Ontsnappen aan de klauwen van de dood

17 augustus 2020

Door Wangcheng, China

Almachtige God zegt: “God is nooit afwezig in het hart van de mens en leeft te allen tijde onder de mensen. Hij was de drijvende kracht van het leven van de mens, het fundament van het bestaan van de mens en een rijke waarborg voor het bestaan van de mens vanaf zijn geboorte. Hij zorgt ervoor dat de mens herboren wordt en stelt hem in staat om volhardend in zijn rol te leven, welke dat ook zij. Dankzij Zijn macht en Zijn onblusbare levenskracht heeft de mens van generatie op generatie geleefd, waarbij de kracht van Gods leven de steunpilaar van het bestaan van de mens is geweest en waarvoor God een prijs heeft betaald die geen gewoon mens ooit heeft betaald. Gods levenskracht kan zegevieren over welke macht dan ook; bovendien overtreft het elke kracht. Zijn leven is eeuwig, Zijn macht is buitengewoon en Zijn levenskracht kan niet overweldigd worden door enig geschapen wezen of vijandige macht. De levenskracht van God bestaat, met een schitterende uitstraling, ongeacht tijd of plaats. Hemel en aarde ondergaan enorme veranderingen, maar Gods leven is voor altijd hetzelfde. Alle dingen gaan voorbij, maar Gods leven is nog steeds aanwezig, want God is de bron en de wortel van het bestaan van alle dingen(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Alleen Christus van de laatste dagen kan de weg van het eeuwige leven aan de mens geven). Als ik vroeger deze passage las, begreep ik hem alleen in theorie, maar ik kon hem nooit echt doorgronden of naar waarde schatten. Later werd ik gearresteerd, vervolgd en op wrede wijze gemarteld door de CCP, en Gods woorden wezen me de weg om keer op keer te ontsnappen uit de klauwen van de dood, terwijl Satan me verwoestte. Ik zag Gods wonderbaarlijke daden en ervoer dat het gezag van Zijn woorden alles overtreft. Ik kreeg wat inzicht in God en mijn geloof groeide.

Dat was in 2006, toen ik in de kerk verantwoordelijk was voor het laten drukken van boeken met Gods woorden. Ik herinner me hoe bij een aflevering, enkele broeders en zusters die verantwoordelijk waren voor het leveren van de boeken en een chauffeur van de drukkerij die voor ons werkte, werden gearresteerd door de CCP-politie. Tienduizend exemplaren van Het Woord verschijnt in het vlees die in de auto lagen, werden in beslag genomen. De chauffeur verraadde ons, zodat nog een tiental broeders en zusters werden gearresteerd. De zaak leidde tot beroering in twee provincies en het Centraal Comité nam het toezicht op zich. De CCP ontdekte later dat ik kerkleider was, en stuurde zelfs gewapende politie om de reikwijdte van mijn werk te onderzoeken. Ze namen de twee auto’s en één vrachtwagen van de drukkerij waar we mee hadden gewerkt in beslag, en ook 65.500 yuan aan contant geld dat ze hadden. Ook namen ze de broeders en zusters die bij de aflevering hielpen meer dan 3000 yuan af. De politie kwam daarna twee keer huiszoeking bij me doen, en brak elke keer de deur open. Ze braken en vernielden alles wat ze oppakten en lieten een vreselijke ravage achter. De CCP kon me niet arresteren, maar nam mijn buren en andere bekenden van me mee, en probeerde hen te dwingen om te vertellen waar ik was.

Ik kon niet anders dan naar het huis van een familielid ver daarvandaan vluchten om aan arrestatie en vervolging door de CCP te ontkomen. De derde avond dat ik daar was, kwamen tot mijn verbazing de politie uit mijn woonplaats en de plaatselijke gewapende politie en recherche samen in actie, en meer dan honderd mensen omsingelden het huis van mijn familielid zo grondig dat er niets doorheen kon. Toen stormde de politie het huis binnen. Een tiental van hen richtte hun wapens op mijn hoofd en een van hen schreeuwde: “Eén beweging en je bent dood.” Ze verdrongen elkaar om me in de boeien te slaan, draaiden mijn rechterarm over mijn schouder naar achteren en trokken mijn linkerarm van achteren omhoog. Omdat ze de handboeien niet om kregen, zetten ze een voet op mijn rug, trokken mijn arm omhoog, en boeiden toen met geweld mijn polsen aan elkaar. De pijn was ondraaglijk. Ze namen 650 yuan die ze op me vonden in beslag. Ze vroegen waar het geld van de kerk was en zeiden dat ik het moest geven. Dat maakte me woedend. Wat voor ‘volkspolitie’ was dit nou? Ik woonde bijeenkomsten bij, las Gods woorden en deed mijn plicht in mijn geloof, maar zij brachten een enorme macht op de been en deden al die moeite om me te arresteren, en nu wilden ze het geld van de kerk stelen en verduisteren. Dit was niet grappig meer. Toen hij zag dat ik niet wilde praten, kwam een agent naar me toe, sloeg me twee keer heel hard, en trapte me tegen de grond. Toen schopte hij me heen en weer als een voetbal. Ik viel flauw van de pijn. Toen ik bijkwam, lag ik in een politieauto, op weg naar mijn woonplaats. Ik dacht: als ik vandaag de marteldood moet sterven voor mijn geloof, met mijn nek aan het ene uiteinde en mijn voeten aan het andere. Ik kon alleen opgerold met mijn gezicht omlaag liggen en op mijn borst en hoofd steunen om niet te vallen. Toen ze zagen hoe ellendig ik eraan toe was, lachten de agenten me uit en zeiden allerlei vernederende dingen. Ik wist heel goed dat ze me zo behandelden vanwege mijn geloof in Almachtige God. Ik moest denken aan dit vers dat door God werd uitgesproken in het Tijdperk van Genade: “Wanneer de wereld je haat, bedenk dan dat ze mij eerder haatte dan jullie(Johannes 15:18). Hoe meer ze me op die manier vernederden, hoe duidelijker ik hun lelijkheid en hun satanische, boosaardige natuur in hun haat jegens God zag. Ik haatte hen nog meer. In mijn hart riep ik God onophoudelijk aan in gebed. Ik vroeg God om mijn hart te beschermen, zodat ik, voor welke marteling ik ook kwam te staan, getuigenis kon geven en Satan kon vernederen. Nadat ik had gebeden, dacht ik aan Gods woorden. “Wees stil binnen mij, want ik ben je God, jullie enige Verlosser. Jullie moeten te allen tijde je hart stillen en in mij leven; ik ben je rots, jullie steunpilaar(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 26). Het is waar. Alles van de mens is binnen Gods bereik en regelingen, en God heeft het laatste woord over leven en dood. Wat had ik te vrezen als Almachtige God achter me stond? Deze gedachte gaf mijn geloof hernieuwde kracht, en ik was bereid om op God te steunen om de wrede marteling die me te wachten stond onder ogen te zien.

Ik weet niet hoe vaak ik flauwviel van de pijn gedurende de rit die zo’n 18 uur duurde. Ik weet alleen nog dat ik na twee uur ’s nachts aankwam bij het huis van bewaring in mijn woonplaats. Het voelde alsof al het bloed in mijn lichaam was gestold. Mijn handen en voeten waren zo opgezwollen dat ze verdoofd en gevoelloos waren en ik ze niet meer kon bewegen. Ik hoorde een paar agenten zeggen: “Is die vent dood?” Daarna rukten ze aan mijn ketenen en trokken me omlaag. Ik voelde de tanden van de handboeien diep in mijn vlees dringen. Toen sleurden ze me ruw uit de auto en smeten me op de grond. Ik viel flauw van de pijn. Kort daarna schopte een agent me met geweld wakker en sleurde me ruw naar een dodencel. De volgende dag haalden een stuk of tien bewapende agenten me op uit het huis van bewaring en brachten me naar een afgelegen plek buiten de stad. Er was een grote binnenplaats omring door hoge muren. Het zag er erg zwaar bewaakt uit. Er stonden bewapende agenten op wacht en op het bord op de deur stond ‘Trainingscentrum voor politiehonden’. Eenmaal binnen zag ik allerlei martelwerktuigen klaarliggen. Toen ik dat zag, stolde het bloed in mijn aderen. Eerst lieten de agenten me in het midden van de binnenplaats staan en zeiden dat ik me niet mocht bewegen. Ze maakten een kooi open en lieten er vier woeste honden uit. Toen wezen ze naar mij en gaven de honden een commando: “Vooruit. Dood.” De vier honden sprongen allemaal woest op me af en uit angst deed ik vlug mijn ogen dicht. Ik was verdoofd en het gonsde in mijn hoofd. Ik dacht maar één ding: God. Red me, red me. In mijn hart riep ik steeds weer God aan. Na een poosje, besefte ik opeens dat de honden alleen in mijn kleren beten, en me helemaal niet hadden verwond. Er was ook een hond die over mijn schouder boog, en aan me rook en mijn gezicht likte. Hij deed me ook niets. Opeens dacht ik aan de profeet Daniël in de Bijbel. Hij werd in de leeuwenkuil gegooid, omdat hij God vereerde. Maar God was met hem. Hij stuurde engelen om de leeuwenmuilen te sluiten, zodat de hongerige leeuwen Daniël niets deden. Die gedachte maakte mijn geloof sterker. Ik voelde echt dat alles in Gods handen ligt, en dat het aan Hem was of ik leefde of stierf. Ik dacht: als God me vandaag de marteldood laat sterven voor mijn geloof, zal dat een eer zijn en zal ik niet klagen. Ik voelde me niet overmand door de gedachte aan de dood, en toen ik eenmaal bereid was om mijn leven te geven om getuigenis te geven voor God, zag ik weer een van Gods wonderbaarlijke daden. Ik hoorde de agenten schreeuwen: “Dood. Dood.” Maar de honden kwamen naar me toe en beten alleen in mijn kleren, snuffelden aan me en likten me, en toen draaiden ze zich om en renden weg. De agenten hielden de honden tegen en stuurden ze weer op me af om me aan te vallen, maar de honden stoven in paniek uiteen en renden weg, en ze beten me nog steeds niet. De agenten snapten er niets van en zeiden: “Wat raar dat de honden hem niet willen bijten.” Toen ik dat hoorde, moest ik denken aan Gods woorden: “Hart en geest van de mens zijn in Gods hand en al het leven van de mens wordt door Gods ogen aanschouwd. Of je dit nu gelooft of niet, alle dingen, of ze nu levend of dood zijn, zullen verplaatsen, veranderen, vernieuwen en verdwijnen in overeenstemming met Gods gedachten. Zo regeert God over alle dingen(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, God is de bron van het leven van de mens). Dat ik te midden van een troep politiehonden veilig en wel bleef, kwam doordat God me stilletjes beschermde, waarmee Hij me Zijn almacht en wonderbaarlijke daden toonde. Mijn geloof in God werd nog groter.

Toen ze zagen dat het niet ging zoals ze hadden gehoopt, brachten de agenten me naar een martelkamer en hingen me met handboeien aan de muur. Ik voelde onmiddellijk een scherpe pijn in mijn polsen, alsof ze waren gebroken. Toch hielden ze nog niet op, maar ze begonnen me te slaan en te schoppen. Als er een vermoeid raakte, nam een ander het over. Ik was bont en blauw geslagen en had veel bloed verloren. Toen het avond werd, lieten ze me nog steeds niet gaan. Zodra ik mijn ogen dichtdeed, taserden ze me met hun stokken, en terwijl hij me sloeg, zei één politieman: “Als iemand je buiten westen slaat, maak ik je op dezelfde manier wakker.” Toen ik hem dat hoorde zeggen, wist ik dat Satan allerlei wrede martelingen probeerde om me te laten bezwijken, zodat, als ik op het punt stond om in te storten en niet meer helder kon denken, ze informatie over de kerk uit me zouden krijgen. Dan konden ze broeders en zusters arresteren en het geld van de kerk in beslag nemen. Ik beet op mijn tanden, verdroeg de pijn en waarschuwde mezelf: al word ik opgehangen, ik zal nooit toegeven aan Satan. Ze bleven me zo martelen tot zonsopgang. Het voelde alsof alle kracht uit me was verdwenen en de dood een opluchting zou zijn, en ik had geen energie meer om het nog langer vol te houden. Ik riep onophoudelijk God aan in mijn hart: “O, God. Mijn vlees is zwak en ik kan dit echt niet langer verdragen. Zolang ik nog adem heb en nog bij bewustzijn en alert ben, smeek ik u om mijn ziel te halen. Ik zal geen Judas zijn en u verraden.” Na mijn gebed dacht ik aan deze woorden van God: “In deze ronde van Gods werk God in het vlees komt en bovendien geboren wordt in de woonplaats van de grote rode draak, Hij deze keer nog meer dan voorheen geconfronteerd wordt met extreem gevaar door naar de aarde te komen. Hij wordt met messen, geweren en knuppels geconfronteerd; Hij wordt met verleiding geconfronteerd; Hij wordt met hordes geconfronteerd die er moordlustig uitzien. Hij loopt het risico om elk moment vermoord te worden(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Werk en intrede (4)). God is de Schepper. Hij is zo verheven, zo eerbaar. Hij is twee keer vlees geworden, en heeft enorme vernederingen ondergaan om de waarheid uit te drukken en de mensheid te redden, voortdurend opgejaagd en vervolgd door Satan, veroordeeld en afgewezen door de religieuze wereld, en afgewezen door beide generaties. Het lijden van God was zo groot. De gedachte aan Gods liefde ontroerde me, en ik besloot: zolang ik nog één ademtocht over heb, zal ik getuigenis geven en Satan vernederen. Toen ze zagen dat ik al een hele tijd niets had gezegd of om genade had gesmeekt, vreesden de agenten dat ze me hadden doodgeslagen en ze hun verslag niet konden indienen. Ze hielden op met slaan, maar lieten me nog twee dagen en nachten aan de muur hangen.

Het was toen erg koud. Ik droeg heel lichte kleren en was volkomen doorweekt. Bovendien had ik al dagen niet gegeten. Ik voelde dat ik het niet veel langer zou volhouden. Toen probeerde de politie een andere list, en haalde er een psycholoog bij om te proberen mijn gedachten te beïnvloeden, om me te hersenspoelen. De psycholoog zei: “Je bent nog een jonge man en je hebt je ouders en je kinderen. Sinds je arrestatie hebben de andere gelovigen, waaronder je leider, zich totaal niet bezorgd getoond. Is het niet dom om zo te lijden voor hen?” Toen ik deze leugens hoorde, dacht ik: als mijn broeders en zusters me kwamen opzoeken, zouden ze dan niet in de val lopen? Je probeert me te misleiden en in de val te lokken met deze listen, en mijn relatie met broeders en zusters te gebruiken, zodat ik God verkeerd zal begrijpen, bekritiseren en afwijzen. Dat zal je niet lukken. Dankzij Gods bescherming doorzag ik Satans list en ik trapte er niet in. De psycholoog was verslagen. Hij schudde het hoofd en zei: “Deze man is niet meer te helpen. Wat we ook doen, we krijgen niets uit hem. Hij geeft geen krimp.” Toen hij dat had gezegd, schudde hij het hoofd en liep verslagen weg.

liet de politie direct haar ware gedaante weer zien en hing me nog een dag op. Die avond, had ik het zo koud dat ik van top tot teen beefde en mijn handen voelden alsof ze eraf zouden vallen. Ik had veel pijn. Mijn geest werd verward en ik voelde dat ik het echt niet kon volhouden. Toen stormde opeens een stel agenten binnen, ieder met een stok van ongeveer een meter. Ze begonnen hard op mijn knieën en enkels te slaan, en sommige andere agenten begonnen me te knijpen. Ik had zo veel pijn dat ik wilde sterven. Toen stortte ik echt ineen. Ik hield het eindelijk niet meer vol en begon te huilen. De gedachte om God te verraden kwam bij me op. Ik dacht dat ik misschien over mijn eigen geloof kon praten zolang ik mijn broeders en zusters er niet bij betrok. Toen ze me zagen huilen, lieten de agenten me op de grond zakken. Ze lieten me daar liggen, schonken water voor me in en lieten me even uitrusten. Ze pakten een pen en papier die ze al klaar hadden om aantekeningen te maken. Net toen ik dieper weggleed in Satans verzoeking en op het punt stond om God te verraden, moest ik opeens aan Gods woorden denken: “Ik zal niet meer genadig zijn voor hen die mij in het geheel niet trouw zijn in tijden van verdrukking, want mijn genade reikt maar zover. Bovendien kan ik geen sympathie opbrengen voor degenen die mij eens hebben verraden, nog minder wil ik geassocieerd worden met mensen die de belangen van hun vrienden verraden. Dit is mijn gezindheid […] Wie mijn hart breekt, zal geen tweede keer clementie van mij ontvangen(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Bereid voldoende goede daden voor voor je bestemming). Hierdoor zag ik in dat Gods gezindheid geen belediging duldt, en iedereen die God verraadt, zal nooit meer Zijn genade ontvangen. Opeens werd mijn geest helder en ik dacht aan Judas die de Heer Jezus verraadde voor dertig zilverlingen. Zou ik werkelijk God verraden voor een ogenblik van lichamelijk comfort? Als Gods woorden me niet net op tijd de weg hadden gewezen en verlicht, zou ik waarschijnlijk God hebben verraden en was ik voorgoed veroordeeld geweest. Toen dacht ik aan een regel uit een gezang: “Mijn hoofd mag dan misschien kapotgaan en er mag dan bloed vloeien, maar de moed van Gods volk kan niet verdwijnen. Gods vermaningen rusten op het hart. Ik neem me voor Satan de duivel te vernederen.” uit ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’ Ik neuriede dit zacht in mijn hart en voelde mijn geloof groeien. Mijn leven en dood lagen in Gods handen en ik wist dat ik Zijn regelingen moest gehoorzamen. Zolang ik nog één ademtocht overhad, moest ik getuigenis geven en nooit toegeven aan de demonen van de CCP.

Toen ze zagen dat ik op de grond bleef liggen zonder me te bewegen, bleven ze flikflooien. Een van hen zei: “Is het al deze ellende waard? We geven je een kans om je wandaden goed te maken, om ons te vertellen wat je weet. We weten toch al alles, of je nu praat of niet. We hebben genoeg getuigen en bewijzen om je te laten aanklagen en veroordelen.” Toen ik zag dat ze alles uit de kast haalden om me zover te krijgen dat ik God verraadde en andere gelovigen erbij lapte, kon ik mijn woede niet bedwingen en ik schreeuwde tegen hen: “Als jullie alles al weten, hoeven jullie het mij niet te vragen. Zelfs als ik alles wist, zou ik het jullie nooit vertellen.” Eén agent zei geërgerd: “Als je vandaag niet praat, kost het je je leven. Denk maar niet dat je het er levend van afbrengt.” Ik antwoordde: “Sinds ik in jullie handen ben gevallen, verwachtte ik toch al niet dat ik het er levend van zou afbrengen.” Kwaad schopte een agent me in mijn buik, en het voelde alsof mijn darmen eruit werden gerukt. Ze dromden allemaal weer om me heen en begonnen me te schoppen en te stompen, en ik viel weer flauw van de pijn. Toen ik bijkwam, was ik weer opgehangen zoals eerder, maar deze keer hoger. Ik voelde dat mijn hele lichaam begon op te zwellen en ik kon niet eens meer praten. Maar dankzij Gods bescherming voelde ik helemaal geen pijn. Toen het avond werd, bleven er vier agenten bij me om me te bewaken en uiteindelijk vielen ze her en der in slaap. Opeens gingen mijn handboeien vanzelf open en ik viel zachtjes op de grond, alsof ik van onderen door iets werd ondersteund. Als ik het niet zelf had meegemaakt, had ik het nooit geloofd. Ik dacht aan Petrus toen hij was gevangengenomen en een engel van de Heer hem redde. De ketenen van Petrus vielen van hem af en de deur naar zijn cel ging vanzelf open. Ik durfde niet te geloven dat ik net als Petrus Gods wonderbaarlijke daden meemaakte. Op dat moment voelde ik me echt opgeheven en gezegend door God. Ik was ongelooflijk aangedaan en haastte me om voor God te knielen en een dankgebed te zeggen. “O, God. Dank u voor uw genade en zorg voor mij. Ik werd zo vaak door Satan gemarteld dat ik bijna het leven verloor, en u beschermde me iedere keer in stilte, zodat ik uw almacht en uw wonderbaarlijke daden kon zien.” Door dit gebed was ik ongelooflijk aangedaan en had ik een warm gevoel van binnen. Ik wilde echt opstaan en naar buiten lopen, maar ik kon mijn handen of voeten niet bewegen, dus ik ging niet weg. Toen sliep ik op de grond tot de agenten me de volgende dag wakker schopten. De boosaardige politieagenten begonnen me op een nieuwe manier te martelen. Ze brachten me naar een andere kamer en lieten me op een ‘tijgerstoel’ zitten die was aangesloten op de elektriciteit. Ze zetten mijn hoofd en nek vast met ijzeren klemmen en boeiden mijn beide handen, zodat ik ze helemaal niet kon bewegen. Ik kon alleen maar stilletjes tot God bidden. Op dat moment schakelde een agent de elektrische stroom in en de ongeveer tien andere agenten keken strak naar me, om te zien hoe ik eruitzag als ik onder stroom werd gezet. Tot hun verbazing reageerde ik helemaal niet. Ze controleerden alle kabels, en toen ik na een tijdje nog steeds niet reageerde, zei een van hen: “Is de tijgerstoel kapot? Waarom is er geen stroom?” Zonder na te denken, gaf hij me een tik met zijn hand en met een ‘zap’ vloog hij door de schok een meter achteruit waar hij op de grond lag te schreeuwen van de pijn. De andere agenten waren zo bang dat ze naar buiten renden, en een van hen struikelde en viel in zijn haast om weg te komen. Het duurde vrij lang voor twee agenten terugkwamen om me los te maken, trillend van angst dat ze een schok zouden krijgen. Ik had een half uur op die tijgerstoel gezeten maar kon de elektriciteit niet voelen. Het voelde alsof ik op een gewone stoel zat. Dat was weer een van Gods wonderbaarlijke werken. Ik was zo aangedaan. Op dat moment was ik bereid om alles te verliezen, zelfs mijn leven. Als God met mij was, dan was dat genoeg.

Later brachten ze me terug naar het huis van bewaring. Ik zat vol wonden en de pijn in mijn handen en voeten was ondraaglijk. Mijn hele lichaam was slap en zwak. Ik kon niet rechtop zitten of staan of voedsel naar binnen krijgen. Ik kon daar alleen maar uitgestrekt liggen. Toen een van de jongens met wie ik de dodencel deelde erachter kwam dat ik niemand had verraden, bewonderde hij me erg. Hij zei: “Jullie gelovigen zijn echte helden.” In mijn hart zei ik een gebed om God te prijzen. De politie probeerde later de andere gevangenen zover te krijgen dat ze me sloegen en kwelden, maar verrassend genoeg steunden en verdedigden ze me. Ze zeiden: “Deze man gelooft in God en heeft niets verkeerds gedaan. Jullie zullen hem nog doodmartelen.” De agenten waren bang dat het uit de hand zou lopen en durfden niets te zeggen, maar dropen verslagen af.

Toen ze zagen dat ze niets bereikten, veranderden de agenten opnieuw van tactiek, en werkten samen met de gevangenbewaarders om me veel extra werk te geven. Elke dag lieten ze me twee bundels dodengeld maken om te verbranden voor de doden, en elke bundel bestond uit 1600 vellen aluminiumfolie en flitspapier. Ik moest twee keer zo veel werk doen als andere gevangenen. Mijn handen deden vreselijk pijn en ik kon niets oppakken, en zelfs als ik de hele nacht doorwerkte, kon ik het nooit allemaal af krijgen. Dat gebruikte de politie als excuus om me lijfstraffen te geven. Ze dwongen me om buiten een koude douche te nemen bij min 20 graden, of lieten me nachten aaneen werken of gedurende lange tijd op wacht staan. Ik kreeg elke nacht nog geen drie uur slaap. Zo leed ik een jaar en acht maanden in dat huis van bewaring. De CCP beschuldigde me later van het ‘gebruiken van een xie jiao-organisatie om het handhaven van de wet te ondermijnen’ zonder dat ze enig bewijs had, en veroordeelde me tot drie jaar gevangenisstraf. Toen ik vrijkwam, werd ik nog steeds scherp in de gaten gehouden door de plaatselijke politie. Ik was niet vrij om te gaan en staan waar ik wilde en moest klaarstaan om te verschijnen zodra ze me opriepen. Ik had totaal geen persoonlijke vrijheid. Ik kon geen kerkbijeenkomsten bijwonen of mijn plicht doen. Het was echt moeilijk voor me, en ik dacht dat als ik constant in de gaten werd gehouden door de CCP en mijn plicht als geschapen wezen niet kon doen, dat voor mij een levende dood was. En dus verliet ik later mijn woonplaats en ging ergens heen waar ik eindelijk mijn plicht kon doen.

Deze ervaring van de wrede vervolging door de CCP is diep in mijn geheugen gegrift. Ik heb haar laaghartige gezicht, haar demonische verzet en de manier waarop ze mensen schade berokkent gezien, en ik haat haar tot in mijn botten. Ook heb ik Gods wonderbaarlijke daden en Zijn almacht en soevereiniteit aanschouwd. Het waren Gods wonderbaarlijke daden die mij beschermden, zodat ik uit Satans greep kon ontsnappen en dat was wat me wegrukte uit de klauwen van de dood. Tijdens de wrede vervolging door de CCP, wezen Gods woorden me de weg en het was Zijn levenskracht die me steunde, zodat ik me kon vastklampen aan het leven, en dat versterkte mijn geloof om God te volgen. Dank God. Almachtige God zij alle glorie.

De bijbelteksten zijn ontleend aan de Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap.

Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.

Gerelateerde inhoud

Geef een reactie