Ontwaken te midden van lijden en zware omstandigheden

22 oktober 2019

– Een waargebeurd verhaal over de vervolging van een zeventienjarige christen

Door Wang Tao, provincie Shandong

Ik ben een christen in De Kerk van Almachtige God. Van alle kinderen van mijn leeftijd had ik het meeste geluk, omdat ik al op mijn achtste mijn ouders volgde toen zij het werk van de laatste dagen van Almachtige God aanvaardden. Hoewel ik op dat moment nog jong was, was ik toch erg blij in God te geloven en Gods woord te lezen. Doordat ik steeds maar Gods woord bleef lezen en met oudere leden van de kerk bleef communiceren, begon ik na een aantal jaren iets van de waarheid te begrijpen. Vooral wanneer ik zag hoe mijn broeders en zusters allemaal de waarheid nastreefden en werkten om eerlijke mensen te zijn, en ik zag hoe iedereen in vrede met elkaar omging, had ik het gevoel dat dit de gelukkigste, vrolijkste tijden waren. Later hoorde ik in een preek: “Wanneer je in China in God gelooft, de waarheid nastreeft en God volgt, zet je werkelijk je leven op het spel. Dit is nauwelijks overdreven” (‘Vragen & antwoorden’ in ‘Preken en communicatie over het binnengaan in het leven III’). Op dat moment begreep ik niet wat dit betekende, maar door de communicatie van mijn broeders en zusters kwam ik erachter dat gelovigen in God door de politie werden gearresteerd, en dat er geen godsdienstvrijheid was, omdat China een atheïstisch land was. In die tijd geloofde ik deze woorden echter niet. Ik dacht dat, omdat ik een kind was, zelfs als de politie me zou arresteren, ze me niets zouden aandoen. Dat veranderde op de dag dat ik persoonlijk ervoer wat het was om te worden gearresteerd en wreed door de politie te worden behandeld. Toen zag ik uiteindelijk duidelijk dat politieagenten, waar ik al die tijd naar had opgekeken alsof ze vriendelijke ooms waren, in feite een roedel wrede duivels vormde!

Toen ik zeventien was, waren een oudere broeder en ik op de avond van 5 maart 2009 onderweg naar huis na het evangelie te hebben gepredikt. Plotseling werd ons pad geblokkeerd door een politiewagen. Er sprongen onmiddellijk vijf politieagenten uit die zonder ook maar de geringste waarschuwing als een stel bandieten onze elektrische scooters afpakten, ons op de grond duwden en ons met geweld handboeien omdeden. Het gebeurde zo plotseling dat ik helemaal verdoofd was. Ik had mijn broeders en zusters horen praten over hoe gelovigen in God werden gearresteerd, maar ik had nooit gedacht dat het mij die dag daadwerkelijk zou overkomen. Ik werd bevangen door paniek en mijn hart klopte zo hard, dat ik het gevoel had dat het uit mijn borst zou springen. Ik riep de hele tijd God aan in mijn hart: “Almachtige God! De politie heeft me gearresteerd en ik ben erg bang. Ik weet niet wat ik moet doen of wat ze met me van plan zijn, ik vraag u dus mijn hart te beschermen.” Nadat ik had gebeden voelde ik me een stuk kalmer. Ik dacht dat de politie niet werkelijk een kind zoals ik iets aan zou doen, ik voelde me dus niet zo heel erg nerveus. Maar de situatie was niet zo eenvoudig als ik had verwacht. Toen de politie boeken over het geloof in God bij ons vond, gebruikte ze dit als bewijs, als rechtvaardiging, om ons mee te nemen naar het politiebureau.

Het was vroeg in het voorjaar in het noorden van China en het was nog steeds erg koud, ’s nachts daalde het kwik tot zo’n 3 tot 4 graden onder nul. De commissaris van het politiebureau nam ons met geweld onze jassen, schoenen en zelfs onze riemen af, en liet onze handen strak achter op onze rug binden. Het deed heel erg pijn. Hij beval verschillende agenten ons tegen de grond te drukken, waarna onze gezichten en hoofden werden gegeseld met leren riemen. Dit bezorgde me onmiddellijk een barstende hoofdpijn – het voelde alsof ik op het punt stond te ontploffen en zonder dat ik er wat tegen kon doen begonnen de tranen over mijn gezicht te stromen. Op dat moment werd ik woedend want op de muur stond duidelijk de leus “Wees beschaafd bij de behandeling van zaken”. Zij behandelden ons echter als woeste bandieten of moordenaars! Het was helemaal niet beschaafd! Woedend eiste ik antwoord: “Welke misdaad hebben we begaan? Waarom arresteren en slaan jullie ons?” Terwijl hij doorging me te slaan, zei een van deze politieagenten boosaardig: “Jij kleine rotzak, sla niet zo’n toon tegen me aan! Het is onze taak mensen die in Almachtige God geloven op te pakken! Je bent jong, je had van alles en nog wat kunnen ondernemen, waarom koos je hiervoor? Wie is jullie leider? Waar hebben jullie deze boeken vandaan? Antwoord me! Als je niet antwoordt sla ik je verrot!” Ik zag dat mijn oudere broeder zijn tanden op elkaar klemde en weigerde ook maar een enkel woord te zeggen. Ik zwoer mezelf een eed: ook ik weiger een Judas te zijn! Zelfs als ze me doodslaan zeg ik nog niets! Mijn leven is in Gods handen en Satan en zijn duivels hebben geen macht over me. Toen hij zag dat geen van ons sprak, ontstak de politiecommandant in woede en blafte, wijzend op ons: “Oké dan! Jullie willen het hard spelen? Jullie praten niet? Geef ze een goed pak slaag! Laat ze maar eens zien wat we echt in huis hebben zodat ze begrijpen wat hard betekent!” De politieagenten sprongen onmiddellijk boven op ons, hielden ons bij de kin vast en sloegen ons zo hard in het gezicht dat ik sterren zag en mijn gezicht brandde van een stekende pijn. Ik was door mijn ouders vanaf mijn vroegste jeugd verwend en ze hadden altijd goed voor me gezorgd, ik was nog nooit het slachtoffer geweest van zulk geweld. Ik voelde me zo vernederd dat ik automatisch in huilen uitbarstte en dacht: deze politieagenten zijn zo wreed en zo onredelijk! Op school vertelde onze leraren ons altijd dat we naar de politie moesten gaan als we in moeilijkheden zaten. Ze zeiden dat de politie ‘het volk diende’ en ‘politieagenten helden waren die goede mensen beschermden tegen geweld’, maar nu arresteren ze ons willekeurig en slaan ze ons genadeloos, alleen maar omdat we in Almachtige God geloven en het juiste levenspad bewandelen. Hoe kunnen zij ‘de politie van het volk’ zijn? Ze zijn niets meer dan een roedel duivels! Geen wonder dat er in een preek wordt gezegd: “Sommigen zeggen dat de grote rode draak een boze geest is, sommigen zeggen dat ze een roedel boosdoeners is, maar wat is de natuur en essentie van de grote rode draak? Die van een kwaadaardige demon. Ze vormen een roedel kwaadaardige demonen die zich tegen God verzetten en Hem aanvallen! Deze mensen zijn een fysieke manifestatie van Satan, Satan in vleesgeworden vorm, de incarnatie van kwaadaardige demonen! Deze mensen zijn niet anders dan Satan en kwaadaardige demonen (‘De ware betekenis van het verloochenen van de grote rode draak om redding te verwerven’ in ‘Preken en communicatie over het binnengaan in het leven III’). In het verleden liet ik me misleiden door hun leugens en geloofde ik dat de politie uit ‘goede mensen’ bestond die ten behoeve van gewone mensen werkten. Ik realiseerde me niet dat dit een valse voorstelling was. Op dit moment zie ik echter eindelijk in dat ze een roedel boosaardige duivels vormen die zich tegen God verzetten!” Onwillekeurig begon ik ze vanuit de grond van mijn hart te haten. Toen de commandant van het politiebureau zag dat we nog steeds niet praatten, schreeuwde hij: “Geef hem nog een keer een goed pak slaag!” Twee van zijn lakeien renden op ons af. Ze bevalen ons op de grond te gaan zitten met onze benen voor ons uitgestrekt. Daarna begonnen ze gemeen met de punt van hun schoenen tegen onze benen te schoppen, gingen op onze benen staan en stampten er zo hard op als ze maar konden. Mijn benen deden zo’n pijn, alsof ze op het punt stonden te breken, en ik kon mezelf er niet van weerhouden het uit te schreeuwen. Maar hoe harder ik schreeuwde hoe harder ze me schopten. Ik kon niet anders dan de pijn ondergaan terwijl ik in mijn hart Almachtige God aanriep: “God! Deze duivels zijn zo wreed! Ik kan dit werkelijk niet verdragen. Geef me alstublieft geloof en bescherm me zodat ik u niet verraad.” Precies op dat moment schoot me de volgende passage van Gods woorden te binnen: “Je moet weten dat alle dingen in jullie omgeving er zijn door mijn toestemming, Ik regel alles. Zie duidelijk en geef genoegdoening aan mijn hart in de omgeving die ik je heb gegeven. Wees niet bang, Almachtige God der heerscharen zal zeker bij je zijn; Hij beschermt je en Hij is je schild(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 26). Gods woorden waren een bron van groot geloof en grote kracht voor me. Ik begreep dat de omstandigheden die ik meemaakte plaatsvonden met toestemming van Gods troon, en dat dit het moment was dat er van me werd gevraagd stand te houden en voor God te getuigen. Hoewel ik jong was, had ik God als mijn krachtige ondersteuning, ik had dus niets te vrezen! Ik was vastbesloten stand te houden, voor God te getuigen, absoluut geen lafaard te zijn en me niet te onderwerpen aan Satan! Door het onderwijs en de leiding van Gods woord vond ik het vertrouwen en de vastberadenheid het lijden te verdragen, stand te houden en voor God te getuigen.

Die avond, het was na 19.00 uur, kwam de commissaris van het politiestation om me nogmaals te ondervragen. Hij beval me op de ijskoude cementen vloer te zitten in een bewuste poging mij het erg koud te laten krijgen. Pas toen ik het zo koud kreeg dat allebei m’n benen gevoelloos waren geworden en ik van top tot teen bibberde, beval hij zijn lakeien mij op te tillen en me tegen de muur te zetten. Daarna begonnen ze genadeloos met een stroomstootwapen schokken toe te dienen aan mijn handen en mijn kin. Door de schokken werden mijn handen overdekt met blaren en werden al mijn tanden gevoelloos van de pijn (tot op de dag van vandaag doen mijn tanden nog steeds pijn als ik kauw). Maar zelfs toen had deze duivel, nog altijd razend van woede, er nog niet genoeg van. Hij begon nu met het stroomstootwapen de onderste helft van mijn lichaam te bewerken. De marteling bezorgde me onbeschrijfelijke pijn, maar hij gooide zijn hoofd naar achteren en lachte. Op dat ogenblik haatte ik deze demon, die het volledig aan alle menselijkheid ontbrak, tot op het bot. Maar hoe deze boosaardige politieagenten me ook ondervroegen en martelden, ik klemde mijn kaken op elkaar en weigerde om ook maar één woord te zeggen. Dit ging door tot twee of drie uur in de ochtend. Op dat moment was mijn hele lichaam verdoofd – ik had nergens ook maar enig gevoel meer over. Toen ze waren uitgeput van het slaan, sleepten ze me uiteindelijk terug naar een kleine kamer en bonden ze me met handboeien vast aan de oudere broeder die samen met mij was gearresteerd. Ze bevalen ons op de ijskoude vloer te zitten. Daarna werden er twee van hen aangewezen om de wacht over ons te houden en te zorgen dat we niet zouden slapen. Op het moment dat een van ons de ogen sloot, gaven ze ons een klap en schopten ze ons. Later die nacht moest ik naar het toilet, maar de politieagenten blaften me toe: “Kleine rotzak, zolang je ons niet vertelt wat je weet, ga je helemaal nergens naartoe! Pis maar in je broek!” Uiteindelijk kon ik het echt niet langer ophouden en moest ik wel in mijn broek plassen. In het vriesweer was mijn gevoerde broek nu doordrenkt met urine, waardoor ik het zo koud kreeg dat ik niet kon ophouden met bibberen.

Na door deze duivels zo wreed te zijn gemarteld, leed ik van top tot teen ondraaglijke pijn, en kon ik er niets aan doen dat ik me zwak en negatief begon te voelen, ik dacht: ik weet werkelijk niet welke martelingen ze morgen op me gaan toepassen. Zal ik in staat zijn deze te verdragen? Op dat moment fluisterde de oudere broeder, die bezorgd was dat ik niet in staat was het lijden te verdragen en me negatief voelde: “Tao, wat voor gevoelens heb je ten opzichte van deze boosaardige duivels die ons vandaag op deze manier martelen? Heb je er spijt van dat je in Almachtige God gelooft en je plicht doet?” Ik zei: “Nee, ik voel me alleen vernederd omdat ik door deze duivels ben geslagen. Ik dacht dat ze me niets zouden aandoen omdat ik nog maar een kind ben. Ik had geen idee dat ze in werkelijkheid bereid zouden zijn me te vermoorden.” Mijn oudere broeder communiceerde ernstig met me: “We hebben het pad van geloof in God genomen, en we bewandelen het juiste levenspad dankzij Gods leiding. Satan wil echter niet dat we God volgen of volledig worden gered. Wat er ook gebeurt, we moeten standhouden in ons geloof. We mogen ons nooit onderwerpen aan Satan, we kunnen Gods hart niet breken.” De woorden van deze broeder waren zeer bemoedigend. Ik voelde me getroost en dacht onwillekeurig aan Gods woorden: “Wat is een overwinnaar? De goede soldaten van Christus moeten moedig zijn en op mij vertrouwen om spiritueel sterk te zijn; ze moeten vechten om strijders te worden en Satan tot de dood te bestrijden(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 12). Op dat moment begreep ik Gods wil en voelde ik kracht in mijn hart. Ik voelde me niet langer vernederd en ellendig, maar was nu bereid deze beproeving dapper het hoofd te bieden. Hoe Satan de duivel me ook martelde, ik zou op God vertrouwen om Satan te overwinnen. Ik zou Satan tonen dat alle mensen die in Almachtige God geloven Zijn elitetroepen zijn, onverslaanbare strijders die tot het einde toe blijven vechten.

De volgende morgen brachten de politieagenten me terug naar de ondervragingsruimte en probeerde die duivel van een politiecommissaris me opnieuw tot een bekentenis te dwingen. Hij sloeg op de tafel en wees met zijn vinger priemend naar mijn neus waarbij hij me uitschold en zei: “Ben je afgelopen nacht op andere gedachten gekomen, jongen? Hoe lang heb je al in Almachtige God geloofd? Tot hoeveel mensen heb je al gepreekt? Geef antwoord op onze vragen, anders ga je nog veel meer pijn voelen!” Ik dacht: ik mag niet meer bang zijn voor Satan. Ik moet een man zijn en dapper zijn!” Ik sprak dus resoluut: “Ik weet niets!” De commissaris van het politiebureau ontstak in woede en riep: “Jongen, wil je sterven? Ik vermoord je voor we hier klaar zijn, en dan heb je pas echt niets meer te vertellen!” Onder het schreeuwen rende hij op me af, greep me venijnig bij mijn haar en sloeg mijn hoofd tegen de muur. Mijn oren begonnen onmiddellijk te suizen en de pijn was zo intens dat ik niet kon voorkomen dat ik in huilen uitbarstte en de tranen over mijn gezicht rolden. Toen deze duivels zich realiseerden dat ze niet van me zouden krijgen wat ze wilden, hadden ze ten slotte geen andere keus dan me terug te sturen naar de kleine kamer. Daarna namen ze de oudere broeder mee om te ondervragen. Het duurde niet lang of ik hoorde hem schreeuwen van pijn, en ik wist dat ze hem iets verschrikkelijks hadden aangedaan. Ik lag opgerold in de kleine kamer, als een lam omgeven door valse wolven, en ik voelde me wanhopig en hulpeloos. Terwijl de tranen over mijn wangen stroomden, bad ik tot God om Hem te vragen deze broeder te beschermen tegen deze boosaardige duivels nu ze hem door middel van marteling tot een bekentenis probeerden te dwingen. Ze ondervroegen ons op deze manier drie dagen en nachten lang, zonder ons ook maar een hap eten of een druppel water te geven. Ik had het koud en had honger, ik was verdwaasd en mijn hoofd was opgezwollen en deed ongelofelijk pijn. Omdat ze bang waren dat ze ons zouden doden, hadden ze geen andere keus dan te stoppen met hun marteling.

Na de wrede en onmenselijke marteling van de CCP-regering, ervoer ik werkelijk waar ik in een preek over had gehoord: “In de gevangenissen van de grote rode draak kunnen ze je op elke manier die ze willen mishandelen, het maakt niet uit of je een man of een vrouw bent. Het zijn schurken en beesten. Ze mishandelen mensen met stroomstootwapens wanneer ze daar zin in hebben en doen je datgene aan waar je het meest bang voor bent. Onder de heerschappij van de grote rode draak houden mensen op menselijk te zijn en worden ze nog minder dan dieren. De grote rode draak is exact zo wreed en onmenselijk. Het zijn beesten, duivels, volkomen verstoken van verstand. Je kunt onmogelijk een discussie met ze voeren, want ze hebben geen verstand” (‘De ware betekenis van het verloochenen van de grote rode draak om redding te verwerven’ in ‘Preken en communicatie over het binnengaan in het leven III’). Op dat ogenblik zag ik eindelijk duidelijk de reactionaire essentie van de CCP-regering als vijand van God. Ze is echt een manifestatie van Satan, een demon die moordt zonder ook maar met de ogen te knipperen! Het ontbreekt ze aan moraal en scrupules en sparen zelfs een minderjarig kind zoals ik niet. Ze staan maar wat graag klaar om me te vermoorden, louter omdat ik in God geloof en het juiste levenspad bewandel. Ze zijn niets anders dan wrede monsters zonder principes, ethiek of menselijkheid. Ik koesterde geen enkele valse hoop meer dat de politie me barmhartig zou behandelen vanwege mijn leeftijd. Ik smeekte alleen maar dat Almachtige God me zou beschermen en me zou leiden bij het overwinnen van de wrede marteling van Satan en deze demonen, dat ik al dit lijden zou kunnen verdragen en dat ik een welluidende getuige voor God zou kunnen zijn.

In de namiddag van 9 maart, toen de politieagenten zagen dat ze werkelijk niets uit ons konden krijgen, grepen ze onze handen en dwongen ons vervalste bekentenissen te ondertekenen, waarin we werden beschuldigd van de misdaden van het “schenden van de nationale wet, het verstoren van de openbare orde en het ondermijnen van de macht van de staat”, en stuurden ons vervolgens naar het huis van bewaring. Zodra we daar aankwamen werden onze hoofden volkomen kaal geschoren, namen ze ons onze kleren af en kregen we deze bijna geheel tot linten geknipt terug. Ik had mijn riem niet meer en moest dus plastic zakken tot een touw knopen om mijn broek op te houden. Ondanks het vriesweer beval de politie andere gevangenen om ons te wassen door waskom na waskom koud water over onze hoofden uit te gieten. Ik voelde me helemaal bevroren, zo erg dat ik van top tot teen bibberde en het was alsof mijn bloed in mijn aderen was gestold. Na afloop kon ik niet eens meer staan. De gevangenen die in die gevangenis werden vastgehouden waren allemaal verkrachters, dieven, overvallers en moordenaars … De een zag er nog kwaadaardiger uit dan de ander, en het idee dat ik met hen in deze helse plek gevangen zat deed me rillen van angst. ’s Nachts sliepen meer dan 30 van ons samen op een harde betonnen richel en de dekens stonken zo walgelijk dat het bijna onmogelijk was te slapen. De maaltijden die de politieagenten ons gaven bestonden uit niet meer dan een klein, gestoomd broodje en een beetje dunne maïspap, bij lange na niet voldoende om ons voldoende te voeden. Overdag werden we afgebeuld met slopend fysiek werk. Wanneer we onze taken voor de dag niet afkregen, werden we bestraft door ’s nachts staand de wacht over de cel te houden, wat betekende dat we vier uur moesten staan en slechts twee uur slaap kregen. Soms was ik zo moe, dat ik staand in slaap viel. De politieagenten droegen de gevangene die de leiding had over onze cel ook op manieren te vinden om mij te kwellen, zoals me meer werk te geven dan mijn quotum of me de hele nacht te laten staan. Ik had het gevoel dat ik op het punt stond in te storten. Ik werd zo vaak gekweld en mishandeld door deze demonen, dat ik het gevoel had dat ik minder vrijheid had dan een straathond, en ik minder goed at als een varken of een hond. Wanneer ik nadacht over deze dingen, miste ik mijn huis en ouders verschrikkelijk en had ik het gevoel dat het huis van bewaring geen plaats was waar mensen konden leven. Ik wilde er geen seconde langer blijven. Ik wilde niets liever dan deze verschrikkelijke plek onmiddellijk verlaten. Op het dieptepunt van mijn ellende en zwakheid kon ik alleen maar oprecht tot God bidden. Dit was het moment waarop de woorden van Almachtige God me verlichtten en me leiding gaven: “Wees niet ontmoedigd, wees niet zwak, ik zal je openbaring brengen. De weg naar het koninkrijk is niet zo vlak, niets is zo eenvoudig! Jullie willen dat zegeningen makkelijk komen, nietwaar? Vandaag de dag zal iedereen bittere beproevingen moeten doorstaan, anders zal het liefhebbende hart dat jullie voor mij hebben niet sterker worden […]. Degenen die in mijn bitterheid delen, zullen zeker in mijn zoetheid delen. Dat is mijn belofte en zegen voor jullie(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 41). Gods woorden waren een enorme bron van troost en bemoediging. Ze hielpen me te begrijpen dat het lijden en de moeilijkheden die ik onderging een zegen van God waren. God gebruikte deze moeilijke omstandigheden om me te louteren en te vervolmaken, om van me iemand te maken wiens liefde en trouw aan God Gods belofte waard zijn. Toen ik erover nadacht hoe ik vanaf mijn kindertijd was verwend en hoe ik nooit lijden of ook maar de kleinste belediging had kunnen verdragen, zag ik in dat ik, als ik de waarheid en het leven wilde verwerven, de vastberadenheid zou moeten bezitten om lijden te verduren en ik een resoluut geloof nodig had. Wanneer ik dit lijden niet zou ervaren, zou de verdorvenheid in me nooit worden gezuiverd. Mijn lijden was inderdaad een zegen van God. Ik moest dus geloof hebben, met God samenwerken en God toestaan Zijn waarheid in me te laten werken. Zodra ik Gods wil begreep, kwam er spontaan een gebed tot God in me op: “God! Ik voel me niet langer zwak en negatief. Ik zal standhouden, resoluut op u vertrouwen, tot het einde strijd leveren met Satan en ernaar streven u lief te hebben en tevreden te stellen. Ik vraag u mij geloof en standvastigheid te schenken.” In de dagen dat ik werd mishandeld en vernederd in het huis van bewaring bad ik meer en vertrouwde ik meer op God dan tijdens welke andere periode sinds ik tot geloof in Almachtige God was gekomen dan ook, en ik was nog nooit zo dicht bij God geweest. Tijdens die periode verliet mijn hart God zelfs niet voor een ogenblik, en voelde ik altijd dat Hij bij me was. Hoeveel ik ook leed, het voelde helemaal niet als lijden. Ik begreep duidelijk dat dit alles Gods zorg en bescherming voor me was.

Op een morgen, een maand later, riepen de cipiers plotseling de oudere broeder en mij naar buiten. Ik voelde een golf van opwinding toen ik de oproep hoorde, ik dacht dat ze ons weleens zouden kunnen vrijlaten en dat we niet langer in die hel zouden hoeven te lijden. Het verschil tussen de waarheid en mijn hoop had niet groter kunnen zijn. De commissaris van het politiebureau begroette ons met een sinistere glimlach en uitgeschreven vonnissen en zei: “Jullie zijn beiden veroordeeld tot een jaar heropvoeding door arbeid vanwege jullie geloof in Almachtige God. Hoewel jullie hebben besloten niet te praten, kunnen we jullie toch veroordelen. De Communistische Partij regeert deze natie, en zelfs met een rechtszaak bereiken jullie niets!” Het feit dat hij zo blij was met onze tegenslag maakte me woedend: de CCP-regering houdt zich aan geen enkele wet of ethiek. Naast het feit dat ze mij, een minderjarig kind, wreed hadden gemarteld, gaven ze me nu ook een veroordeling zonder dat ik een misdaad had begaan! De andere broeder en ik werden die dag naar het werkkamp van de provincie gebracht. Tijdens het controleren van onze gezondheid kwam de dokter erachter dat de broeder aan hoge bloeddruk, een hartaandoening en andere gezondheidsproblemen leed. De bewakers van het werkkamp waren bang verantwoordelijk te worden gehouden wanneer hij in hun faciliteit zou overlijden en weigerden hem dus te accepteren. De politie had geen andere keus hem weer mee te nemen, wat betekende dat ik daar alleen achterbleef. Toen begon ik te huilen – ik huilde bitter. Ik miste mijn huis en mijn ouders, en toen het besef doordrong dat mijn broeder er nu niet meer was om mee te communiceren, vroeg ik me af hoe ik zo’n lang jaar ooit zou kunnen overleven. Toen ik de afgelopen maand werd gemarteld en mishandeld door deze duivels, communiceerde hij telkens wanneer ik me negatief en zwak voelde omdat ik hun wreedheid niet langer kon verdragen, met me over Gods woorden om me te bemoedigen en te troosten, en hielp hij me kracht op te doen door het begrijpen van Gods wil. Ook gaf zijn vastberadenheid me het geloof en de kracht om te vechten en met hem deze demonen te overwinnen. Maar vanaf dat moment moest ik dat gevecht alleen aangaan. Zou ik echt stand kunnen houden?… Hoe meer ik erover nadacht, hoe ellendiger ik me voelde, en hoe meer negativiteit, eenzaamheid, bitterheid en vernedering wortel schoten in mijn hart. Toen de ellende me tot op de rand van de hopeloosheid duwde, riep ik God dringend aan: “God! Mijn gestalte is te klein. Hoe zal ik zo’n immense beproeving het hoofd kunnen bieden? Hoe kom ik ooit door dit lange jaar van heropvoeding door arbeid? God! Ik smeek u mij te leiden en te helpen, geef me geloof en kracht …” Tranen stroomden over mijn gezicht en ik huilde geluidloos. Tijdens het bidden schoot me plotseling het verhaal van Jozef te binnen, dat hij op zeventienjarige leeftijd verkocht werd en naar Egypte werd gevoerd. Hoewel hij alleen was geweest in Egypte en vernedering en lijden had moeten doorstaan, had hij toch nooit de ware God verlaten of zich overgegeven aan Satan. De demonen in de gevangenis hadden me weliswaar laten lijden, maar het was allemaal gebeurd met Gods toestemming, en zolang ik waarlijk op God vertrouwde en weigerde toe te geven aan Satan, zou God me ook leiden bij het overwinnen van Satan en het verlaten van het hol van de demonen. Op dat ogenblik schoten me opnieuw woorden van God te binnen: “Kleineer jezelf niet omdat je jong bent, je moet jezelf aan mij aanbieden. Ik zie niet hoe mensen aan de oppervlakte zijn, of hoe oud ze zijn. Ik zie alleen maar of ze me al dan niet oprecht liefhebben, of ze mijn weg al dan niet volgen en of ze de waarheid in praktijk brengen, en daarbij aan al het andere voorbijgaan. Maak je geen zorgen over morgen of wat de toekomst zal brengen. Zolang je in je leven elke dag op mij vertrouwt, zal ik je zeker leiden(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, Uitspraken van Christus aan het begin, hfst. 28). Gods woorden verwarmde mijn hart als de zomerzon. Ze lieten me inzien dat God niemand voortrekt, en dat ik, zolang ik een hart had met oprechte liefde voor God en bij Gods woord zou leven, ondanks mijn jonge leeftijd altijd Gods leiding zou ontvangen. Ik dacht eraan hoe God vanaf het moment van mijn arrestatie elk moment bij me was geweest, me had geholpen elke moeilijkheid te overwinnen en me in staat had gesteld stand te houden. Hoe had ik zonder Gods aanwezigheid en leiding de gemene mishandelingen en wrede marteling van deze demonen kunnen verdragen? Ik stond nu voor een jaar van heropvoeding door arbeid maar ik had reeds enorm zware omstandigheden overleefd door op God te vertrouwen, waarom zou het me dus aan geloof ontbreken? Was God niet alles wat ik nodig had om op te vertrouwen? God was met me en zou me op elk moment leiding geven, waarom zou ik me dus eenzaam of bang voelen? Deze omstandigheden boden me de mogelijkheid te oefenen onafhankelijk te leven en volwassen te worden. Ik kon mezelf niet langer als een kind beschouwen en ik kon ook niet meer op andere mensen vertrouwen zonder naar God op te zien. Ik moest volwassen worden, op God vertrouwen om mijn eigen pad te bewandelen en erop vertrouwen dat ik zeker in staat zou zijn dit pad te blijven volgen, wanneer ik op God leunde. Satan is nooit in staat mensen te verslaan die vastbesloten zijn op God te vertrouwen en Hem lief te hebben! Het was tijd voor me om mannenmoed te tonen en het God mogelijk te maken door mijn acties glorie te verwerven. Zodra ik Gods wil begreep had ik het gevoel alsof ik ondersteund werd door een krachtige macht, en diep in mijn hart vormde zich de vastbeslotenheid het leven in de gevangenis onder ogen te zien.

Toen de bewakers van het werkkamp erachter kwamen dat ik in Almachtige God geloofde, begonnen ze me bewust te kwellen. Ze gaven me zwaar fysiek werk, ik moest van vijf uur in de morgen tot na elf uur in de avond loodzware zakken van meer dan 50 kg van de derde verdieping naar de eerste verdieping dragen, en ik als mijn werkquota niet haalde, moest ik doorwerken tot laat in de nacht. Ik had nog nooit eerder fysiek werk verricht en kreeg in het detentiecentrum nooit de kans voldoende te eten, ik was dus altijd doodmoe. Aan het begin kon ik de zakken helemaal niet optillen, maar later was ik, door oprecht op God te vertrouwen, geleidelijk in staat ze op te tillen. Ik was aan het eind van elke dag ongelofelijk moe en mijn middel en benen deden pijn. De bewakers droegen vaak andere gevangenen op me verschrikkelijk te slaan, waardoor ik regelmatig onder de wonden en kneuzingen zat. Op een keer bevalen de bewakers de gevangene die aan het hoofd van de andere gevangenen stond me te slaan omdat ik te laat terug was gekomen van het halen van water. Tijdens het slaan werd mijn trommelvlies doorboord en gescheurd, het werd geïnfecteerd en ik werd bijna doof. Ik klemde mijn tanden op elkaar uit verbittering deze pesterijen en mishandeling te moeten verdragen, maar ik was niet in staat me te verzetten. Ik was ellendig en koesterde wrok, maar ik kon nergens verhaal halen. Ik kon alleen maar voor God komen en in gebed mijn ellende met Hem delen. In de donkere gevangenis leerde ik dicht bij God te zijn en op God te vertrouwen en in alle dingen naar Hem op te zien– wat me de meeste vreugde in het leven schonk was tot God te bidden en mijn diepste gedachten te delen. Elke keer dat ik me verdrietig of zwak voelde, zong ik het liefst de volgende lofzang: ‘Ik ben vastbesloten van God te houden’: “O God! Mijn hart is niet in staat om werkelijk van u te houden, ik wens om van u te houden, maar ik kom de kracht te kort. Wat moet ik doen? Ik verlang van u om de ogen van mijn geest te openen, ik wens dat uw Geest mijn hart aanraakt, zodat ik voor uw aangezicht ontdaan ben van mijn passiviteit en ongedwongen door enig persoon, materie of ding; ik leg mijn hart volkomen bloot voor u, zodat mijn hele wezen aan u is toegewijd en u mag mij testen hoe u dat ook zou willen. Nu geef ik geen aandacht aan mijn vooruitzichten, noch ben ik gebonden door de dood. Gebruikmakend van mijn hart dat van u houdt, wens ik de weg van het leven te zoeken. Alle dingen en gebeurtenissen zijn in uw handen, mijn lot is in uw handen en bovenal is mijn hele leven onder controle van uw handen. Nu volg ik de liefde voor u na en ongeacht of u mij u laat liefhebben, ongeacht hoe Satan zich ermee bemoeit, ik ben vastbesloten om van u te houden(‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Terwijl ik maar zong en zong werd ik vaak tot tranen toe ontroerd en het bracht mijn hart immense troost en bemoediging. Almachtige God had me telkens weer opnieuw geholpen en ondersteund, en stelde me in staat Gods ware liefde voor me te ervaren. Als een barmhartige moeder hield God over me de wacht en troostte en ondersteunde Hij me de hele tijd. Hij gaf me geloof en kracht en leidde me door dit jaar dat ik nooit zal kunnen vergeten.

Na de duisternis van mijn tijd in de gevangenis te hebben ervaren, stond ik veel volwassener in het leven en verwierf ik ook veel kennis van de waarheid. Ik was niet langer een naïef, onschuldig kind. Het waren de woorden van Almachtige God die me telkens weer opnieuw hadden bijgestaan bij het overwinnen van de marteling en kwelling van de boosaardige politie en me in staat hadden gesteld de zwakheid en negativiteit te boven te komen, op te staan en standvastig te blijven. Ze stelden me in staat te begrijpen hoe ik rekening kon houden met Gods hart en het kon troosten, hoe ik op God kon vertrouwen en stand kon houden, en hoe ik voor God kon getuigen om Gods liefde terug te betalen. Ze lieten me ook duidelijk de gewelddadigheid en gemeenheid van Satan en zijn demonen zien, alsook hun boosaardige reactionaire essentie als vijanden van God. Ze gaven me het vermogen de valsheid van het beeld van de ‘politie van het volk die het volk liefheeft’ te onderscheiden. Ik ben nooit meer opnieuw bedrogen door Satans listen. De vervolging en het lijden die ik te verduren kreeg wisten me niet alleen niet te breken, ze werden zelfs de fundering waarop ik het pad van geloof bewandel. Ik ben Almachtige God dankbaar dat Hij me over dit zware, rotsachtige pad heeft geleid en me op zo’n jonge leeftijd wrede kwelling heeft laten leren verdragen. Hierdoor zag ik Gods almacht en soevereiniteit, en dat dit Gods speciale redding voor mij was! Ik voelde diep dat in een boosaardige wereld geregeerd door demonen alleen God mensen kan redden, dat alleen God onze steun kan zijn en ons telkens kan helpen wanneer we Hem nodig hebben, en alleen God mensen echt lief heeft. De vervolging en moeilijkheden die ik verdragen heb werden voor mij een kostbare schat van groei in het leven, en hielpen me enorm bij het bereiken van volledige redding. Hoewel ik tijdens deze periode geleden heb, was dit lijden ongelofelijk waardevol en zinvol. Het is net zoals Gods woord zegt: “Als je bereid bent met deze stroom mee te gaan en dit oordeel en deze geweldige verlossing te ondergaan en te genieten van alle zegeningen die niet te vinden zijn in de menselijke wereld en te genieten van deze liefde, blijf dan nederig in deze stroom en aanvaard het overwinningswerk, zodat je vervolmaakt kunt worden. Hoewel je nu enige pijn en loutering ondergaat als gevolg van het oordeel, is deze pijn waardevol en zinvol(Het Woord, Deel I, De verschijning en het werk van God, De innerlijke waarheid van het werk van de overwinning (4)).

Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.

Gerelateerde inhoud

De onuitblusbare levenskracht

Door Dong Mei, provincie Henan Ik ben een gewoon mens en heb een heel gewoon leven geleid. Zoals zovelen die hunkeren naar het licht, heb...

Mijn moeder in de gevangenis

Door Zhou Jie, China Ik was 15 toen mijn moeder en ik ons huis ontvluchtten. Ik weet nog dat we laat op een avond in 2002 vertrokken. Mijn...

Geef een reactie