Werk en intrede (6)
Werk en intrede zijn intrinsiek praktisch; ze verwijzen naar Gods werk en de intrede van de mens. Het totale onvermogen van de mens om Gods ware gezicht en Gods werk te doorgronden heeft de intrede van de mens uiterst bemoeilijkt. Tot op de dag van vandaag weten veel mensen nog steeds niet welk werk God in de laatste dagen zal volbrengen, of waarom God extreme vernedering heeft verdragen om vlees te worden en zo de mens in wel en wee bij te staan. Van het doel van Gods werk tot de opzet van Gods plan voor de laatste dagen tast de mens over deze dingen volledig in het duister. Om verschillende redenen zijn mensen altijd lauwtjes en onbeslist[1] geweest over de intrede die God van hen vereist, wat tot de grootste moeilijkheden heeft geleid voor Gods werk in het vlees. Het lijkt erop dat alle mensen obstakels zijn geworden en tot de dag van vandaag geen duidelijkheid hebben. Om deze reden denk ik dat we moeten spreken over het werk dat God in de mens verricht, en Gods urgente bedoeling, om van jullie allemaal Gods trouwe dienaren te maken die, zoals Job, elke vernedering verdragen en liever zouden sterven dan God te verwerpen; en die, zoals Petrus, je hele wezen aan God zullen opofferen en de vertrouwelingen worden die in de laatste dagen door God worden gewonnen. Konden alle broeders en zusters zich maar volledig inzetten en hun hele wezen aan Gods hemelse wil opofferen, heilige dienaren worden in het huis van God en de belofte van door God geschonken eeuwigheid genieten, zodat het hart van God de Vader spoedig vredige rust mag genieten. ‘Volbreng de wil van God de Vader’ zou het motto moeten zijn van iedereen die God liefheeft. Deze woorden zouden een leidraad voor de mens moeten zijn om in te treden, en een kompas dat zijn handelingen stuurt. Dit is de vastberadenheid die de mens hoort te hebben. Gods werk op aarde grondig volbrengen en meewerken met Gods werk in het vlees: dat is de plicht van de mens, tot de mens op een dag, wanneer Gods werk is voltooid, vreugdevol afscheid van Hem zal nemen terwijl Hij vroeg terugkeert naar de Vader in de hemel. Is dat niet de verantwoordelijkheid die de mens moet vervullen?
Toen God in het Tijdperk van Genade terugkeerde naar de derde hemel, was het eindstadium van Gods werk van het verlossen van de gehele mensheid al aangebroken. Het enige wat op aarde bleef, was het kruis dat Jezus op Zijn rug droeg, het fijne linnen waarin Jezus was gewikkeld en de doornenkroon en scharlaken mantel die Jezus droeg (dit waren voorwerpen waarmee de Joden Hem bespotten). Dat wil zeggen: nadat het werk van de kruisiging van Jezus grote sensatie had veroorzaakt, werd het weer rustig. Vanaf dat moment begonnen de discipelen van Jezus Zijn werk voort te zetten; overal hoedden en begoten ze in de kerken. De inhoud van hun werk was als volgt: ze vroegen alle mensen om berouw te hebben, hun zonden te belijden en zich te laten dopen; en de apostelen trokken er allemaal op uit om het verhaal zoals ingewijden dat kenden, het onopgesmukte verslag van de kruisiging van Jezus, te verspreiden. Daarom viel iedereen zonder het te kunnen helpen voor Jezus neer om zijn zonden te belijden. Bovendien gingen de apostelen overal heen en gaven de woorden door die Jezus had gesproken. Toen begon de bouw van kerken in het Tijdperk van Genade. Wat Jezus in dat tijdperk deed, was ook spreken over het leven van de mens en de wil van de hemelse Vader. Alleen verschilden veel van die uitspraken en werkwijzen sterk van de hedendaagse, omdat het een ander tijdperk was. Toch zijn ze in essentie dezelfde: beide zijn het werk van Gods Geest in het vlees, precies en exact zo. Dit soort werk en uitspraken heeft helemaal tot de huidige dag voortgeduurd, en daarom delen de religieuze instellingen van tegenwoordig dit soort dingen nog altijd en zijn ze totaal onveranderd. Toen Jezus’ werk was voltooid en de kerken al op het juiste pad van Jezus Christus waren gekomen, begon God niettemin Zijn plan voor een andere fase van Zijn werk, wat Zijn vleeswording in de laatste dagen behelsde. Zoals de mens het ziet, had de kruisiging van God het werk van Gods incarnatie al voltooid, de hele mensheid al verlost en Hem de sleutel van Hades al laten bemachtigen. Iedereen denkt dat Gods werk volledig is verwezenlijkt. In feite was vanuit Gods oogpunt maar een klein deel van Zijn werk verwezenlijkt. Het enige wat Hij had gedaan, was de mensheid verlossen; Hij had de mensheid niet overwonnen, laat staan dat Hij het satanische aangezicht van de mens zou hebben veranderd. Om die reden zegt God: “Hoewel mijn geïncarneerde vlees de pijn van de dood doorstond, was dat niet het volledige doel van mijn incarnatie. Jezus is mijn geliefde Zoon en werd omwille van mij aan het kruis genageld, maar Hij heeft mijn werk niet uitputtend voltooid. Hij heeft er maar een deel van gedaan.” Zodoende begon God de tweede ronde van plannen om het werk van de incarnatie voort te zetten. Gods uiteindelijke bedoeling was om alle uit de klauwen van Satan geredde mensen te vervolmaken en te winnen; daarom was God eens te meer bereid om het gevaar van de vleeswording te trotseren. ‘Incarnatie’ verwijst naar Degene die geen glorie brengt (omdat Gods werk nog niet is voltooid), maar die verschijnt met de identiteit van de geliefde Zoon, en die de Christus is, in wie God Zich verheugt. Daarom wordt hiervan gezegd dat het het ‘trotseren van gevaar’ is. Het geïncarneerde vlees heeft geringe kracht en moet grote voorzichtigheid betrachten,[2] en de kracht ervan is tegenovergesteld aan het gezag van de Vader in de hemel. Hij vervult alleen de bediening van het vlees, voltooit het werk van God de Vader en Zijn opdracht zonder in ander werk verwikkeld te raken, en voltooit maar één deel van het werk. Dit is waarom God ‘de Christus’ werd genoemd zodra Hij naar de aarde kwam: dat is de verankerde betekenis van de naam. De reden waarom gezegd wordt dat de komst vergezeld gaat van verzoekingen is dat momenteel maar één stuk van het werk wordt voltooid. Verder is de reden dat God de Vader Hem alleen ‘Christus’ en ‘geliefde Zoon’ noemt, maar Hem niet alle glorie heeft gegeven, nou juist dat het geïncarneerde vlees komt om één stuk werk te doen, niet om de Vader in de hemel te vertegenwoordigen, maar om de bediening door de geliefde Zoon te vervullen. Wanneer de geliefde Zoon de volledige opdracht voltooit die Hij op Zijn schouders heeft genomen, zal de Vader Hem volledige glorie schenken, en ook de identiteit van Vader. Je kunt stellen dat dit ‘de code van de hemel’ is. Omdat Degene die vleesgeworden is en de Vader in de hemel Zich in twee verschillende rijken bevinden, staren de twee alleen maar in de Geest naar elkaar. De Vader houdt het oog gericht op de geliefde Zoon, maar de Zoon kan de Vader van veraf niet zien. Omdat de functies waartoe het vlees in staat is te minuscuul zijn en Hij potentieel op enig moment kan worden gedood, kan men zeggen dat deze komst het grootst mogelijke gevaar loopt. Dit komt erop neer dat God weer eens Zijn geliefde Zoon afstaat aan de kaken van de tijger, waar Zijn leven gevaar loopt, en Hem naar een plaats brengt waar Satan het sterkst is geconcentreerd. Zelfs in deze nijpende omstandigheden heeft God nog altijd Zijn geliefde Zoon overgedragen aan de mensen van een plek vol vuil en losbandigheid, opdat ze ‘Hem opvoeden tot Hij volwassen is’. Dit is omdat dit doen de enige manier is om Gods werk gepast en natuurlijk te laten lijken, en de enige manier om alle wensen van God de Vader te vervullen en het laatste deel van Zijn werk onder de mensheid te voltooien. Jezus heeft maar één fase van het werk van God de Vader volbracht. Vanwege de barrière die is opgeworpen door het geïncarneerde vlees en de verschillen in het te voltooien werk, wist Jezus Zelf niet dat er een tweede terugkeer in het vlees zou zijn. Daarom heeft geen Bijbeluitlegger of profeet gedurfd duidelijk te profeteren dat God opnieuw vlees zou worden in de laatste dagen; dat wil zeggen: dat Hij opnieuw vlees zou worden om het tweede deel van Zijn werk in het vlees te doen. Daarom besefte niemand dat God Zich allang had verscholen in het vlees. Dat is niet verwonderlijk, want pas nadat Jezus was herrezen en naar de hemel was opgestegen aanvaardde Hij deze opdracht. Daarom is er geen duidelijke profetie over Gods tweede incarnatie en kan de mens hier met zijn verstand niet bij. In geen van de vele boeken van profetie in de Bijbel staan woorden die dit duidelijk benoemen. Maar toen Jezus kwam werken, was er al een duidelijke profetie geweest die stelde dat een maagd in verwachting zal zijn en een zoon zal krijgen, wat betekent dat Hij door de Heilige Geest is verwekt. Maar hoe dan ook heeft God nog altijd gezegd dat dit gebeurde met het risico van de dood, dus hoeveel te meer zou dit tegenwoordig het geval zijn? Geen wonder dat God zegt dat deze incarnatie gevaren loopt die duizenden malen groter zijn dan de gevaren die in het Tijdperk van Genade werden gelopen. Op veel plekken heeft God geprofeteerd dat Hij in het land van Sinim een groep overwinnaars zal winnen. Omdat het in het oosten van de wereld is dat overwinnaars moeten worden gewonnen, is de plek waar God voet zet in Zijn tweede incarnatie zonder twijfel het land Sinim, de precieze plek waar de grote rode draak ligt opgerold. Daar zal God de nakomelingen van de grote rode draak winnen, zodat deze grondig wordt verslagen en beschaamd. God zal deze onder zwaar leed gebukt gaande mensen doen ontwaken, hen aanwakkeren tot ze klaarwakker zijn, hen uit de mist laten lopen en hen de grote rode draak doen verwerpen. Ze zullen uit hun droom ontwaken, de substantie van de grote rode draak herkennen, in staat zijn om hun hele hart aan God te geven, opstaan uit de onderdrukking door de duistere machten, opstaan in het oosten van de wereld en bewijs worden van Gods overwinning. Alleen op deze manier zal God glorie verwerven. Alleen om deze reden bracht God het werk dat in Israël tot een eind kwam naar het land waar de grote rode draak ligt opgerold en is Hij, bijna tweeduizend jaar na Zijn vertrek, opnieuw vleesgeworden om het werk van het Tijdperk van Genade voort te zetten. Wat de mens met het blote oog ziet, is dat God nieuw werk in het vlees opstart. Maar vanuit Gods oogpunt zet Hij het werk van het Tijdperk van Genade voort – maar pas na een tussenperiode van een paar duizend jaar, en alleen met een verandering in de locatie en het programma van Zijn werk. Hoewel de figuur die het lichaam van het vlees heeft aangenomen in het huidige werk volledig van Jezus lijkt te verschillen, stammen Zij uit dezelfde essentie en wortel en komen van dezelfde bron. Misschien hebben Zij uiterlijk veel verschillen, maar de innerlijke waarheden van Hun werk zijn volledig identiek. De tijdperken verschillen immers van elkaar als dag en nacht. Hoe kan Gods werk dan een onveranderlijk patroon volgen? Of hoe kunnen verschillende fasen van Zijn werk elkaar in de weg staan?
Jezus nam het uiterlijk van een Jood aan, paste Zich aan de kleding van de Joden aan en groeide op met Joods voedsel. Dit is Zijn normale menselijke uiterlijk. Maar vandaag neemt het geïncarneerde vlees de vorm aan van een inwoner van Azië, en groeit het op in de natie van de grote rode draak. Dit is op geen enkele manier strijdig met het doel van Gods incarnatie. Veeleer vullen zij elkaar aan en bevorderen ze de vervulling van de ware betekenis van Gods incarnatie. Omdat naar het geïncarneerde vlees wordt verwezen als ‘Mensenzoon’ of ‘de Christus’, kan men over het uiterlijk van de huidige Christus niet spreken op dezelfde manier als over Jezus Christus. Dit vlees wordt immers ‘Mensenzoon’ genoemd en heeft de figuur van een vleselijk lichaam. Elke fase van Gods werk heeft een behoorlijk diepe betekenis. De reden dat Jezus door de Heilige Geest is verwekt, is dat het Zijn taak was om zondaars te verlossen. Hij moest zonder zonde zijn. Maar alleen op het einde, toen Hij gedwongen was om de gelijkenis van zondig vlees te worden en de zonden van de zondaars op Zich nam, redde Hij hen van het vervloekte kruis, het kruis waarmee God de mensheid tuchtigde. (Het kruis is Gods instrument om de mensheid mee te vervloeken en tuchtigen; telkens wanneer vervloeking en tuchtiging worden genoemd, wordt daarmee specifiek verwezen naar zondaars.) Het doel was ervoor te zorgen dat alle zondaars berouw zouden hebben en hen middels de kruisiging hun zonden te laten belijden. Dat wil zeggen: omwille van het verlossen van de gehele mensheid incarneerde God in een vleselijk lichaam dat door de Heilige Geest was verwekt en nam de zonden van de gehele mensheid op Zich. Om dit in alledaagse taal te beschrijven: Hij bood een heilig lichaam van vlees in ruil voor alle zondaars, het equivalent van het plaatsen van Jezus als ‘zondoffer’ voor Satan om Satan te ‘smeken’ de gehele onschuldige mensheid die hij had vertrapt te nemen en terug te geven aan God. Dat is waarom verwekking door de Heilige Geest nodig was voor het volbrengen van deze fase van het werk van verlossing. Dit was een noodzakelijke voorwaarde, een ‘vredesverdrag’ in de strijd tussen God de Vader en Satan. Het is daarom dat deze fase van het werk pas werd voltooid nadat Jezus aan Satan was overhandigd. Gods verlossingswerk heeft tegenwoordig echter een ongeëvenaarde mate van pracht bereikt en Satan heeft geen verdere voorwendsels om eisen te stellen, dus hoeft God niet langer door de Heilige Geest te worden verwekt om te incarneren. Aangezien God intrinsiek heilig en onschuldig is, is God in deze incarnatie niet langer de Jezus van het Tijdperk van de Genade. Hij incarneert echter nog altijd ten behoeve van de wil van God de Vader en om de wensen van God de Vader te vervullen. Dit is toch zeker geen onredelijke manier om dingen uit te leggen? Moet Gods incarnatie aan een bepaalde reeks regels voldoen?
Veel mensen zoeken in de Bijbel naar bewijs en hopen een profetie over Gods incarnatie te vinden. Hoe kan de mens, met zijn verwarde en onsamenhangende gedachten, weten dat God lang geleden ophield met ‘werken’ in de Bijbel en over de grenzen daarvan is ‘gesprongen’ om met animo en zin het werk op Zich te nemen dat Hij allang had gepland maar waarover Hij de mens nooit had verteld? Mensen schieten te zeer tekort in hun verstand. Als ze maar de kleinste proef krijgen van Gods gezindheid, klimmen ze op een platform en zitten ze in een verheven ‘rolstoel’ om totaal nonchalant Gods werk te inspecteren en zelfs zo ver te gaan dat ze God beginnen te onderrichten met bombastische en ongeordende praat over van alles en nog wat. Menige ‘oude man’ met leesbril strijkt zich over de baard en slaat de vergeelde bladzijden van de ‘oude almanak’ (de Bijbel) op die hij al een leven lang leest. Prevelend en met ogen waarin de geest lijkt te flitsen, bladert hij dan weer naar het boek Openbaring, dan weer naar het boek Daniël en dan weer naar het boek Jesaja, dat iedereen zo goed kent. Starend naar de ene na de andere dicht met kleine woorden bezette bladzijde, leest hij in stilte en blijft zijn brein onophoudelijk druk. Plotseling stopt de hand die over de baard strijkt en begint eraan te plukken. Nu en dan is het uitplukken van baardharen te horen. Van zulk ongebruikelijk gedrag staat men versteld. “Waarom gebruikt hij zulke kracht? Wat maakt hem zo kwaad?” Als we opnieuw naar de oude man kijken, zien we hem kwaad fronsen. De haren van zijn zilveren wenkbrauwen zijn als ganzenveren gaan hangen, precies twee centimeter van de oogleden van deze oude man, alsof bij toeval en toch zo volmaakt, terwijl de oude man zijn ogen op de verschimmeld uitziende bladzijden gefixeerd houdt. Wanneer hij dezelfde bladzijden meermaals heeft gelezen, springt hij overeind en begint te babbelen zonder het te kunnen helpen, alsof hij een praatje[3] met iemand maakt, hoewel het schijnsel uit zijn ogen nog altijd op de almanak valt. Plotseling bedekt hij de huidige bladzijde en keert zich naar een ‘andere wereld’. Zijn bewegingen zijn zo gehaast[4] en beangstigend; mensen zijn er bijna niet op berekend. De muis die uit zijn hol was gekomen toen de man stil was en die zojuist genoeg op zijn gemak was om vrijelijk rond te bewegen, schrikt plotseling zo van de onverwachte bewegingen van de man dat hij snel terugrent naar het hol en er als een wolkje rook in verdwijnt, om nooit meer te verschijnen. En nu hervat de linkerhand van de oude man de tijdelijk onderbroken beweging van het strelen van de baard, op en neer, op en neer. Hij verwijdert zich van zijn stoel en laat het boek op het bureau liggen. Door de op een kier staande deur en het open raam komt de wind naar binnen en blaast genadeloos het boek dicht en weer open. Het tafereel is van een onuitsprekelijke troosteloosheid, en op het ritselen van de bladzijden van het boek in de wind na, lijkt de hele schepping te zijn stilgevallen. Met zijn handen op de rug geslagen ijsbeert hij door de kamer. Dan weer stopt hij en dan weer loopt hij verder. Nu en dan schudt hij zijn hoofd, en zijn mond lijkt deze woorden te herhalen: “O God! Zou u dat echt doen?” Van tijd tot tijd zegt hij ook knikkend: “O God! Wie kan uw werk doorgronden? Is het niet moeilijk om uw voetspoor te zoeken? Ik geloof dat u niet zonder goede reden dingen doet om problemen te veroorzaken.” Ineens trekt de oude man zijn wenkbrauwen samen in een frons, knijpt zijn ogen dicht en vertoont een blik van schaamte en een bijzonder gepijnigde uitdrukking, alsof hij op het punt staat een langzame, zorgvuldige afweging te maken. Arme oude man! Hij heeft een heel leven geleefd en ‘ongelukkigerwijs’ zo laat nog deze kwestie ontdekt. Wat valt hieraan te doen? Ook ik zit met de handen in het haar en kan niets verrichten. Wie heeft er de schuld van dat zijn oude almanak geel wordt van de ouderdom? Wie heeft er de schuld van dat zijn baard en wenkbrauwen allemaal onverbiddelijk zoals witte sneeuw de verschillende delen van zijn gezicht bedekken? Het is alsof zijn baardharen voor zijn senioriteit staan. En toch: wie kon weten dat de mens zo dwaas zou kunnen worden dat hij in een oude almanak naar de aanwezigheid van God zou zoeken? Hoeveel bladzijden kunnen er in een oude almanak zitten? Kan deze werkelijk volledig nauwkeurig al Gods handelingen vastleggen? Wie durft dat te garanderen? En toch denkt de mens werkelijk Gods verschijning te zoeken en Gods wil tegen te komen door het analyseren van woorden en door haarkloverij,[5] en hoopt op die manier het leven binnen te gaan. Is proberen op deze manier het leven binnen te gaan zo makkelijk als het klinkt? Is dit niet een foutieve redenering van de meest absurde, belachelijke soort? Vind je dit niet lachwekkend?
Voetnoten:
1. ‘Onbeslist’ geeft aan dat mensen geen duidelijk inzicht hebben in Gods werk.
2. Met ‘heeft geringe kracht en moet grote voorzichtigheid betrachten’ wordt aangegeven dat de moeilijkheden van het vlees te talrijk zijn en het verrichte werk te beperkt is.
3. ‘Praatje’ is een metafoor voor het lelijke gezicht van mensen wanneer ze het werk van God onderzoeken.
4. ‘Gehaast’ verwijst naar de gretige, haastige bewegingen van de ‘oude man’ wanneer hij de Bijbel raadpleegt.
5. ‘Het analyseren van woorden en haarkloverij’ wordt gebruikt om de experts in misvattingen te bespotten, die haarkloven over de woorden maar niet op zoek zijn naar de waarheid en die het werk van de Heilige Geest niet kennen.