Een levenslied te midden van vernietiging

30 januari 2021

Door Gao Jing, provincie Henan

In 1999 had ik het geluk het werk van Almachtige God van de laatste dagen te accepteren. Door Gods woorden te lezen, besefte ik het gezag en de macht van die woorden en voelde ik dat ze de stem van God waren. Dat ik in staat was de door de Schepper geuite woorden gericht aan de mensheid te horen, roerde me meer dan ik kon beschrijven. Het gevoel van vreugde en vrede dat het werk van de Heilige Geest de mens brengt, voelde ik voor de eerste keer in het diepst van mijn geest. Vanaf dat moment las ik Gods woorden steeds gretiger. Toen ik eenmaal bij De Kerk van Almachtige God was, zag ik dat de kerk een compleet nieuwe wereld was, heel anders dan de maatschappij. Alle broeders en zusters waren eenvoudig en vriendelijk, puur en vol leven. Al waren we geen bloedverwanten en hadden we allemaal een andere achtergrond en onze eigen identiteit, toch waren we allemaal verwante zielen die van elkaar hielden, elkaar steunden en verbonden waren in vreugde. Toen ik dit zag, voelde ik echt hoe gelukkig en vreugdevol, hoe mooi en zoet een leven is dat je doorbrengt in aanbidding van God. Later zag ik deze woorden van God: “Als leden van het menselijk ras en toegewijde christenen, is het de verantwoordelijkheid en plicht van ons allemaal om onze geest en lichaam op te offeren voor de volbrenging van Gods opdracht, want ons hele wezen kwam van God, en het bestaat dankzij de soevereiniteit van God. Als onze geesten en lichamen niet voor Gods opdracht zijn en niet voor de rechtvaardige zaak van de mensheid, dan zijn onze zielen hen die als martelaren gestorven zijn voor Gods opdracht onwaardig, en te meer God, die ons alles gegeven heeft, onwaardig(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Bijlage 2: God beschikt over het lot van de gehele mensheid). Door Gods woorden kon ik begrijpen dat ik als schepsel voor de Schepper zou moeten leven en dat ik alles wat ik ben en heb, zou moeten wijden en spenderen aan het verspreiden en getuigen van Gods evangelie van de laatste dagen. Dat alleen is het meest waardevolle en betekenisvolle leven. Toen ik dus hoorde dat veel mensen in verafgelegen uithoeken nog niet van het evangelie van de laatste dagen van Almachtige God hadden gehoord, nam ik resoluut afscheid van de broeders en zusters in de plaats waar ik woonde en vertrok ik op mijn reis om het evangelie van het koninkrijk te verspreiden.

In 2002 kwam ik aan in een verafgelegen, achtergebleven berggebied in de provincie Guizhou om het evangelie te prediken. Om daar het evangelie te kunnen verspreiden, moest ik iedere dag vele kilometers lopen over bergpaadjes en vaak moest ik wind en sneeuw trotseren. Maar met God naast me voelde ik geen vermoeidheid en vond ik het geen ontbering. Onder begeleiding van het werk van de Heilige Geest ging het evangeliewerk daar al snel van start. Steeds meer mensen aanvaardden Gods werk van de laatste dagen en het kerkelijke leven stroomde over van levenslust. Onder begeleiding van Gods woorden bracht ik daar zes gelukkige, bevredigende jaren door. Dat wil zeggen, tot 2008. Als donderslag bij heldere hemel gebeurde er toen iets uitzonderlijks, waardoor de vreugde en kalmte van mijn leven in duigen vielen …

Het was 15 maart 2008, rond 11 uur ’s ochtends. Ik was met twee broeders in een bijeenkomst toen er plotseling vier politieagenten de deur binnenstormden en ons snel op de grond neerdrukten. Zonder een woord te zeggen sloegen ze ons in de handboeien en duwden en trokken ons vervolgens een politiebusje in. Eenmaal in het busje gniffelden ze gemeen, zwaaiden met hun stroomstokken naar ons en staken ons er af en toe mee in het hoofd of de romp. Bruut vervloekten ze ons: “Jullie klootzakken! Jullie zijn nog zo jong, de wereld ligt aan jullie voeten! Maar nee hoor, jullie moeten zo nodig in God gaan geloven! Hebben jullie echt niets beters te doen?” Ik was erg nerveus geworden van deze plotselinge arrestatie. Ik had geen idee wat ons te wachten stond. Ik kon alleen maar stilletjes God te hulp roepen in mijn hart, steeds weer: “O, God! Deze situatie is ons vandaag met uw toestemming overkomen. Alles wat ik vraag, is dat u ons geloof en bescherming geeft, zodat wij voor u kunnen getuigen.” Na mijn gebed kwam er een regel van Gods woorden mijn gedachten binnengedreven: “Wees boven alles trouw aan mij, ga dapper verder; Ik ben je sterke rots, vertrouw op mij!(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 10). Ja! dacht ik. God helpt me en Hij is mijn sterke en krachtige ruggensteun. In wat voor situatie ik me ook bevind, zolang ik God trouw kan blijven en naast Hem kan staan, zal ik Satan zeker overwinnen en te schande brengen. De verlichting van Gods woorden stelde me in staat kracht en vertrouwen te vinden en stil nam ik me voor dat ik nog liever dood zou gaan dan dat ik de ware weg zou verlaten en geen getuigenis van God zou afleggen!

Toen we op het politiebureau aankwamen, sleepten de politieagenten ons ruw uit het busje en duwden ons het bureau binnen. Ze onderzochten ons grondig en vonden wat evangeliemateriaal en een mobiele telefoon in de tassen van mijn twee broeders van de kerk. Toen ze zagen dat er geen geld te vinden was, sleepte een van de boosaardige politieagenten een van de broeders naar voren en sloeg en schopte hem tot hij op de grond viel. Nadien werden we meegenomen naar verschillende kamers waar we gescheiden werden verhoord. Heel die middag ondervroegen ze me, maar ze kregen geen woord uit me. Het was 8 uur ’s avonds toen ze ons als drie anonieme arrestanten noteerden en naar het plaatselijke detentiecentrum stuurden.

Zodra we daar aankwamen, trokken twee vrouwelijke cipiers me al mijn kleren van mijn lijf. Alles van metaal sneden ze uit mijn kleding en ze namen me mijn schoenveters en mijn riem af. Op blote voeten, mijn broek omhooghoudend, zocht ik met angst en beven mijn weg naar de cel. Toen de vrouwelijke gevangenen me binnen zagen komen, verdrongen ze zich als krankzinnigen om me heen en sloten me helemaal in, en stelden allemaal tegelijk vragen over me. Het licht was daar zo vaag dat ze ogen als schoteltjes leken te hebben. Ze keken dreigend naar me en onderzochten me nieuwsgierig van top tot teen met hun ogen. Ondertussen trokken sommigen aan mijn armen of raakten me aan of knepen me hier of daar. Met stomheid geslagen stond ik aan de grond genageld, heel angstig en bang om een woord te zeggen. Bij de gedachte dat ik in deze helse plek met al deze vrouwen zou moeten leven, wilde ik in tranen uitbarsten omdat het allemaal zo onrechtvaardig was. Juist op dat moment riep er een gevangene die al die tijd zonder een woord te zeggen op het stenen bed had gezeten, plotseling: “Zo is het genoeg! Ze komt net binnen en heeft nog geen idee. Maak haar niet bang.” Toen gaf ze me een deken om om me heen te slaan. Ik voelde een golf van warmte op dat moment en ik besefte goed dat het niet deze gevangene was die aardig was tegen mij, maar God, die de mensen om mij heen gebruikte om me te helpen en voor me te zorgen. God was al die tijd bij me geweest en ik was helemaal niet alleen. Met de liefde van God als gezelschap in deze droefgeestige, nachtmerrieachtige hel op aarde voelde ik me geweldig getroost. Diep in de nacht, toen alle andere gevangenen in slaap waren gevallen, stond mijn hoofd nog niet naar slapen. Ik dacht eraan hoe ik die ochtend nog blij mijn plicht aan het vervullen was met mijn broeders en zusters en toch die nacht in deze grafachtige, helse plek lag zonder enig idee wanneer ik ooit vrijgelaten zou worden. Ik voelde een niet uit te drukken verdriet en angst. Juist toen ik in gedachten verzonken was, kwam er uit het niets een ijskoude windvlaag en onwillekeurig rilde ik. Ik tilde mijn hoofd op om eens rond te kijken en realiseerde me toen pas dat de cel aan de elementen blootstond. Naast het dak boven het slaapgedeelte zat boven de rest van de cel een netwerk van dikke aaneengesmede metalen spijlen waar de koude wind gewoon doorheen waaide. Af en toe hoorde ik ook de voetstappen van de politieagenten die op het dak patrouilleerden. Ik voelde alleen maar een afgrijselijke angst, en mijn angst, mijn hulpeloosheid en mijn gevoelens dat ik tekortgedaan was, overstroomden mijn hart; ongevraagd stroomden de tranen uit mijn ogen. Maar juist op dat moment kwam er een passage van Gods woorden duidelijk mijn geest binnendrijven: “Je moet weten dat alle dingen in jullie omgeving er zijn door mijn toestemming, Ik regel alles. Zie duidelijk en geef genoegdoening aan mijn hart in de omgeving die ik je heb gegeven. Wees niet bang, Almachtige God der heerscharen zal zeker bij je zijn; Hij beschermt je en Hij is je schild(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 26). Ja, dacht ik. God heeft toegestaan dat de CCP-regering mij gevangen neemt. Ook al is deze plek donker en beangstigend en heb ik geen idee waar ik allemaal mee te maken ga krijgen, God is mijn ruggensteun, dus heb ik niets te vrezen! Het is alles of niets, en ik plaats alles in Gods handen. Nu ik Gods wil begreep, was ik veel meer ontspannen en dus bad ik stil tot God: “O, God! Dank u voor uw verlichting en illuminatie waardoor ik kan begrijpen dat dit alles met uw toestemming plaatsvindt. Ik wil me onderwerpen aan uw orkestraties en regelingen om uw wil in deze hachelijke situatie te zoeken en om de waarheden te verkrijgen die u mij wilt geven. O, God! Maar ik heb gewoon zo’n kleine gestalte. Daarom vraag ik u mij vertrouwen en kracht te geven en mij te beschermen, zodat ik u nooit zal verraden, welke martelingen me ook ten deel vallen.” Na mijn gebed droogde ik mijn tranen en overdacht Gods woorden. Rustig wachtte ik het aanbreken van de nieuwe dag af.

De volgende dag klonk er vroeg een harde bonk en de deur van de cel ging open. Een van de cipiers schreeuwde: “Eruit, onbekende vrouw!” Ik aarzelde even voordat ik me uiteindelijk realiseerde dat ze mij riep. In de verhoorkamer vroegen de politieagenten me weer mijn naam en adres op te geven en ze over de kerk te vertellen. Ik zei niets, maar zat gewoon met gebogen hoofd op de stoel. Een week lang ondervroegen ze me iedere dag, totdat een van hen met zijn vinger naar me wees en riep: “Trut! Dagenlang hebben we met je doorgebracht en je hebt geen woord gezegd. Oké, wacht maar af. We zullen je eens wat laten zien!” Toen ze dit gezegd hadden, stormden de twee politieagenten naar buiten en sloegen de deur achter zich dicht. Op een dag bij het vallen van de nacht kwam de politie terug en ontboden mij. Ze sloegen me in de boeien en stopten me in een politiebusje. Op de achterbank van dat busje begon er paniek in me op te komen en ik dacht: waar nemen ze me mee naartoe? Nemen ze me mogelijk mee naar een of andere uithoek om me aan te randen? Stoppen ze me dan in een zak en gooien me in de rivier om als visvoer te dienen? Ik was ongelooflijk bang, maar toen begonnen er wat regels van een hymne van de kerk, genaamd ‘Het koninkrijk’, in mijn oren te weerklinken: “God is mijn steun, wat valt er te vrezen? Ik bevecht Satan tot het eind. God verheft ons: verlaat alles, vecht om te getuigen van Christus. God zal Zijn wil zeker uitvoeren op aarde. Ik zal mijn liefde, toewijding en trouw geven aan Hem. Ik zal Zijn terugkeer verwelkomen wanneer Hij komt in glorie” (‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Al heel snel kwam er een onuitputtelijke kracht in me op. Ik tilde mijn hoofd op om uit het raam te kijken terwijl ik stil de tekst van de hymne overdacht. Een van de agenten merkte dat ik uit het raam staarde en deed snel het gordijn dicht, waarna hij hard uitriep: “Waar kijk je naar? Hoofd naar beneden!” Ik schrok zo dat hij zo plotseling tegen me schreeuwde, dat ik trilde en mijn hoofd meteen naar beneden deed. Vier politieagenten rookten allemaal in het busje en bliezen voortdurend rookwolken uit. Al snel werd de lucht in het busje ondraaglijk smerig. Ik begon te hoesten. Een van de agenten die voor me zat, draaide zich om en kneep met zijn vingers in mijn onderkaak voordat hij de rook recht in mijn gezicht blies. Boosaardig zei hij toen: “Weet je, je hoeft ons alleen maar alles wat je weet te vertellen en dan hoef je niet te lijden. Dan kun je gewoon naar huis. Je bent een jonge vrouw, je bent heel knap …” Toen hij dit zei, liet hij zijn vingers over mijn gezicht gaan en knipoogde wellustig naar me. Toen lachte hij gemeen en zei: “Misschien kunnen we nog wel een vriendje voor je vinden.” Ik draaide mijn gezicht weg en bracht mijn geboeide handen omhoog om zijn handen weg te duwen. Boos omdat ik hem in verlegenheid had gebracht, zei hij: “O, je bent zo sterk. Wacht maar tot op onze bestemming zijn. Dan zul je je wel gedragen.” Het busje reed door. Ik had geen idee wat me te wachten stond, dus kon ik alleen maar stilletjes God te hulp roepen in mijn hart: “O, God! Nu ben ik bereid alles te riskeren. Wat voor tactieken deze afschuwelijke agenten ook tegen me gebruiken, zolang ik nog een ademtocht in mijn lijf heb, zal ik krachtig en klinkend getuigenis geven voor u tegenover Satan!”

Na meer dan een half uur kwam het busje tot stilstand. De politieagenten sleepten me eruit. Ik wankelde overeind en keek om me heen. Het was al helemaal donker en her en der stonden alleen een paar lege gebouwen zonder dat er zelfs maar een lichtje scheen. Het zag er allemaal zo mistroostig en angstaanjagend uit. Ik werd een van de gebouwen binnen gevoerd. Binnen stonden, een bureau en een bank. Een peertje aan een draad aan het plafond wierp een afschuwelijk bleek licht op alles. Touwen en stalen ketenen lagen op de grond en aan het andere einde van de kamer stond een stoel van dikke metalen buizen. Toen ik deze angstaanjagende scène zag, begon ik toch wel in paniek te raken. Mijn benen begaven het en ik moest op de bank gaan zitten om te kalmeren. Toen kwam een aantal mannen de kamer binnen en ik werd luid uitgescholden door een van hen. “Waar denk je dat je mee bezig bent om daar te gaan zitten? Is die bank van jou, dat je erop zit? Sta op!” Terwijl hij dit zei, rende hij naar me toe en schopte me een paar keer. Toen greep hij me bij de voorkant van mijn topje, trok me van de bank en sleepte me naar de metalen stoel. Een van de andere politieagenten zei tegen me: “Weet je, deze stoel is een geweldig ding. Je hoeft er maar even op te zitten en dan heb je daar de rest van je leven ‘voordeel’ van. Deze stoel is speciaal voor jullie, gelovigen in Almachtige God, gemaakt. Niet iedereen mag hier zomaar op zitten. Ben nou maar een braaf meisje, doe wat we zeggen en geef eerlijk antwoord op onze vragen. Dan hoef je er niet op te zitten. Dus zeg eens, waarom ben je naar Guizhou gekomen? Was dat om je evangelie te prediken?” Ik zei niets. Een ruig uitziende politieagent die aan één kant stond, wees naar mijn gezicht en vloekte naar me: “Hou verdomme op met stommetje spelen! Als je niet praat, mag je de stoel uitproberen!” Ik bleef stil.

Op dat moment kwam er een verleidelijk geklede vrouw de kamer binnen. Het bleek dat ze gevraagd was door deze bende politieagenten om te komen proberen mij tot een bekentenis te overreden. Met valse vriendelijkheid maande ze me: “Kijk, jij bent hier een vreemde. Je hebt hier geen familie of vrienden in de buurt. Vertel ons gewoon wat we willen weten, oké? Als je ons eenmaal hebt verteld wat we willen weten, zoek ik een baan voor je en een man hier in Guizhou. En ik beloof ook nog dat ik een goede man voor je zal vinden. Maar als je dat niet wilt, kun je ook voor mij komen werken als kinderoppas. Ik betaal je ieder maand. Zo kun je je hier thuis gaan voelen en wat wortels krijgen. Ik rechtte mijn hoofd en keek haar aan, maar ik antwoordde niet. Ik dacht bij mezelf: duivels zijn duivels. Ze erkennen het bestaan van God niet, maar doen allerlei vreselijke dingen omwille van geld en winst. Nu proberen ze mij met winst om te kopen en me zover te krijgen dat ik God verraad. Hoe zou ik ooit ten prooi kunnen vallen aan hun doortrapte plannen en een schandelijke Judas kunnen worden? Ze zag dat haar ‘vriendelijke woorden’ totaal geen effect op mij hadden en voelde zich afgaan tegenover de andere agenten, dus liet ze onmiddellijk alle schijn varen en haar ware gezicht zien. Ze haalde een riem van haar rugzak en sloeg me er wreed een paar keer mee. Toen gooide ze haar rugzak agressief op de bank. Ze schudde haar hoofd in ergernis, stond op en ging aan de kant staan. Een dikke, kwade agent zag wat er gebeurde en kwam naar me toe gerend, greep me bij mijn haren en sloeg mijn hoofd diverse keren tegen de muur. Knarsetandend riep hij naar me: “Weet je niet wanneer iemand het goed met je voor heeft? Hè? Niet? Ga je nu praten, of niet?” Mijn hoofd werd zo vaak tegen de muur geslagen dat ik sterretjes zag. Het zoemde in mijn hoofd, de kamer draaide en ik viel op de grond. Toen trok hij me omhoog en wierp me op de metalen stoel alsof ik niets dan een klein vogeltje was. Pas toen ik een beetje bij was gekomen, begon ik mijn ogen een beetje te openen. Ik zag dat hij nog steeds een lok van mijn uitgetrokken haar in zijn hand vasthield. Ik was van top tot teen aan de stoel vastgebonden en er werd een dikke stalen plaat voor mijn borst neergezet. Mijn handboeien waren aan de stoel vastgemaakt en ketenen van tientallen ponden waren aan mijn voeten geklonken. Deze werden vervolgens ook aan de stoel vastgeketend. Ik voelde me als een standbeeld en kon geen spier vertrekken. De koude en zware ketenen, sloten en boeien hielden me in de metalen stoel en ik leed onbeschrijfelijk. Toen ze zagen dat ik pijn had, waren de agenten met zichzelf ingenomen. Ze dreven de spot met mij en zeiden: “Is die God waar jij in gelooft niet almachtig? Waarom komt Hij je niet redden? Waarom redt Hij je niet van deze tijgerstoel? Je kunt maar beter beginnen te praten. Jouw God kan jou niet redden. Dat kunnen wij alleen. Vertel ons wat we willen weten en we laten je gaan. Je zou een goed leven kunnen hebben. Zonde om in een of andere God te geloven!” Kalm onderging ik de sarcastische opmerkingen van de agenten, want Gods woorden zeggen: “In de laatste dagen gebruikt God woorden en geen tekenen en wonderen, om de mens te vervolmaken. Hij gebruikt Zijn woorden om de mens te ontmaskeren, de mens te oordelen en te tuchtigen en de mens te vervolmaken, zodat de mens in Gods woorden de wijsheid en liefde van God gaat zien en Gods gezindheid gaat begrijpen, zodat de mens door Gods woorden de daden van God aanschouwt(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Gods huidige werk kennen). Het werk dat God nu doet, is praktisch, niet bovennatuurlijk. God gebruikt Zijn woorden om de mens te vervolmaken en laat Zijn woorden ons geloof en ons leven worden. Hij gebruikt praktische situaties om onze levensgezindheden te veranderen, en dit soort praktisch werk kan Gods grote macht en wijsheid beter openbaren en Satan beter voor eens en voor altijd verslaan. Ik was gearresteerd en aan wrede marteling onderworpen door de CCP-regering omdat God mijn geloof in Hem op de proef wilde stellen en wilde zien of ik in staat was Zijn woorden na te leven en voor Hem te getuigen. Nu ik dat wist, wilde ik me aan iedere situatie onderwerpen die God me liet overkomen. Door mijn zwijgen ontstak de bende politieagenten in woede en ze schoten op me af alsof ze allemaal gek waren geworden. Ze kwamen om me heen staan en sloegen me gewelddadig. Sommigen stompten me hard met hun vuisten op het hoofd, sommigen schopten in het wilde weg tegen mijn benen, terwijl weer anderen aan mijn kleren trokken en mijn gezicht betastten. Ik kookte van woede tegenover hun wrede pak slaag en terreur. Als ik niet zo strak aan die tijgerstoel was vastgebonden, zou ik wanhopig terug hebben gevochten! Voor de CCP-regering, die aartscriminele organisatie, voelde ik niets dan haat tot op mijn botten en ik moest gewoon stil een besluit nemen: hoe meer ik word vervolgd, hoe meer mijn geloof zal groeien en ik zal tot mijn laatste adem in God blijven geloven! Hoe meer ik word vervolgd, hoe meer dat bewijst dat Almachtige God de enige, ware God is en hoe meer het bewijst dat ik de ware weg volg! Oog in oog met deze feiten realiseerde ik me heel duidelijk dat dit een oorlog tussen goed en kwaad was, een krachtmeting tussen leven en dood, en dat ik moest zweren dat ik Gods naam en Gods getuigenis hoog zou houden, Satan met praktische daden te schande zou brengen en God zo in staat zou stellen glorie te verkrijgen. Gedurende een aantal dagen van marteling en verhoor probeerde de politie een bekentenis uit me te krijgen, maar ik vertelde ze niets over de kerk. Uiteindelijk hadden ze geen opties meer en zeiden: “Ze is een taaie. We hebben haar dagenlang ondervraagd, maar ze heeft geen woord losgelaten.” Terwijl ik luisterde hoe ze over me spraken, wist ik dat Gods woorden me hadden geholpen om door iedere hellepoort te gaan die deze demonen voor me hadden geplaatst en dat God me had beschermd, zodat ik voor Hem getuigenis kon afleggen. In stilte dankte en prees ik Almachtige God uit de grond van mijn hart!

Gedurende de meer dan tien dagen van verhoor had ik dag en nacht in die ijskoude tijgerstoel gezeten en mijn hele lijf voelde aan alsof ik in een ijzige grot was geworpen. De kou was zelfs mijn ruggenmerg binnengesijpeld en alle gewrichten in mijn lichaam voelden aan alsof ze uiteen waren gescheurd. Een van de agenten, die vrij jong was, zag dat ik rilde van de kou en maakte dus van de situatie gebruik door tegen me te zeggen: “Je kunt maar beter beginnen te praten! Zelfs de sterkste mensen houden het niet lang op deze stoel uit. Als je zo doorgaat, ben je de rest van je leven invalide.” Toen ik hem dit hoorde zeggen, begon ik me zwakker en angstig te voelen, maar toen riep ik in stilte God aan. Ik vroeg Hem me de kracht te verlenen om deze onmenselijke marteling te verdragen en niets te doen waarmee ik God zou verraden. Na mijn gebed verlichtte God me met een hymne van de kerk die ik altijd al het liefste had gezongen: “Het maakt me niet uit hoe zwaar het pad is van het geloof in God; ik voer slechts Gods wil uit als mijn roeping; het kan me nog minder schelen of ik in de toekomst zegeningen zal ontvangen of tegenslagen krijg. Nu ik vastbesloten ben om God lief te hebben, zal ik tot het einde toe trouw zijn. Ongeacht wat voor gevaren of moeilijkheden er ook achter me op de loer liggen, ongeacht wat mijn einde ook zal zijn, om Gods dag van heerlijkheid te verwelkomen zal ik Gods voetstappen nauwkeurig volgen en voortstreven” (‘Voortstappend op het pad om God lief te hebben’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Ieder woord van die hymne inspireerde me en in mijn hoofd bleef ik deze steeds opnieuw zingen. Onwillekeurig moest ik aan de eed denken die ik voorheen voor God had afgelegd. Wat voor lijden of ontberingen ik ook moest doorstaan, ik zou mijn leven toch aan God spenderen en Hem tot het einde toe trouw blijven. Maar ik begon me al zwak en bang te voelen na een klein beetje pijn. Hoe kon je dat trouw noemen? Viel ik niet ten prooi aan Satans sluwe intrige? Satan wilde dat ik aan mijn vlees dacht en God verraadde, maar ik wist dat ik me niet voor de gek moest laten houden door hem. Dat ik in staat was voor mijn geloof in God te lijden, was bijzonder betekenisvol en waardevol. Het was glorieus en hoeveel ik ook leed, ik kon mezelf niet een zielenpoot laten worden die het geloof de rug toekeerde en God verraadde. Toen ik eenmaal had besloten God tevreden te stellen, kreeg ik het geleidelijk minder koud en de pijn in mijn hart verdween. Alweer was ik getuige van Gods wonderbaarlijke daden en had ik Gods liefde ervaren. Hoewel de politie haar doel niet had bereikt, waren ze nog niet klaar met mij. Om de beurt begonnen ze me te martelen, en hielden me de hele dag en de hele nacht wakker. Als ik mijn ogen ook maar een seconde sloot, sloegen ze me met een wilgentwijgje of porden me hard met een stroomstok. Iedere keer dat ze dat deden, voelde ik de elektriciteit door me heen stromen en werd mijn hele lichaam door stuiptrekkingen geteisterd. De pijn was zo vreselijk dat ik dood wilde. Terwijl ze me sloegen, riepen ze: “Je wilt ons nog steeds niet alles vertellen, verdomme, en je wilt zelfs in slaap vallen! Laten we maar eens kijken of we je vandaag kunnen doodmartelen!” Ze sloegen me steeds intenser, steeds gemener, en mijn eenzame kreten echoden door de kamer. Omdat ik zo strak op de tijgerstoel was vastgebonden en geen spier kon bewegen, kon ik me alleen maar aan hun gewelddadigheden onderwerpen. Die vreselijke politieagenten raakten steeds meer met zichzelf ingenomen en barstten nu en dan in rauw gelach uit. Ik was zo lang aan zweepslagen en elektrocutie onderworpen dat mijn hele lijf onder de striemen en sneden zat. Mijn gezicht, nek, armen en handen zaten onder de blauwe plekken en mijn hele lijf was opgezwollen. Mijn lichaam leek echter gevoelloos geworden en ik had niet meer zoveel pijn. Ik wist dat dit kwam doordat God voor me zorgde en mijn pijn verlichtte en in mijn hart bedankte ik God steeds weer.

Dit hield ik bijna een maand uit, totdat ik het echt niet meer kon verdragen. Ik wilde zo graag slapen, al was het maar voor even. Maar die demonen hadden nog niet het minste greintje menselijkheid. Op het moment dat ze zagen dat ik mijn ogen dichtdeed, gooiden ze onmiddellijk een vol glas water in mijn gezicht, zodat ik wakker schrok, en weer moest ik mijn ogen open dwingen. Al mijn kracht was uitgeput. Ik had het gevoel dat mijn leven ten einde was. Maar God beschermde me altijd. Hij hield mijn geest helder en alert en mijn geloof sterk, zodat ik Hem niet zou verraden. Toen ze zagen dat ze helemaal geen informatie uit me kregen en bang werden dat ik daadwerkelijk zou overlijden, konden ze me alleen nog maar terug naar het detentiecentrum brengen. Er waren vijf of zes dagen voorbijgegaan en nog was ik niet hersteld van hun folteringen. Toch sleepten ze me alweer uit de cel en bonden me op de tijgerstoel. Weer maakten ze de zware ketenen vast aan mijn voeten en weer probeerden ze een bekentenis uit me te krijgen door middel van slaag, marteling en mishandeling. Nog ongeveer tien dagen lang werd ik daar gefolterd en pas toen ik het echt niet meer aankon, brachten ze me terug naar het detentiecentrum. Na vijf of zes dagen begon hun hele spel opnieuw. Zo gingen er zes maanden voorbij. Ik weet niet eens hoe vaak ze me dit hebben aangedaan. Dezelfde marteling keer op keer. Ik werd gemarteld tot ik compleet uitgeput was en uit de grond van mijn hart gaf ik alle hoop op een leven in de toekomst op. Ik begon eten te weigeren en een aantal dagen weigerde ik zelfs een druppel water te drinken. Toen begonnen ze me met geweld water te geven: een van hen hield mijn hoofd vast, terwijl een ander mijn gezicht vasthield, mijn mond opendeed en er water in gooide. Het water stroomde rond mijn mond, in mijn nek en doorweekte mijn kleren. Mijn hele lijf voelde ijskoud aan en ik probeerde me te verzetten, maar ik had de kracht niet eens om mijn hoofd te bewegen. Toen ik inzag dat voedsel weigeren ook een nutteloze onderneming was, besloot ik mijn kans te grijpen door naar het toilet te gaan en met mijn hoofd tegen de muur te beuken en zo zelfmoord te plegen. Mezelf voortslepend met mijn ongelooflijk zware ketenen wankelde ik stap voor stap richting het toilet, mezelf de hele weg vasthoudend aan de muur. Omdat ik al zolang niet had gegeten, was mijn zicht wazig en zag ik niet goed waar ik liep en viel ik vaak. Als door een waas zag ik dat mijn enkels een hoop bloedend vlees waren geworden door de stalen ketenen en dat ze hevig bloedden. Toen ik bij een raam kwam, tilde ik mijn hoofd omhoog en keek naar buiten. In de verte zag ik mensen heen en weer lopen, druk bezig met hun eigen zaken, en plotseling voelde ik me diep vanbinnen wonderbaarlijk geroerd. Ik dacht: hoeveel van al deze miljoenen mensen geloven in Almachtige God? Ik ben een van de gelukkigen, want God heeft mij – zo’n onopvallende persoon – uit de massa gepikt en heeft Zijn woorden gebruikt om mij te bewateren en voor me te zorgen. Hij heeft me tot nu toe bij iedere stap begeleid. Ik ben zozeer door God gezegend, dus waarom zoek ik dan de dood? Zou ik God niet echt schaden door dat te doen? Op dat moment kwamen Gods woorden in me op: “Jullie moeten tijdens deze laatste dagen een getuigenis aan God afleggen. Ongeacht hoe groot jullie lijden is, moeten jullie tot het uiterste einde toe doorgaan en zelfs bij jullie laatste ademhaling, moeten jullie nog steeds trouw zijn aan God en aan de genade van God; alleen dit is God echt liefhebben en alleen dit is de sterke en klinkende getuigenis(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Alleen door pijnlijke beproevingen te ervaren, kun je de liefelijkheid van God kennen). Ieder woord vol bemoediging en verwachting verwarmde en inspireerde mijn hart en ik voelde me dubbel geroerd. Ik had de moed gevonden om door te gaan. Ik gaf mezelf vanbinnen een peptalk: de demonen kunnen alleen mijn lichaam te gronde richten, maar mijn verlangen om God tevreden te stellen kunnen ze niet vernietigen. Mijn hart zal voor eeuwig God toebehoren. Ik zal sterk zijn. Ik zal niet capituleren!” Toen keerde ik stap voor stap terug, mijn zware ketenen voortslepend. In mijn bedwelmde toestand dacht ik aan de Heer Jezus, geheel bedekt met wonden op Zijn kronkelige weg naar Golgotha, totaal uitgeput met dat zware kruis op Zijn rug. Toen kwamen deze woorden van Almachtige God in me op: “Toen Jezus op weg was naar Jeruzalem, deed Zijn hart pijn alsof er een mes in werd omgedraaid, maar Hij overwoog geen moment om Zijn belofte te breken. Een sterke kracht dreef Hem onophoudelijk voort naar de plek waar Hij aan het kruis zou worden genageld(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Hoe te dienen in harmonie met Gods wil). Op dat moment kon ik mijn tranen niet langer bedwingen en vrijelijk liepen ze over mijn wangen. In mijn hart bad ik tot God: “O, God! U bent zo heilig en u bent de allerhoogste. Toch bent u Zelf vlees geworden om ons te redden. U heeft vreselijke vernederingen ondergaan en pijn geleden en u bent gekruisigd in ons belang. O, God! Wie heeft ooit uw verdriet en pijn gekend? Wie heeft ooit de moeizame prijs begrepen en gewaardeerd die u in ons belang heeft betaald? Ik lijd deze ontbering nu, zodat ik uw redding mag ontvangen. Bovendien lijd ik om duidelijk de kwade essentie van de CCP-regering te zien terwijl ik de wreedheid in handen van deze demonen onderga, zodat ik nooit meer om de tuin geleid of voor de gek gehouden word en zodat ik de duistere invloed ervan kwijt kan raken. En toch heb ik nog geen enkele rekening gehouden met uw wil, maar heb ik alleen maar aan mijn eigen vlees gedacht en heb ik dood gewild om een einde te maken aan de kwelling van deze pijn. Ik ben zo’n lafaard en zo verachtelijk! O, God! U spant Zich in en lijdt altijd voor ons en u wijdt al uw liefde aan ons. O, God! Ik kan nu niets doen, maar ik wens alleen maar mijn hart helemaal aan u te wijden, u tot het einde toe te volgen hoeveel ik ook moet lijden en te getuigen om u tevreden te stellen!” In al die maanden van wrede slaag en marteling had ik geen traan gelaten, dus toen ik terugkwam in de verhoorkamer, zagen de agenten dat mijn gezicht nat was van de tranen en dachten ze dat ik op het punt stond te breken. De dikke leek erg in zijn nopjes en glimlachte naar me. Hij zei: “Heb je er goed over nagedacht? Werk je nu mee?” Ik negeerde hem totaal en zijn gezicht liep meteen paars aan. Plotseling kwam zijn arm omhoog en sloeg hij me vaker in mijn gezicht dan ik kon tellen. Mijn gezicht brandde van de pijn terwijl het bloed uit mijn mondhoeken sijpelde en op de grond druppelde. Een andere agent gooide een glas water in mijn gezicht en riep tussen zijn opeengeklemde kaken door: “Het maakt ons niet uit als je niet meewerkt. De wereld behoort nu toe aan de Communistische Partij. Ook als je niet praat, kunnen we je tot een gevangenisstraf veroordelen!” Maar hoe ze me ook bedreigden en intimideerden, ik zei nog steeds geen woord.

Hoewel de politie geen bewijs kon vinden ter ondersteuning van een aanklacht tegen mij, gaven ze het toch niet op en gingen door met hun poging door marteling een bekentenis uit me te krijgen. Laat op een nacht waren er verschillende agenten dronken geworden. Ze kwamen de verhoorkamer binnen gewankeld. Een van hem nam me wellustig op en leek op een idee te komen. Hij zei: “Doe haar kleren uit en hang haar op. Dan zullen we eens zien of ze meewerkt.” Ik werd doodsbang toen hij dat zei en in mijn hart riep ik wanhopig God te hulp om deze beesten te vervloeken en hun wellustige bezigheden te verijdelen. Ze maakten me van de tijgerstoel los, maar ik kon bijna niet staan met die zware ketenen om mijn enkels. Ze stonden om me heen en begonnen me als een voetbal in het rond te schoppen, spuugden schilletjes van meloenpitten in mijn gezicht en riepen steeds weer: “Speel je mee? Als je niet aardig voor ons bent, zullen we ervoor zorgen dat je leven het niet meer waard is geleefd te worden! Waar is je God nou? Is Hij niet almachtig? Laat Hem ons dan maar eens neerslaan!” Een andere zei: “Wang heeft een vrouw nodig. Zullen we haar gewoon aan hem geven? Haha …” Toen ik hun demonische gezichten zag, brandde mijn haat zo fel dat al mijn tranen opdroogden. Ik kon alleen maar tot God bidden en Hem vragen mijn hart te beschermen, zodat ik Hem niet zou verraden en zodat ik me aan Gods orkestraties zou kunnen onderwerpen, of ik nu leefde of stierf. Uiteindelijk lagen alle kaarten van de politieagenten op tafel, maar hadden ze het nog steeds niet klaargespeeld een woord uit me te krijgen. Alle opties waren opgebruikt en er zat niets anders op dan hun meerderen te bellen en verslag uit te brengen. “Deze vrouw is spijkerhard. Ze is een moderne Liu Hulan. We kunnen haar doodslaan en dan praat ze nog niet. We kunnen niets meer doen!” Nu ik ze zo vertwijfeld zag, dankte ik God telkens weer in mijn hart. Door de begeleiding van Gods woorden was ik in staat geweest hun wrede martelingen keer op keer te weerstaan. Alle glorie zij Almachtige God!

Ondanks het feit dat talloze verhoren niets hadden opgebracht, klaagde de CCP-regering me aan wegens belemmering van de handhaving van de rechtsorde en veroordeelde me tot een vaste gevangenisstraf van zeven jaar. De twee broeders die samen met mij waren gearresteerd, werden overeenkomstig aangeklaagd en veroordeeld tot vijf jaar gevangenschap. Na acht maanden onmenselijke kwellingen te hebben ondergaan, veroorzaakte deze veroordeling van zeven jaar gevangenschap niet alleen geen paniek of angst bij mij, maar voelde ik me juist op mijn gemak, sterker nog, vereerd. Dit kwam doordat ik de voorafgaande acht maanden Gods begeleiding had ervaren bij iedere stap op de weg en Gods grenzeloze liefde en bescherming had genoten. Hierdoor had ik op wonderbaarlijke wijze de wrede verwoesting overleefd die anders over de grenzen van mijn uithoudingsvermogen was gegaan, en was ik in staat geweest getuigenis te geven. Dat was de grootste troost die God me kon geven en ik offerde uit de grond van mijn hart mijn dank en lof op aan God.

Op 3 november 2008 werd ik naar de Eerste Vrouwengevangenis gestuurd om mijn straf uit te zitten en zo begon mijn lange leven in de gevangenis. In de gevangenis heerste een ongelooflijk streng stelsel van regels. Om 6 uur stonden we op en begonnen te werken. We werkten dan de hele dag door tot de avond viel. Maaltijden en sanitaire pauzes waren zo problematisch als in oorlogsgebied en de gevangenen mochten zelfs niet een beetje verslappen. De gevangenbewaarders overlaadden ons met werk, zodat ze nog meer van onze arbeid konden profiteren, en voor hen die in God geloofden, waren ze zelfs nog meedogenlozer. In zo’n omgeving leefde ik altijd in spanning en iedere dag voelde zo lang als een jaar. Ik kreeg de hardste en zwaarste taken in de gevangenis en het eten dat ik kreeg, was nog niet goed genoeg voor een hond: een halfgaar, zwart, klein gestoomd broodje en een soort gele, opgedroogde, oude koolbladeren. In een poging tot strafvermindering wegens goed gedrag werkte ik vaak van zonsopgang tot zonsondergang zo hard ik kon, en soms zelfs de hele nacht door, om aan de productiequota, die mijn fysieke mogelijkheden te boven gingen, te voldoen. Iedere dag was ik 15 of 16 uur op de been in de werkplaats, steeds aan de knop aan het draaien van de halfautomatische naaimachine die sweaters maakte. Mijn beide benen zwollen op en vaak deden ze pijn en voelden zwak aan. Toch durfde ik niet langzamer te gaan werken. De met stroomstokken bewapende gevangenbewaarders patrouilleerden voortdurend door de werkplaats en als ze zagen dat iemand niet aan het werk was, straften ze haar uit alle macht en trokken punten voor goed gedrag in voor die gevangene. Door deze onophoudelijke, uitputtende arbeid raakte ik uitermate vermoeid in lichaam en geest. Hoewel ik nog jong was, was een groot deel van mijn haar al grijs geworden en het kwam vaak voor dat ik bijna op de machine flauwviel. Als God niet over me had gewaakt, had ik het misschien niet overleefd. Uiteindelijk, onder de bescherming van God, kreeg ik twee kansen op strafvermindering en kon ik twee jaar vervroegd weglopen uit die hel op aarde.

Na wel acht maanden van brute marteling en vijf jaar gevangenschap in handen van de CCP-regering waren zowel mijn lichaam als mijn geest zwaar verminkt. Lang na mijn vrijlating was ik nog doodsbang vreemden te ontmoeten. Vooral als ik op een drukke plaats kwam waar veel mensen rondrenden, kwamen de scènes van die kwaadaardige politieagenten die me martelden weer terug en voelde ik onwillekeurig een diepe angst en onrust vanbinnen. Mijn menstruatiecyclus was totaal in de war doordat ik zo lang aan die metalen stoel vastgebonden had gezeten en allerlei ziektes richtten verwoestingen bij me aan. Als ik nu aan die eindeloze, pijnlijke maanden terugdenk, zie ik ondanks mijn grote pijn en lijden duidelijk dat de “godsdienstvrijheid” en “de wettige burgerrechten en -belangen zijn door de wet beschermd” zoals zo vaak aangeprezen door de CCP-regering, slechts een truc zijn om haar zonde en kwaadaardige essentie te verbergen. Tegelijkertijd had ik ook Gods almacht, soevereiniteit, gezag en macht oprecht ervaren en leren waarderen, en kon ik Gods zorg en medelijden voor mij voelen. Dat was allemaal de dierbare en gulle rijkdom van het leven die God me had gegeven. Gods werk is praktisch en normaal, en Hij laat ons de vervolging door Satan en demonen overkomen. Maar terwijl de demonen buiten zinnen hun kwaad over ons uitstorten, is God er altijd, waakt stil over ons en beschermt ons, gebruikt Zijn woorden van gezag en macht om ons te verlichten en te leiden. God geeft ons vertrouwen en liefde, Hij overwint en verslaat de vijand Satan en zo verkrijgt Hij glorie. Ik prijs Gods wijsheid en lieflijkheid uit de grond van mijn hart!

Nu ben ik terug in de kerk bij mijn broeders en zusters. Onder begeleiding van Gods liefde leid ik het kerkelijke leven en samen met mijn broeders en zusters verspreiden we eendrachtig het evangelie van het koninkrijk. Mijn leven stroomt over van energie en vitaliteit. Ik ben nu vervuld van geloof in Gods werk. Ik kan het prachtige beeld van het koninkrijk van God dat op aarde wordt gevestigd praktisch zien en ik moet Gods lof wel zingen! “Christus’ koninkrijk is neergedaald op aarde, Gods woord overwint alles en regeert in de wereld. We kunnen het nu allemaal zien met onze ogen, alles wordt geschapen en vervolmaakt door Gods woord. We juichen! We loven! We vieren dat Christus’ koninkrijk op aarde is. We juichen! We loven! We vieren dat een nieuw Jeruzalem uit de hemel neerdaalt. Het woord van God leeft onder ons allen, het is met ons in elke handeling en gedachte. […] De schoonheid van het koninkrijk is oneindig helder. Iedereen op aarde verkondigt de woorden van God, geeft zich over aan Zijn woord, vereert Hem. Er is gejubel in het universum. We juichen! We loven! We vieren dat Hij almachtig en wijs is. We juichen! We vieren dat Zijn grote werk voltooid is. We juichen! We loven! Almachtige God leidt ons Zelf Kanaän binnen, opdat we kunnen genieten van Zijn rijkdom” (‘Christus’ koninkrijk is neergedaald op aarde’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’).

Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.

Gerelateerde inhoud