Het glimmende levenslicht in het donkere hol van de monsters
Door Lin Ying, provincie Shandong
Mijn naam is Lin Ying en ik ben een christen in De Kerk van Almachtige God. Voor ik in Almachtige God geloofde, wilde ik altijd vertrouwen op mijn eigen bekwaamheid en hard werken om mijn leven een beetje beter te maken, maar het ging niet zoals ik wilde. Ik liep in plaats daarvan steeds tegen muren aan en had veel tegenslagen te verduren. Omdat ik mijn portie wel had gehad van de bittere beproevingen van het leven, voelde ik mij lichamelijk en geestelijk uitgeput en leed ik vreselijk. Te midden van mijn pijn en wanhoop vertelde een zuster me over Almachtige Gods evangelie van de laatste dagen. Toen ik deze woorden van God las: “Als je vermoeid bent en als je iets begint te voelen van de troosteloze verlatenheid van deze wereld, wees dan niet verloren, huil dan niet. Almachtige God, de Wachter, zal je komst op elk moment omarmen” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Het zuchten van de Almachtige), kon ik mijn tranen niet bedwingen. Almachtige Gods moederlijke woorden waren een grote troost voor me. Ik voelde me als een wees die jarenlang had rondgedwaald en eindelijk de weg terug naar de armen van haar moeder had gevonden. Ik voelde me niet langer eenzaam en hulpeloos. Vanaf die dag las ik elke dag gretig Gods woorden. Door bijeenkomsten bij te wonen en te communiceren met de broeders en zusters in De Kerk van Almachtige God, begon ik vele waarheden te begrijpen en zag ik dat deze mensen allemaal zo goed en zo eerlijk waren. Er waren geen jaloerse geschillen tussen hen en ze smeedden geen plannen tegen elkaar. Als iemand een probleem had, praatten alle broeders en zusters serieus over de waarheid om tot een oplossing te komen. Hulp werd altijd onvoorwaardelijk gegeven en niemand vroeg er ooit iets voor terug. Bij hen had ik een gevoel van bevrijding en vreugde dat ik nooit eerder had gevoeld. Ik had een diep gevoel dat De Kerk van Almachtige God een plaats van zuiverheid was en ik werd er zeker van dat Almachtige God de enige ware God is die de mensheid kan redden uit de zee van lijden! Maar net toen ik Gods liefde genoot, werd ik door de CCP-regering illegaal gearresteerd en vervolgd, en dat verwoestte mijn gelukkige, vreugdevolle leven.
Midden in de nacht van 12 augustus 2003 was ik in diepe slaap toen ik opeens wakker schrok door een enorm gebonk op de deur. Ik hoorde iemand roepen: “Doe open! Doe open!” Voor ik me zelfs maar kon aankleden, hoorde ik een gebons. De deur van mijn appartement vloog open en zes gewelddadige, ruwe politieagenten vielen binnen. Geschokt vroeg ik: “Wat is dit allemaal?” De leider zei berispend: “Doe niet alsof je van niets weet!” Hij maakte een gebaar met zijn hand en schreeuwde: “Keer deze plek binnenstebuiten!” Meerdere agenten begonnen mijn kasten te doorzoeken alsof ze dieven waren. Al snel lagen mijn potten en pannen, mijn kleren, mijn beddengoed en mijn eten op de vloer en was mijn appartement één grote chaos. Nadat ze mijn woning hadden doorzocht, duwden en sleepten ze me een politieauto in. Ze namen een cd-speler die ik pas had gekocht voor 240 yuan, 80 yuan in contanten en een stapel boeken met Gods woorden mee. Een schouwspel als dit had ik niet eens kunnen bedenken. Dit was iets wat alleen op tv gebeurde, maar nu overkwam het mij. Ik raakte in paniek en was heel bang. Mijn hart klopte in mijn keel. Ik bad continu tot God en vroeg Hem om me te beschermen, zodat ik van Hem kon getuigen en zodat ik kon sterven voordat ik mijn broeders en zusters zou verraden en een Judas zou worden. Toen herinnerde ik me opeens de woorden van Almachtige God: “Wees niet bang voor van alles en nog wat. Hoe veel moeilijkheden en gevaren je ook tegenkomt, je moet standvastig zijn tegenover mij; laat je door niets tegenhouden, zodat mijn wil kan worden uitgevoerd. […] Wees niet bang; wie zou je ooit tot staan kunnen brengen als ik je help? Onthoud dat! Denk daaraan!” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 10). Gods woorden troostten me enorm en kalmeerden geleidelijk aan mijn hart. Ze deden me beseffen dat Degene in Wie ik geloofde de Heerser was die alle dingen in de hemel en op aarde had geschapen, dat alle dingen in Zijn handen lagen, dat Satan en demonen zich onder Zijn voeten bevonden en dat er zonder Gods toestemming niets was wat Satan met me kon doen. Ik maakte nu een cruciaal moment mee van Gods gevecht met Satan. Dit was het moment waarop God me nodig had om te getuigen; het was tijd voor me om Gods woorden te ervaren en de waarheid te verwerven. Ik wist dat ik stelling moest nemen en Gods woorden in praktijk moest brengen. Nooit zou ik me aan Satan onderwerpen of me aan hem overgeven!
De politieauto loeide en scheurde de binnenplaats van het politiebureau op. We waren nog maar net gestopt toen de agenten me ruw uit de auto duwden. Ik tuimelde voorover met uitgestrekte handen en kwam pas tot stilstand toen ik tegen een muur botste. Achter me hoorde ik ze hysterisch lachen. Toen duwden ze me een kleine kamer binnen en voor ik op adem kon komen, las een van de agenten een lijst met namen voor en vroeg me of ik die personen kende. Omdat ik geen antwoord gaf, gingen ze om me heen staan. Ze sloegen en schopten me terwijl ze me uitscholden. Toen greep een kwaadaardige agent mijn haar en trok me omhoog, en sloeg me twee keer hard in het gezicht. Mijn hoofd draaide, mijn ogen werden wazig en er druppelde helderrood bloed uit mijn mondhoek.
Een van de agenten haalde vervolgens een vel papier tevoorschijn waarop een reeks namen stond. Hij gooide het voor me neer en zei woest: “Je kent deze personen, hè? Hoe heet jij?” Ik had zo veel pijn dat ik niets kon uitbrengen. Toen ze zagen dat ik geen antwoord zou geven, sprongen er opnieuw drie agenten op me af die me sloegen en schopten tot ik flauwviel.
De volgende morgen bracht de boosaardige politie me al vroeg naar een verhoorkamer van de recherche-afdeling van het Bureau voor Publieke Veiligheid. Daar zag ik verschillende forse mannen naar me staren alsof ze me wilden vermoorden. De kamer was gevuld met allerlei martelwerktuigen. Het tafereel maakte me onmiddellijk ongerust. Het voelde alsof ik in een put met demonen was gevallen. Ik was doodsbang en werd weer overweldigd door gevoelens van angst en onzekerheid. Ik dacht: gisteren hebben ze me zo gemarteld en dat was niet eens het officiële verhoor. Zo te zien kan ik niet ontsnappen aan wat er vandaag gaat gebeuren. Zal ik ertegen kunnen als ze me wreed martelen? Ik bad oprecht tot God: “O, God, wat ben ik nu bang. Ik vrees dat ik de marteling waar deze demonen me aan zullen onderwerpen niet zal kunnen verdragen en dat ik mijn getuigenis zal verliezen. Bescherm alstublieft mijn hart. Ik word liever doodgeslagen dan dat ik u verraad!” Toen verschenen enkele van Gods woorden in mijn geest: “De machthebbers zien er misschien wreed uit aan de buitenkant, maar wees niet bang want dit is zo omdat jullie weinig geloof hebben. Zo lang jullie geloof groeit, zal niets te moeilijk zijn” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 75). Gods woorden hebben gezag en macht. Ze vulden me meteen met innerlijke kracht en ik dacht: met God naast me heb ik niets te vrezen. Hoezeer ze ook proberen me klein te krijgen, het zijn slechts papieren tijgers met een woest uiterlijk. Ik hoef ze niet te vrezen, want ze zijn al verslagen door God. Op dat moment schreeuwde een van de agenten: “Zeg ons wat je positie in de kerk is! Aan wie leg je verantwoording af?” Omdat Gods woorden me steunden, was ik helemaal niet bang, dus ik gaf geen antwoord op zijn vragen. Toen hij zag dat ik weigerde te antwoorden, brulde hij tegen me als een razend beest: “Zet dit smerige kreng op haar voeten! Zet haar op haar tenen, zodat ze goed kan voelen hoe serieus we zijn!” Twee agenten kwamen op me af, draaiden ruw mijn armen achter mijn rug en tilden me op. Ik voelde meteen een scheurende pijn en schreeuwde het uit tot ik flauwviel … Toen ik bijkwam, zag ik dat ik op de vloer lag en dat mijn neus had gebloed. Het was duidelijk dat ik door de politie gewoon op de vloer was gegooid toen ik was flauwgevallen. Ze zagen dat ik was bijgekomen en sleepten me naar een kamer die zo donker was, dat ik geen hand voor ogen kon zien. De kamer was pikzwart, koud en vochtig. Het stonk er naar urine en ik kon nauwelijks ademen. Een van de agenten zei op scherpe toon toen hij de deur sloot: “Denk erover na. Als je niet opbiecht, laten we je verhongeren.” Ik zakte op de ijskoude vloer. Mijn lichaam deed overal pijn. Ik voelde me zwak en ziek in mijn hart. Ik dacht: het is een onveranderlijke wet voor een schepsel om in God te geloven en God te aanbidden, dus wat er is mis met geloven in Almachtige God? Door in God te geloven, kunnen we het juiste pad volgen. Dat is niet illegaal en geen misdaad. Toch behandelt deze bende duivels me alsof ik een misdaad heb gepleegd waarop de doodstraf staat. Dat is gewoonweg onverdraaglijk! Terwijl ik pijn leed, dacht ik aan een hymne van Gods woorden: “Niemand kan het werk afnemen dat in jullie is gedaan en de zegeningen die in jullie zijn gelegd, en niemand kan ook maar iets afpakken dat aan jullie gegeven is. […] Dientengevolge moeten jullie God zelfs nog meer toegewijd zijn en Hem nog trouwer zijn. Omdat God je opricht, moet je alles op alles zetten, moet je je gestalte sterken en gereed maken om de opdrachten van God te kunnen accepteren. Je moet krachtig staan op de plek die God je gegeven heeft, ernaar streven iemand te worden van het volk van God, de training van het koninkrijk aanvaarden, gewonnen worden door God en uiteindelijk een glorieuze getuige van God worden. Als je over een dergelijke vastberadenheid beschikt, dan zul je uiteindelijk zeker gewonnen worden door God en een glorieuze getuige van God worden. Je moet begrijpen dat het de belangrijkste opdracht is om door God gewonnen te worden en een glorieuze getuige van God te worden. Dit is de wil van God” (‘Je kunt Gods wil niet teleurstellen’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Ik bleef het in mijn hoofd zingen en warmte verspreidde zich door mijn hele lichaam. Het voelde alsof God naast me stond, me troostte en me aanmoedigde als een liefhebbende moeder, bang dat ik zwak zou worden, zou instorten en mijn geloof zou verliezen, en me teder vermaande en aanspoorde. Het was alsof Hij tegen me zei dat deze pijnlijke situatie waarin ik me bevond een oefening was voor het koninkrijk, dat het een getuigenis was van overwinning over Satan om Gods eeuwige zegening te ontvangen, dat het de kostbaarste rijkdom in het leven was die God ooit kon geven en dat het een prachtige getuigenis was die speciaal was gegeven om het koninkrijk binnen te gaan. Ik was zo ontroerd, dat ik tranen in mijn ogen kreeg en ik dacht: o, Almachtige God, ik zal goed onthouden waarmee u me hebt toevertrouwd en ik aanvaard deze oefening. Ik zal serieus met u samenwerken en glorierijk getuigenis voor u geven, en ik zal niet zwak zijn en toestaan dat ik Satans mikpunt word!
Op de ochtend van de derde dag bracht een aantal agenten me opnieuw naar de verhoorkamer. Een agent tikte me met zijn stok op het hoofd en zei met een valse glimlach: “Heb je erover nagedacht?” Hij liet me een lijst met namen van kerkleden zien en vroeg me om ze te identificeren. Ik bad stil tot God: “O, Almachtige God, Satan is opnieuw gekomen om me te verleiden en wil dat ik u en mijn broeders en zusters verraad. Ik weiger absoluut om een eerloos leven te leiden als een Judas. Ik vraag alleen dat u mijn hart beschermt en dat u me vervloekt als ik iets doe om u te verraden!” Ik voelde meteen een kracht in me opkomen en ik zei ferm: “Ik ken er niemand van!” Zodra ik dat had gezegd, grepen twee agenten me beet. Een van hen trok aan een van mijn benen en de andere stampte op mijn knie met een harde leren schoen. Terwijl hij stampte, zei hij woest: “Ken je niemand? Ken je echt niemand?” Door de hevige pijn viel ik weer flauw. Ik weet niet hoelang ik bewusteloos was voor ze me wakker maakten door ijskoud water over me heen te gooien. Zodra ik wakker was, hief een agent zijn vuist op en stompte op mijn borst. Hij sloeg me zo hard, dat het lang duurde voor ik weer kon ademhalen. Een andere agent greep me bij mijn haar, sleepte me naar een metalen stoel en maakte me eraan vast met handboeien, zodat ik me niet kon bewegen. Toen blinddoekte hij me met een smerig vod. Beurtelings trokken ze me uit alle macht aan mijn oren omhoog en stampten ze zo hard mogelijk op mijn voeten. Door de scheurende pijn schreeuwde ik het krampachtig uit. Toen de groep kwaadaardige agenten zag hoeveel pijn ik leed, lachten ze luidruchtig. Hun gelach leek uit de diepste diepten van de hel te komen. Het was vreselijk om te horen en mijn hart beefde ervan. Door die wreedheid zag ik echt duidelijk dat deze ‘Volkspolitie’, zoals ze door de CCP-regering werd genoemd, slechts uit wrede, kwaadaardige beesten bestond. Het waren gewoon monsters die mensen alleen maar pijn wilden doen! Ik zag de politie altijd als helden die voor gerechtigheid streden, die de slechte mensen opsloten en de goede mensen beschermden, en ik dacht altijd dat mensen konden rekenen op de politie wanneer ze ook maar in gevaar waren of problemen hadden. Hoewel ik door ze was opgejaagd en vervolgd sinds ik in God geloofde, had ik ze nooit echt beschouwd als de duivelse Satan. Nu had Almachtige God me persoonlijk de feitelijke waarheid geopenbaard en pas nu zag ik dat ze de woeste en boosaardige gezichten van satanische demonen hadden. In mijn hart bedankte ik Almachtige God in stilte dat Hij mijn spirituele ogen eindelijk had geopend en me duidelijk het verschil had laten zien tussen goed en fout. Ik voelde dat al deze pijn het waard was om dat te weten! Als God dat niet had gedaan, had ik de leugens en het bedrog van Satan nooit kunnen doorzien en was het vrijwel onmogelijk voor me geweest om te ontsnappen aan de duistere invloed van Satan en Gods redding te verwerven.
Na een tijdje vroeg de agent: “Praat je nog steeds niet? Zul je nu praten of niet?” Toen ik niets zei, kwamen twee agenten op me af, hielden mijn hoofd vast en begonnen mijn wenkbrauwen uit te trekken. Een van de mannen die me vasthield, gaf me enkele harde klappen, zo hard dat ik duizelig werd. Door de vernedering en pijn voelde ik zowel droefheid als haat en door de schaamte ervan barstte ik in tranen uit. O, ik haatte deze gewetenloze bruten die God lasterden! In mijn pijn dacht ik aan de vernedering, de minachting en de afstraffingen door de soldaten die de Heer Jezus had verdragen om de mensheid te verlossen, aan hoe Hij was gekruisigd, en ik dacht aan Gods herhaaldelijke waarschuwingen en vermaningen: “Misschien herinneren jullie je allemaal deze woorden: ‘De geringe last die we tijdelijk te dragen hebben, brengt ons een eeuwige luister, die alles omvat en alles overtreft.’ Vroeger hebben jullie dit allemaal horen zeggen, maar niemand begreep de ware betekenis van de woorden. Tegenwoordig kennen jullie de echte betekenis hiervan wel” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Is het werk van God zo eenvoudig als de mens zich voorstelt?). Gods woorden gaven mijn hart veel troost en ik besefte dat God de vernedering en pijn die ik nu leed niet zou vergeten. Ik leed deze pijn om de waarheid te verwerven. Het was een glorierijke getuigenis en een zegening in mijn leven. Ik dacht: omdat ik in God geloof, moet ik het vertrouwen en de moed hebben om Gods zegening te aanvaarden. Ik moet de ruggengraat hebben om een getuigenis voor Gods overwinning te zijn. Op dat moment veranderde de gezichtsuitdrukking van de agent en hij zei: “Vertel ons wat we willen weten en ik laat je meteen gaan.” Ik keek hem minachtend aan en zei: “Over mijn lijk!” Hij was witheet van woede en beval de twee agenten om me terug naar de donkere cel te slepen.
Nadat ik meerdere keren wreed was gemarteld, was ik gehavend en gekneusd en had ik geen kracht meer over. Vooral mijn armen en benen waren zo erg gezwollen dat ik ze niet durfde te bewegen. Zonder kracht zat ik daar ineengedoken te wachten als een lam dat wachtte op de slachtbank. Als ik aan de brute gezichten en afgrijselijke grijnzen van de agenten dacht toen ze die martelwerktuigen gebruikten, werd ik onvermijdelijk weer gegrepen door angst. Vooral als ik voetstappen mijn cel hoorde naderen, ging mijn hart steeds harder slaan. Ik was dan overweldigd door angst en vrees en voelde me hulpeloos en verloren. Ik huilde. O, hoe ik huilde! En ik nam God in vertrouwen: “O, Almachtige God! Ik ben nu zo bang en ik voel me heel zwak. Ik weet niet wat ik moet doen. Red me alstublieft. Ik wil echt niet langer meer in deze hel zijn.” Net toen ik me zwak en moedeloos voelde, kwamen Gods woorden in me op die me bemoedigden en troostten: “Wie in deze uitgestrekte wereld, is persoonlijk door mij onderzocht? […] Waarom heb ik herhaaldelijk Job genoemd? En waarom heb ik vaak naar Petrus verwezen? Hebben jullie ooit mijn verwachtingen voor jullie waargenomen? Je zou er vaker over na moeten denken” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Gods woorden aan het hele universum, hfst. 8). Gods woorden gaven me geloof en kracht. Ik dacht: ja! Wie onder de mensheid, in de hele hemel en op de hele aarde, kan doen wat wij doen en persoonlijk Gods test aanvaarden in dit hol van Satan de duivel? Wie kan door God worden verheven en heeft het geluk om deze vuurproef te ondergaan en aan alle kanten te worden belegerd door legioenen duivels? Ik ben zo zwak en machteloos, maar toch geeft God me vandaag zo veel liefde. Te worden uitverkoren door God, is de zegening van mijn leven en het is mijn eer. Ik kan deze beproeving niet vermijden en dat moet ik ook niet proberen. In plaats daarvan moet ik waardigheid hebben, evenals Job en Petrus standvastig zijn tegen Satan, mijn leven gebruiken om getuigenis te geven voor God en Gods naam hoog te houden, en niets doen wat God verdriet doet of teleurstelt. Op dat moment was mijn hart vervuld van dankbaarheid en trots. Het voelde werkelijk zinvol en bijzonder dat ik in dit leven het geluk had gehad om een dergelijk lijden en een dergelijke beproeving te ondergaan!
Op de vierde dag pakte de agent opnieuw de lijst met kerkleden, stak zijn vinger naar me uit en zei: “Vertel me wie je kent en wie je leider is. Als je het me vertelt, laat ik je gaan. Anders sterf je hier!” Hij zag ik dat ik hem nog steeds niets zou vertellen, dus hij brulde: “Kom, hang haar op met haar handen achter haar rug. Dood haar nu maar!” Twee ondergeschikten bonden meteen mijn handen vast achter mijn rug en hingen me eraan op met een touw, zodat ik alleen op mijn tenen kon staan. De agent gebruikte toen zowel dreigementen als aansporingen en zei: “Waarom zou je blijven volhouden? Je moet de realiteit van je situatie begrijpen. China is van de Communistische Partij en wat wij zeggen, gebeurt. Als je ons vertelt wat we willen weten, laat ik je meteen gaan en kan ik zelfs een baan voor je regelen. Anders vertel ik de school van je zoon over je en wordt hij van school gestuurd …” Bij het luisteren naar zijn schaamteloze woorden voelde ik me zowel verdrietig als verontwaardigd. De CCP-regering heeft er alles voor over en is tot elk kwaad bereid om Gods werk te verstoren en te vernietigen en om onze kansen op redding te verpesten. Dat zeggen ook de woorden van Almachtige God: “Hoe zou de koning van de duivels, die mensen in een oogwenk vermoordt, in een duistere samenleving zoals deze, waar de demonen meedogenloos en onmenselijk zijn, het bestaan van een God kunnen tolereren die liefdevol, vriendelijk en tevens heilig is? Hoe zou hij de komst van God kunnen verwelkomen en toejuichen? Deze lakeien! Zij betalen vriendelijkheid terug met haat, zij verachten God al heel lang, zij doen God kwaad, zij zijn beestachtig tot in het extreme, zij hebben geen greintje achting voor God, zij plunderen en roven, hun geweten is helemaal zoek, zij kennen geen greintje vriendelijkheid en zij verleiden de onschuldigen tot gevoelloosheid. […] Godsdienstvrijheid? De wettelijke rechten en belangen van burgers? Die zijn allemaal trucjes om zonde te bedekken!” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Werk en intrede (8)). Op dat moment zag ik glashelder het lelijke aangezicht van de CCP-regering en zag ik haar perverse en gruwelijke misdaden tegen de hemel. De CCP is de vijand die God haat, die zich onverbiddelijk verzet tegen God en die mijn absoluut onverzoenlijke aartsvijand is. Ik zou er nooit aan kunnen toegeven! Omdat ik stil bleef, lieten ze me daar hangen. Langzaam verloor ik het bewustzijn. Ze lieten me daar een hele dag en een hele nacht hangen. Toen ze me losmaakten, voelde ik alleen maar dat iemand mijn neus aanraakte. Toen die persoon – wie het ook was – zag dat ik nog ademende, liet hij me daar op de vloer liggen. Hoewel mijn geest wazig was, hoorde ik ze zeggen: “Ik heb geen ideeën meer. Het verbaast me dat het kreng zo taai is geweest. Ze is taaier dan de Communistische Partij. Die mensen die in Almachtige God geloven zijn echt van een ander kaliber!” Toen ik ze dat hoorde zeggen, kwam er een onuitsprekelijk gevoel in me op en ik moest God wel danken en eren, want het was God die me had geleid om Satan te overwinnen.
Ik zat acht dagen lang opgesloten in de donkere cel van het Bureau voor Publieke Veiligheid. De CCP-regering gebruikte elke mogelijke truc en toch kregen ze van mij niet de informatie die ze wilden. Uiteindelijk kon de politie me alleen maar naar het detentiecentrum sturen. In deze tijd maakten ze gebruik van het bezoek van mijn familie om mijn man 3.000 yuan af te persen. Ik had gedacht dat het detentiecentrum een beetje beter zou zijn, maar ik had het mis. In China wordt God gehaat en het hele land is aardedonker en vol geweld, wreedheid en moord. Een dergelijke plek staat gewoonweg niet toe dat de waarheid bestaat, laat staan dat gelovigen in Almachtige God er vaste voet vinden. Het detentiecentrum was alsof ik van de regen in de drup was terechtgekomen. De politie was nog steeds niet bereid om haar nederlaag toe te geven, dus ze bleven me ondervragen na mijn verplaatsing. Omdat ik ze niet de informatie had gegeven die ze van me wilden, stormden drie agenten meteen op me af en ranselden me af. Ik kreeg nieuwe snijwonden en kneuzingen bovenop de oude die nog moesten genezen en ik werd heftig geslagen tot ik languit op de vloer lag en me niet meer kon bewegen. De politiecommandant knielde neer, wees naar mijn hoofd en bedreigde me: “Als je niet opbiecht, verwacht dan niet dat je hier zult blijven leven!” Een agent kwam naar me toe en gaf me nog een paar harde trappen. Toen sleepten twee ondergeschikten me naar de binnenplaats en bonden me vast aan een telefoonpaal. Ze lieten me daar een hele dag achter zonder ook maar een druppel water en mijn hele lichaam was bedekt met snijwonden en kneuzingen. Ze waren bang dat ik er zou sterven, dus gooiden ze me in een cel. Net toen ik op sterven na dood was en ik me op mijn zwakst voelde, haastten twee zusters die in Almachtige God geloofden en ook vastzaten in het detentiecentrum zich naar me toe. Ze ritsten mijn kleren open en hielden me stevig vast om me met hun eigen lichaamswarmte op te warmen. Hoewel we volslagen vreemden voor elkaar waren, bracht Gods liefde onze harten samen. Vaag hoorde ik het gehuil van mijn zusters en het gesprek van de andere gevangenen, die over ons zeiden: “Deze agenten zijn zo meedogenloos! De mensen die in Almachtige God geloven, zijn zo barmhartig. Ik dacht dat jullie allemaal familie van elkaar waren, maar jullie kennen elkaar helemaal niet.” Ik hoorde ook dat de twee zusters zeiden: “God heeft de mens geschapen en we zijn allemaal één familie …” Ik kreeg hoge koorts en werd heel ziek. Het voelde alsof ik doodging. De politie besteedde er helemaal geen aandacht aan, maar de zusters betaalden een woekerprijs om wat kleren en medicijnen van hen te kopen. Voorzichtig behandelden ze mijn wonden en zorgden elke dag voor me. Door hun goede zorgen begon ik langzaam beter te worden. Ik wist dat dit Gods liefde was. Hoewel God had toegestaan dat ik beproevingen onderging, was Hij zich altijd bewust van mijn zwakte en pijn. Hij had alles voor me in het geheim geregeld en deze twee zusters georkestreerd om voor me te zorgen en me te troosten. We troostten elkaar en moedigden elkaar aan en met dezelfde wensen en doelen baden we in het geheim voor de anderen. We vroegen God om ons geloof en kracht te geven, zodat we getuigenissen zouden worden van Gods overwinning in dit hol van demonen.
Het detentiecentrum binnengaan was als het betreden van een hel op aarde. Binnen die muren leefden we een onmenselijk leven. We hadden nooit genoeg te eten en we moesten werken tot we erbij neervielen, van zeven uur ’s morgens tot tien uur ’s avonds, voor we terug naar onze cellen mochten. Elke dag waren we volkomen uitgeput en we hadden geen energie meer. Maar hoewel mijn vlees enorm leed en altijd uitgeput was, was mijn hart kalm en vervuld van licht omdat ik vaak met de twee zusters kon praten over Gods woorden. Gedurende die tijd dacht ik vaak aan deze hymne van Gods woorden: “Dus je moet altijd je getuigenis geven gedurende de laatste dagen. Het maakt niet uit hoe erg je lijdt, zolang je nog ademt, blijf trouw aan God, buig naar Zijn hand. Dit is ware liefde voor God, een sterke getuigenis” (‘Probeer van God te houden, hoe groot je lijden ook is’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Als ik deze hymne zong, voelde ik een ongelooflijke kracht die me steunde en zonder dat ik het besefte, verdwenen de uitputting, depressie en pijn die ik in me voelde. Tegelijkertijd besefte ik dat God me geen grotere blijk van goedheid en geen grotere zegening had kunnen geven dan het vermogen om deze pijn te verdragen. Hoe groot mijn lijden ook was, ik was vastbesloten om God tot het einde te volgen. Zelfs bij mijn laatste adem zou ik God liefhebben en tevredenstellen. Aangemoedigd door Gods liefde bracht ik twintig bijna onverdraaglijke dagen in het detentiecentrum door. In dat donkere hol van monsters was het het licht van leven van Almachtige God dat de duisternis verdreef en me in staat stelde om God te blijven eren en van de bron van leven van Gods woorden te blijven genieten. Dat was de grootste liefde en redding die God me kon geven. Toen ik eindelijk werd vrijgelaten, bedreigde de politie me nog steeds schaamteloos: “Waag het niet om als je thuis bent iemand te vertellen wat je hier is overkomen!” Toen ik de politie zag met hun menselijke gezichten en beestachtige harten, hun lelijke bereidheid om kwaadaardige dingen te doen zonder de verantwoordelijkheid ervoor te aanvaarden, versterkte dat verder mijn geloof en mijn vastberadenheid om Satan te verzaken en God te volgen en voor God getuigenis te geven. Ik nam me voor om samen te werken met God en het evangelie te verspreiden, om meer zielen die onder het domein van Satan de duivel leefden naar het licht te brengen, zodat ook zij de liefde en redding van de Schepper zouden ontvangen.
Tijdens deze wrede vervolging door de CCP-regering was het Almachtige God die me stap voor stap leidde om de belegering van de demonen te overwinnen en die me uit Satans hol van monsters voerde. Hierdoor kwam ik tot een serieus inzicht: hoe wild, wreed en overheersend Satan ook is, hij zal voor altijd Gods overwonnen vijand zijn en alleen Almachtige God is de hoogste gezag die onze onaflatende steun is, die ons kan leiden om Satan te overwinnen en de dood te overwinnen, en die ons in staat kan stellen om standvastig te leven in Gods licht. Zoals Almachtige God zegt: “Gods levenskracht kan zegevieren over welke macht dan ook; bovendien overtreft het elke kracht. Zijn leven is eeuwig, Zijn kracht buitengewoon en Zijn levenskracht wordt niet gemakkelijk overweldigd door enig geschapen wezen of vijandige macht. De levenskracht van God bestaat, met een schitterende uitstraling, ongeacht tijd of plaats. Hemel en aarde ondergaan enorme veranderingen, maar Gods leven is voor altijd hetzelfde. Alle dingen gaan voorbij, maar Gods leven is nog steeds aanwezig, want God is de bron en de wortel van het bestaan van alle dingen” (Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Alleen Christus van de laatste dagen kan de weg van het eeuwige leven aan de mens geven). Vanaf deze dag wil ik Almachtige God vastberaden volgen, mijn uiterste best doen om de waarheid na te streven en het eeuwige leven te winnen dat God aan de mens schenkt.
De bijbelteksten zijn ontleend aan de Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap.
Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.