Ik ben bereid de supervisie van allen te accepteren
Door Xianshang, provincie Shanxi
Een tijd geleden, telkens wanneer ik hoorde dat de hoogste leiders naar onze kerk zouden komen, voelde ik me ongemakkelijk. Ik onthulde mijn gevoelens niet naar buiten toe, maar in mijn hart voelde ik enkel geheim verzet. Ik dacht: “Het zou beter zijn als jullie allemaal niet kwamen. Als jullie toch komen, bewater dan in ieder geval niet de kerk met mij. Anders zal ik beperkt worden en niet in staat zijn te communiceren.” Later werd de situatie zo ernstig dat ik hun komst echt haatte. Zelfs in die staat dacht ik niet dat er iets mis wat met mij en probeerde ik al helemaal niet mezelf te kennen in de context van deze situatie.
Op een dag las ik de volgende passage in de werkregelingen ‘Regelgeving met betrekking tot de plichten van kerkleiders en werkers op alle niveaus’: “Ze moeten elk regionaal besluitvormingsteam bezoeken en een goed begrip van hun werk zien te krijgen, de fouten en afwijkingen die in het werk van elk regionaal besluitvormingsteam optreden tijdig oplossen en in het bijzonder leiding en ondersteuning geven aan de zwakkere regionale besluitvormingsteams, zodat zij hun werk voor hun regio's beter kunnen uitvoeren” (in Geselecteerde annalen van de werkregelingen van De Kerk van Almachtige God). Ik dacht na over de betekenis van deze passage, terwijl ik nadacht over mijn huidige situatie: Waarom vond ik het niet fijn dat de hoogste leiders naar onze kerk kwamen? Waarom was ik niet bereid om hen naast mij de kerk te laten bewateren? Was dat niet omdat ik me zorgen maakte dat wanneer ze in de kerk kwamen, ze dan zouden beseffen dat ik niet volgens de principes werkte of volgens Gods wil en hoe ze met mij zouden handelen wat betreft deze kwestie? Meer nog, was ik niet bang dat hun komst roet in het eten zou gooien van mijn werkplannen? Was ik niet bang dat zij beter dan ik zouden communiceren en dat ik zo mijn geprivilegieerde status zou verliezen in de harten van mijn broeders en zusters? Als ze niet kwamen, dan zou ik mijn werkplannen uitvoeren zoals ik het wilde. Zelfs wanneer mijn methoden niet volgens de waarheid of Gods wil waren, dan zou niemand dat weten en niemand zou mij behandelen of mij bekritiseren. Op die manier zou mijn status in de harten van mijn broeders en zusters enkel beter en stabieler worden. Alle broeders en zusters van de kerk zouden opkijken naar mij, mij bewonderen en mijn bevelen opvolgen. De hele kerk zou rond mij draaien. Was dit niet mijn ware doel? Was ik niet een plan aan het maken om God uit de harten van mijn broeders en zusters te drijven zodat ik meer status zou krijgen in hun harten? Was ik niet een levend en ademend voorbeeld van het vergif van de grote rode draak, "De keizer is net zo ver weg als de lucht", "Er is maar één koning en dat ben ik"? Later las ik Gods woord: “De leer van de feodale ethische gedragscode en het doorgeven van de kennis over eeuwenoude cultuur heeft de mens al heel lang geïnfecteerd en de mens in kleine en grote duivels veranderd. […] Hij wenst alles wat van God is met één klap weg te vagen, Hem wederom te beledigen en te vermoorden, en probeert Zijn werk af te breken en te verstoren. Hoe zou hij God kunnen toestaan een gelijkwaardige status te bekleden? Hoe kan hij God toestaan ‘zich te bemoeien’ met het werk onder de mensen? Hoe kan hij God toestaan zijn weerzinwekkende gezicht te ontmaskeren? Hoe kan hij God toestaan zijn werk te ontwrichten? Hoe zou deze duivel, kokend van razernij, God toestaan zijn hof van macht op aarde te regeren? Hoe zou hij gewillig toegeven dat hij verslagen is? Zijn weerzinwekkende gezicht is ontmaskerd voor wat het is, daarom weet men niet of hij moet lachen of huilen, en het is echt moeilijk om over te praten. Is dat niet zijn wezen? […] Demonen en kwade geesten […] hebben de wil en moeizame poging van God afgesloten, waardoor ze ondoordringbaar zijn geworden. Wat een doodzonde! Hoe zou God zich niet bezorgd kunnen voelen? Hoe zou God zich niet wraaklustig kunnen voelen? Ze veroorzaken smartelijke hinder en tegenwerking aan het werk van God. Te opstandig!” (‘Werk en intrede (7)’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Om controle te kunnen uitoefenen en leiderschap te claimen over de mensheid vocht de grote rode draak met al zijn kracht tegen God, het niet toelatend dat God iets te maken zou hebben met de zaken van mensen, zijn macabere gezicht te ontmaskeren, tussen zijn plannen te komen of te regeren in zijn heerschappij. Zo verzette het zich hevig tegen Gods werk en verstoorde, vernietigde en decimeerde het. Het fantaseerde dat het op een dag God uit de harten van de mensheid zou kunnen wurgen en dat het zijn verachtelijke doel zou kunnen waarmaken de eeuwige rechter te zijn van de mens en de mensheid te dwingen tot hem verafgoden. Welk verschil was er tussen mijn eigen gedachten en de daden van de grote rode draak? Want ik wilde mijn eigen status behouden en verzekeren dat ik mijn eigen weg kon gaan en niet beperkt werd in mijn werk, ik wilde mijn werk niet door andere leiders of werkers laten superviseren of inspecteren. Ik wilde niet dat iemand anders zich mengde met het werk van mijn kerk of mijn broeders en zusters zou bewateren. Waarom wilde ik dat niet? Was dat niet gewoon omdat ik controle en heerschappij wilde over anderen? Was het niet mijn doel om mezelf als koning en aardse heerser over mijn broeders en zusters uit te roepen? Ik zag dat het gif van de grote rode draak – die ongecontroleerde arrogantie en megalomanie – al het diepst van mijn wezen was binnengedrongen. Aan de oppervlakte werkte ik om mijn plicht te vervullen, maar mijn hart had verdoken motieven. Wat ik echt wilde was mijn eigen rijk oprichten in mijn verzet tegen God en het uitvoeren van Gods wil bemoeilijken. Mijn natuur was zo angstwekkend! Mocht Gods woord niet zo'n harde openbaring en oordeel bevat hebben, dan zou ik nooit geweten hebben in welke mate ik verdorven was door Satan en hoe ik mij verzette tegen God. Ik zou nooit beseft hebben dat diep in mijn ziel er een satanische intrige gesmeed was en dat mijn ware natuur en wezen zo verdorven was geworden door het kwaad.
Dank u, God, voor uw revelaties en verlichting, die mij mijn satanische natuur deden beseffen. Ik zweer dat ik met toewijding de waarheid zal zoeken en dieper besef zal ontwikkelen van hoe het gif van de grote rode draak mijn natuur besmet. Meer nog zweer ik dat ik de inspectie en supervisie van andere werkers en leiders zal aanvaarden. Ik zal het handelen en snoeien van allen accepteren. Ik zal mezelf onder de inspectie plaatsen van de volledige congregatie, zodat ik gewetensvol mijn plichten kan vervullen om uw hart te troosten.