Ik wil niet zoveel van jou. Ik wil alleen maar dat je me vertelt wie de leiders in jouw kerk zijn.” God zij dank omdat Hij me kracht gaf, want de hele tijd hield ik me vast aan slechts één gedachte: ik zal nooit iemand verraden! Ze ondervroegen me herhaaldelijk, gaven me niets te eten of zelfs maar te drinken, en ik mocht niet naar het toilet. Om te voorkomen dat ik in slaap zou vallen, hielden ze me die avond met één hand aan de stoel gebonden maar lieten me ernaast staan terwijl ze me bleven ondervragen. Ik was uitgeput en had honger en mijn hele lijf was verdoofd. Ik kon gewoon niet zelf staan en kon alleen overeind blijven door tegen de stoel te leunen. Maar zodra ik tegen de stoel leunde of zelfs maar dacht aan in slaap vallen, zwaaide er een agent met een lang bamboe stokje voor mijn gezicht en sloeg me ermee en heel de nacht lieten ze me geen oog dichtdoen. Dit ging zo twee dagen door en ik raakte zo verzwakt dat mijn hele lichaam slap en krachteloos werd. Ik had geen idee hoe lang ze me dit zouden laten ondergaan. Ik was bang dat ik het niet uit zou kunnen houden, dat ik God zou verraden en een Judas zou worden. Dus riep ik steeds opnieuw de hulp van God in: “O God! Mijn vlees is zo zwak en mijn gestalte zo nederig. Help mij geen Judas te worden.” Juist toen ik dringend God aanriep, nam een van de politieagenten een boek van Gods woorden tevoorschijn en las: “Ik zal niet meer genadig zijn voor hen die mij in het geheel niet trouw zijn in tijden van verdrukking, want mijn genade reikt maar zover. Bovendien kan ik geen sympathie opbrengen voor degenen die mij eens hebben verraden, nog minder wil ik geassocieerd worden met mensen die hun vrienden verraden. Dit is mijn gezindheid, wie de persoon ook maar mag zijn. Dit moet ik jullie zeggen: wie mijn hart breekt, zal geen tweede keer clementie van mij ontvangen en degene die mij trouw is geweest, zal voor altijd in mijn hart blijven” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Bereid voldoende goede daden voor voor je bestemming). Een licht vervulde mijn hart − wees God mij niet de weg? Ik zag dat God echt vol hoop en bezorgdheid voor mij was en, om mij stevig overeind te houden, had Hij hier in dit demonennest deze politieagent gebruikt om mij Gods woorden voor te lezen. Hiermee zei God duidelijk tegen mij dat Hij diegenen liefheeft en zegent die Hem in tegenspoed trouw blijven, en dat Hij diegenen verafschuwt die zo zwak zijn dat ze Hem verraden. Hoe kon ik niet aan Gods verwachtingen voldoen nu ik Zijn liefde en genade zag? Toen de agent klaar was met voorlezen, vroeg hij: “Is dit wat jouw God je laat doen? Namelijk: zwijgen?” Ik antwoordde niet en tot mijn verbazing dacht de agent dat ik hem niet had gehoord. Dus las hij de passage nog vele malen en vroeg me steeds weer dezelfde vraag. Ik zag hoe wijs en almachtig God is: Hoe vaker de agent Gods woorden voorlas, hoe meer ieder woord in mijn hart werd gegrift en net zo werd mijn geloof sterker. Ik besloot dat hoe deze demonen ook zouden proberen een bekentenis uit me te trekken, ik nooit een Judas zou worden!
Op de derde dag liet de politie me de trap op en neer lopen op weg van de ene naar de andere verhoorkamer om de laatst overgebleven energie aan me te onttrekken. Deze kwelling duurde totdat mijn lichaam volledig was uitgeput en mijn benen trilden en het ongelooflijk moeilijk werd ze op te tillen om de trap op te lopen. Vanwege het geloof en de kracht die Gods woorden me echter hadden gegeven, weigerde ik nog steeds mijn mond open te doen. Tot het vallen van de avond ondervroegen ze me, maar ze hadden nog steeds niets concreets. Daarom bedreigden ze me: “Ook al zeg je geen woord, we krijgen je toch wel veroordeeld. We krijgen je wel!” Toen ik hen dit hoorde zeggen werd ik wel een beetje bang en ik dacht bij mezelf: hoe kunnen ze me nu nog meer martelen? Ik ben totaal op en houd het niet lang meer uit. … Toen riep ik uit naar God: “O God! Help mij. Ik ben echt bang dat ik het niet meer uithoud. Bescherm mij alstublieft en leid mij zodat ik weet hoe ik met u moet samenwerken.” Na dit gebed voelde ik een kracht in mij opkomen en voelde ik niet meer zoveel pijn. En zo gaf God mij in mijn pijnlijkste en moeilijkste moment, door onafgebroken gebed, het geloof en de kracht om door te gaan.
Toen de politieagenten zagen dat drie onafgebroken dagen van verhoor geen resultaat hadden opgeleverd, maakten ze vroeg in de ochtend van de vierde dag kwaad mijn handboeien los en duwden me op de grond. Toen bevalen ze me te knielen en niet op te staan. Ik maakte gebruik van het feit dat ik al op mijn knieën zat en begon een stil gebed tot God: “O God! Ik weet dat ik door uw bescherming deze laatste paar dagen van martelingen, verhoor en pogingen een bekentenis aan mij te onttrekken heb kunnen doorkomen en ik heb geen woorden om u te bedanken voor uw liefde en genade. O God! Hoewel ik geen idee heb hoe deze politie mij hierna gaat martelen, wat er ook gebeurt, ik zal u nooit verraden en ik zal mijn broeders en zusters nooit uitleveren. Ik vraag of u mij geloof en kracht blijft geven en me sterk laat staan.” Op het moment dat mijn gebed teneinde was, voelde ik een grote golf van kracht in me opwellen en ik werd me er intens van bewust dat ik in Gods liefde werd gehouden. Hoe die duivels me ook kwelden, ik wist dat God me zou wijzen hoe ik het allemaal kon overwinnen. Enige tijd later vermoedden de agenten misschien dat ik tot God aan het bidden was en hakkelend van woede schreeuwden en gilden ze me verwensingen toe. Een van hen pakte een krant, rolde deze op tot een soort knuppel en sloeg er meedogenloos mee tegen mijn slaap. Alles werd zwart en ik viel bewusteloos op de grond. Ze gooiden ijskoud water over me heen om me bij te brengen en door de mist in mijn brein heen hoorde ik een van de agenten mij bedreigen. “Als je ons niet alles wat je weet vertelt, sla ik je totdat je doodgaat of tot je invalide bent! Niemand komt er sowieso ooit achter als ik je doodsla, en geen van jouw broeders of zuster zou hier durven komen.” Ook hoorde ik een ander zeggen: “Laat maar. Als je haar zo blijft slaan gaat ze nog echt dood. Ze is een hopeloos geval. We krijgen niets uit haar.” Onwillekeurig slaakte ik een zucht van opluchting toen ik dat hoorde, want ik wist dat het God was die begrip toonde voor mijn zwakte en dat Hij weer een uitweg voor mij had opengesteld. De agenten waren echter nog steeds niet bereid de nederlaag toe te geven en dus brachten ze mijn jongere zusje en mijn zoon binnen, die beiden niet in God geloofden, en probeerden ze me zo aan het praten te krijgen. Toen mijn zusje mijn blauw geslagen ogen zag en mijn opgezwollen handen vol blauwe plekken, probeerde ze mij helemaal niet aan het praten te krijgen zoals de politie had gewild, maar in plaats daarvan huilde ze en zei: “Li, ik geloof dat jij niet in staat bent iets slechts te doen. Blijf sterk.” Toen ze zagen dat mijn zusje mij aanmoedigde, wendde de politieagent zich tot mijn zoon en zei: “Je kunt maar beter met je moeder praten en zorgen dat ze met ons samenwerkt. Dan kan ze weer naar huis en voor je zorgen.” Mijn zoon keek me aan en reageerde niet op de agent. Net toen hij op het punt stond weg te gaan, liep hij op me af en zei plotseling: “Mama, maak je geen zorgen om mij. Zorg voor jezelf, dan zorg ik voor mijzelf.” Ik zag hoe volwassen en verstandig mijn zoon was en ik was onbeschrijflijk geroerd, maar ik knikte alleen maar krachtig en huilde toen ze hem en mijn zusje de kamer uit begeleidden. Door deze gebeurtenis ervoer ik weer Gods liefde en zorg voor mij. God toonde begrip voor mijn zwakte omdat ik me de laatste paar dagen het meest zorgen had gemaakt over mijn zoon. Ik was bang geweest dat hij het zonder mij daar niet in zijn eentje zou redden. Omdat hij zo jong was, maakte ik me er nog meer zorgen om dat hij, als hij op het politiebureau kwam om mij te zien, gehersenspoeld zou worden zodat hij me zou gaan haten omdat ik in God geloofde. Tot mijn verbazing had hij zich niet alleen niet laten bedriegen door de lasterlijke en giftige praatjes van de politie, maar had hij integendeel mij juist getroost. Ik zag toen hoe echt wonderbaarlijk en almachtig God is! Het hart en de geest van de mens zijn inderdaad door God georkestreerd. Nadat mijn zusje en mijn zoon weg waren, bedreigden de agenten mij weer en zeiden: “Als je nog steeds niet praat, geloof het of niet, martelen we je nog een paar dagen en nachten. En zelfs als je dan nog steeds niet praat, kunnen we je tot drie of vijf jaar gevangenis veroordeeld krijgen …” Ik had veel van Gods daden ervaren en was vol geloof in God en dus zei ik vastbesloten en vastberaden: “Het ergste dat er kan gebeuren is dat ik door jullie handen sterf! Jullie kunnen mijn vlees martelen, maar mijn hart kunnen jullie nooit laten wankelen. Ook al overlijdt mijn lichaam, God zal nog steeds mijn ziel hebben.” De agenten zagen dat ik onvermurwbaar bleef en ze konden niet anders dan hun verhoor staken en me terug brengen naar mijn cel. Toen ik het zielige figuur zag dat Satan sloeg nu hij helemaal verslagen was, voelde ik een ongeëvenaarde vreugde, en ik begreep echt dat alleen God de vorst van alle dingen is en dat ons leven en onze dood geheel in Zijn handen zijn. Hoewel ik al dagen geen voedsel of water had gekregen en mijn lichaam geruïneerd was, was Gods liefde altijd met mij. Zijn woorden waren een voortdurende bron van geloof en kracht, waardoor ik standvastig Satans pogingen kon weerstaan om de politie een bekentenis uit me te laten trekken door me om beurten uit te putten. Hierdoor kon ik oprecht waarderen hoe superieur en groot Gods levenskracht is − de kracht die God ons geeft is onuitputtelijk en niet aan de beperkingen van het vlees onderworpen.
Enige dagen later fabriceerde de CCP-regering een aanklacht voor het verstoren van de openbare orde en na mijn veroordeling tot drie jaar heropvoeding door dwangarbeid begeleidde de politie me naar een werkkamp. Daar leidde ik een onmenselijk bestaan en werkte ik onafgebroken van zonsopgang tot zonsondergang. Omdat mijn handen door al die afstraffingen verminkt waren, stonden de spieren op de rug van mijn handen de eerste zes maanden van mijn straf zo strak gespannen, dat ik zelfs de kracht niet had mijn kleren te wassen. Steeds als het regende deden mijn armen pijn en zwollen ze op omdat de aderen het bloed niet goed konden laten circuleren. Desondanks dwongen de gevangenbewaarders mij iedere dag mijn dagelijkse quotum te overschrijden, anders zou mijn straf verhoogd worden. Erger nog, ze hielden streng de wacht over diegenen onder ons die in God geloofden. Er was altijd iemand die ons in de gaten hield als we onze maaltijden nuttigden, als we ons wasten en zelfs als we naar het toilet gingen … Door de pijn in mijn met werk overladen lijf plus de psychologische kwelling leed ik onuitspreekbaar. Ik had het gevoel dat drie jaar in die plek te veel zou zijn voor mij en dat ik onmogelijk verder zou kunnen. Bij veel gelegenheden dacht ik aan zelfmoord als de manier om een einde aan mijn lijden te maken. In extreme pijn bad ik tot God: “O God, u weet hoe zwak mijn vlees is. Ik lijd nu zoveel en ik kan het echt niet meer verdragen. Ik wil zelfs sterven. Verlicht mij en leid mij, geef mij wilskracht en geef mij het geloof dat ik nodig heb om verder te gaan …” Toen was God vriendelijk voor mij en liet me aan een hymne van Gods woorden denken: “God is deze keer vleesgeworden om zulk werk te doen, om het werk te besluiten dat Hij nog moet voltooien, om dit tijdperk af te sluiten, om dit tijdperk te oordelen, om de grote zondaars te redden uit de wereld van de zee van ellende en ze grondig te veranderen. God heeft veel slapeloze nachten doorstaan omwille van het werk met de mensheid. Van hoog boven tot de laagste diepten is Hij afgedaald naar de levende hel waarin de mens leeft om Zijn dagen bij de mens door te brengen. Hij heeft nooit geklaagd over de haveloosheid onder de mensen, heeft de mens nooit berispt om zijn ongehoorzaamheid, maar verdraagt de grootste vernedering terwijl Hij Zijn werk persoonlijk uitvoert. […] Maar ten behoeve van de hele mensheid, zodat de ganse mensheid eerder rust kan vinden, heeft Hij vernedering doorstaan en onrecht geleden door naar de aarde te komen, en is Hij persoonlijk de ‘hel’ en het ‘dodenrijk’ binnengegaan, in het hol van de tijger, om de mens te redden” (‘Elke fase van Gods werk is voor het leven van de mens’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Ik dacht na over deze woorden en mijn hart raakte geïnspireerd en kwam tot inkeer door Gods liefde. Ik dacht eraan hoe God geïncarneerd was en uit de hoogste hoogten naar de laagste laagten was afgedaald om de mensheid, die zo diep verdorven is, te redden en daarbij groot gevaar riskeerde door naar China − het hol van de duivel − te komen om Zijn werk uit te voeren. Hij heeft enorme vernedering en pijn, vervolging en tegenslag geleden, en toch put God Zichzelf altijd in alle stilte uit in het belang van de mensheid, zonder te klagen en zonder spijt te hebben. God voert al dit werk uit gewoon om een groep mensen te kunnen krijgen die met Zijn wil rekening kunnen houden, die rechtvaardig zijn en die nooit zullen capituleren en zich overgeven. Ik was in die situatie terechtgekomen omdat God daarmee mijn wil wilde temperen en mijn geloof en mijn gehoorzaamheid aan God wilde vervolmaken. Hij had toegestaan dat deze situatie mij overkwam zodat ik de waarheid kon begrijpen en binnengaan. Dit kleine beetje lijden dat ik onderging was niet noemenswaardig vergeleken met de pijn en vernedering die God had geleden. Als ik zo’n klein beetje lijden in de gevangenis niet eens kon verdragen, bewees ik dan niet dat ik de moeizame inspanningen die God Zich ter wille van mij getroost had niet waard was? Bovendien was ik door Gods begeleiding in staat geweest alle wrede marteling te weerstaan die mij door de politie was toebedeeld toen ik voor het eerst was gearresteerd. Ik had van God allang Zijn wonderbaarlijke daden in actie mogen zien, zou ik dan dus niet een zelfs onwankelbaarder geloof moeten hebben en een prachtige getuigenis voor Hem moeten blijven geven? Toen ik dit dacht, kwam mijn kracht terug en besloot ik te trachten Christus te evenaren: hoe pijnlijk of zwaar de dingen ook werden, ik bleef hardnekkig doorleven. Als ik daarna nog ooit voelde dat het leven in het werkkamp me te veel werd, zong ik die hymne en iedere keer dat ik dat deed gaven Gods woorden me een onuitputtelijk geloof en onvermoeibare kracht en werd ik geïnspireerd om door te gaan. Er werden toen ook een aantal andere zusters van de kerk vastgehouden in het werkkamp. Door op de wijsheid die God ons gaf te vertrouwen, schreven we steeds als we de kans hadden Gods woorden op een briefje dat we dan aan elkaar doorgaven of communiceerden we een paar woorden met elkaar als de kans zich voordeed − we steunden en bemoedigden elkaar. Ondanks het feit dat we allemaal werden vastgehouden in dat hol van demonen van de CCP-regering, opgesloten binnen die hoge muren en volkomen afgesneden van de wereld daarbuiten, was het nu juist daarom dat we ieder woord van God zoveel meer koesterden en de inspiratie die Gods woorden aan ieder van ons gaf nog meer waardeerden en het was daarom dat onze harten zo nauw met elkaar verbonden raakten.
Op 29 oktober 2005 had ik mijn straf volledig uitgezeten en werd ik eindelijk vrijgelaten. Ik was weliswaar uit de gevangenis vrijgelaten, maar ik had mijn vrijheid nog niet herwonnen. De politie stuurde voortdurende mensen om mijn bewegingen in de gaten te houden, en ik kreeg de opdracht me iedere maand persoonlijk bij het politiebureau te melden. Hoewel ik in mijn eigen huis was, had ik het gevoel alsof ik in een onzichtbare gevangenis werd vastgehouden en ik moest voortdurend op mijn hoede zijn voor informanten van de CCP. Ik was weliswaar thuis maar ik moest nog steeds ongelooflijk voorzichtig zijn als ik Gods woorden las en ik was bang dat de politie ieder moment binnen kon komen vallen. Bovendien, omdat ik zo nauwlettend in de gaten werd gehouden, kon ik op geen enkele manier mijn broeders en zusters ontmoeten of het kerkelijk leven leiden. Dit was ondraaglijk en iedere dag voelde als een jaar. Uiteindelijk kon ik het leven niet meer volhouden waarin ik in de gaten werd gehouden en werd onderdrukt, waarin ik de kerk en al mijn broeders en zusters moest verlaten, dus verliet ik mijn woonplaats en vond ik ergens anders werk. Eindelijk kon ik in contact komen met de kerk en begon ik weer het kerkelijk leven te leiden.
Omdat ik vervolging door de CCP-regering had meegemaakt, zag ik nauwkeurig en helder haar hypocriete en demonische aard die de mensen bedriegt om zelf geprezen te worden, en ik raakte ervan overtuigd dat het niets dan een bende duivels is die de hemel belastert en tegen God gekant is. De CCP-regering is inderdaad de belichaming van Satan, de incarnatie van de duivel zelf. Mijn haat voor de CCP-regering gaat diep en ik beloof plechtig haar gezworen vijand te blijven. Gedurende deze tegenslag leerde ik ook Gods almacht, heerschappij en wonderbaarlijke daden echt te waarderen, ervoer ik het gezag en de macht van Gods woorden en voelde ik Gods liefde en Zijn geweldige redding oprecht: als ik in gevaar was, was het God die altijd aan mijn zijde stond, me verlichtte en illumineerde met Zijn woorden, me geloof en kracht gaf, me leidde om de ene wrede marteling na de andere te overleven en me door drie lange, donkere jaren van gevangenschap heen sleepte. Oog in oog met de enorme redding van God werd ik overmand door dankbaarheid en mijn geloof werd twee keer zo sterk. Ik besloot: hoe groot de ontberingen die ik in de toekomst moet ondergaan ook zijn, ik zal altijd vertrouwen op de begeleiding en het leiderschap van Gods woorden om alle invloeden van het duister van me af te werpen. Standvastig zal ik God tot het einde toe volgen!
Voetnoten:
a. De originele tekst luidt: het is een symbool van niet in staat zijn om.
b. De originele tekst luidt: evenals een symbool van niet beledigd kunnen worden (en dit beledigd worden niet tolereren).
De bijbelteksten zijn ontleend aan de Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap.
Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.