Eindelijk kan ik een beetje als mens leven
Door Xiangwang, provincie Sichuan
Diep in mijn hart voel ik me zwaar getuchtigd, elke keer wanneer ik de volgende woorden van God zie: “Wrede, meedogenloze mensheid! Het samenzweren, gekonkel en knokken, het bijeen schrapen van reputatie en fortuin, de wederzijdse afslachting; wanneer zal er ooit een einde aan komen? God heeft honderdduizenden woorden gesproken, maar niemand is tot bezinning gekomen. Ze handelen in het belang van hun gezinnen, hun zonen en dochters, hun carrières, vooruitzichten, status, ijdelheid en geld, voor het verkrijgen van kleding, voor voedsel en het vlees; wiens daden zijn zuiver in het belang van God? Zelfs onder hen wier daden in het belang van God zijn, zijn er maar weinigen die God kennen. Hoeveel handelen er niet in hun eigen belang? Hoeveel onderdrukken en discrimineren anderen niet om hun eigen status te handhaven? Zo is God onnoemelijk veel keren hardhandig ter dood veroordeeld, talloze barbaarse rechters hebben God veroordeeld en Hem nogmaals aan het kruis genageld” (‘De goddelozen moeten gestraft worden’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Ik denk terug aan de tijd toen ik de waarheid nog niet zocht, hoe ik bij het vervullen van mijn plicht herhaaldelijk met mijn collega’s wedijverde, hoe ik omwille van mijn eigen reputatie en voordeel anderen onderdrukte of afwees. Hoe ik ellende veroorzaakte voor zowel mijn eigen leven als voor het werk van Gods familie. Maar God bleef mededogen met mij houden en probeerde me te redden, en pas na herhaalde tuchtiging en oordeel ontwaakte ik en begreep ik Gods wens om ons te redden, en ging ik niet langer op jacht naar naam en faam, en begon ik me een beetje als mens te gedragen.
In 1999 accepteerde ik Gods werk in de laatste dagen. In die tijd vervulde mijn familie de gastvrijheidsplicht; ik zag hoe goed sommige broeders en zusters communiceerden en in staat waren elke vraag met Gods woord te beantwoorden. We waren allemaal bereid ons met hen in te laten en we communiceerden openlijk met hen over alle mogelijke onderwerpen. Ik was jaloers op hen en dacht: zou het niet geweldig zijn als ik op een dag ook zo was, dat ik omringd zou zijn door broeders en zusters, hun problemen kon oplossen? En met die intentie begon ik met de vervulling van mijn plicht in de kerk. In 2007 werd me de taak van districtsleider toevertrouwd. Mijn broeders en zusters meldden het bij mij als mijn werkonderdanen in een verkeerde toestand waren, over hun eigen moeilijkheden en over de verschillende problemen in de kerk. Ik had het gevoel dat ik de centrale persoon was en dat mijn jaren werk niet voor niets waren geweest, want ik kon de waarheid communiceren en mijn broeders en zusters helpen als zij moeilijkheden hadden. En hoewel de werkdruk vrij hoog was, was ik bereid om hard te werken. Om mijn positie te behouden en mijn ijdelheid te strelen, gedroeg ik me bij het uitvoeren van mijn taak op een voorbeeldige en positieve manier. Welke werkzaamheden de leiders ons ook gaven, ik reageerde altijd positief, zelfs als mijn collega’s het moeilijk vonden of geen zin hadden om mee te werken, en als ik zelf problemen had, hield ik die voor me en stemde ik op een actieve manier in met hen. En ook als ik niet begreep waar het over ging, merkten ze daar niets van, om waardering van mijn leiders te krijgen.
Mijn leiders dachten dus positief over mij, ik onderscheidde me van mijn collega’s en begon uit te werken hoe ik mijn doelen kon bereiken: Ik veranderde mijn benadering van het evangelisatiewerk en ik was geen rustige begeleider meer voor mijn broeders en zusters. Als zij over problemen met het evangelisatiewerk begonnen, snoeide of behandelde ik hen. Ik begon de kerkleiders te pushen en bij hen aan te dringen op resultaat. Al snel verbeterden de resultaten, en dat vond ik geweldig. Betere resultaten betekende dat ik bij de besten hoorde en ik was verguld met mezelf. Kort daarna werd er een broeder bij ons geplaatst. Hij zag er goed uit en zijn communicatie van de waarheid was helder. De broeders en zusters prezen allemaal zijn communicatie. Daardoor raakte ik van streek. Ze prezen allemaal zijn communicatie, wat inhield dat het mijne niet goed was! Het zou beter zijn geweest als hij niet hier naartoe was gestuurd. Als ik mezelf met hem vergeleek, zag ik dat hij inderdaad beter was dan ik. Maar ik weigerde op te geven. In die periode maakte ik me druk om reputatie en gewin en interesseerde ik me niet voor de diverse problemen van de kerk. Ik begon me zorgen te maken over wat ik aan had, hoe ik sprak en hoe ik me gedroeg. Bij bijeenkomsten liet ik graag zien hoe slim ik was, zodat mijn broeders en zusters een hoge dunk van me zouden hebben. Soms kleineerde ik de broeder die met mij samen moest werken en observeerde ik hoe de gelovigen mij bekeken. Mijn gesteldheid klopte niet, maar ik kon mezelf niet redden. Ik vergeleek mezelf op alle fronten met die broeder en had helemaal het werk van de Heilige Geest verloren. Niet lang daarna werd ik vervangen. Toen ik dat nieuws hoorde, was het alsof mijn hart werd doorboord – hoe moest dat nu met mijn goede naam, mijn status, mijn toekomst? God oordeelde en tuchtigde mij en toch begreep ik nog steeds niets van mijn natuur. In tegendeel, ik vroeg me af hoe de leiders mij op andere plekken zouden analyseren: hoe trad ik mensen tegemoet en wat zouden degenen die me kenden, denken? Ik zat gevangen in Satans web en begon te mopperen en ik had er spijt van dat ik mijn plicht als leider had gedaan; als ik dat niet had gedaan was dit allemaal nooit gebeurd. … Hoe meer ik erover nadacht, hoe meer ik leed. Ik voelde alsof ik steeds meer verwijderd van God raakte, zozeer dat mijn leven betekenisloos voelde. Ik wist dat ik me in een gevaarlijke gesteldheid bevond, maar ik kon mezelf er niet uit bevrijden. Toen kwam ik voor God en bad: “O God, ik leef momenteel in de duisternis, Satan heeft me voor de gek gehouden en ik lijd vreselijk. Ik wil niet alles wat me nu is overkomen, accepteren, ik wil ontkomen aan uw tuchtiging en oordeel. Ik heb me over u beklaagd en heb u verraden. O, God! Ik smeek u: bescherm mijn hart, sta me toe mijzelf te onderzoeken en te leren begrijpen. Heb medelijden met mij.” Hierna zag ik deze preek: “God behandelt sommige mensen met bijzondere genade en verheffing. Ze worden gepromoveerd om leiders of werkers te worden en krijgen belangrijke taken. Deze mensen beantwoorden Gods liefde echter niet, ze leven voor hun eigen vlees, voor status en reputatie, en streven ernaar van zichzelf te getuigen en respect te verdienen. Zijn deze handelingen goede daden? Dat zijn ze niet. Deze mensen begrijpen niet hoe ze Gods hart kunnen troosten, ze houden geen rekening met Gods wensen. Ze streven ernaar zichzelf te behagen. Dit zijn mensen die Gods hart pijn doen, die alleen maar kwaad doen, die Gods hart zo heel veel pijn, te veel pijn, veroorzaken. God promoveert hen tot leiders, tot werkers, om hen te stimuleren, zodat ze worden vervolmaakt. Ze houden echter geen rekening met Gods wensen en werken alleen voor zichzelf. Ze werken niet om te getuigen van God of om degenen die God heeft gekozen het leven binnen te laten gaan. Ze werken om van zichzelf te getuigen, om hun eigen doelen te realiseren, om status te genieten in de harten van de door God uitverkoren mensen. Dit zijn de mensen die zich het meest tegen God verzetten, die Gods hart het meest pijn doen. Dit is verraad van God. In menselijke woorden is het een gebrek aan waardering voor wat voor hen is gedaan, in spirituele termen zijn deze mensen kwade individuen die zich tegen God verzetten” (‘De belangrijke betekenis achter de voorbereiding van goede daden’ in ‘Preken en communicatie II). Deze communicatie voelde aan als een tweezijdig zwaard dat mijn hart doorboorde en me zwaar getuchtigd achterliet. Het was Gods goedertierenheid en verhevenheid dat ik de kans had gekregen leider te worden, en dat had Hij gedaan zodat ik volmaakt kon worden. Maar ik waardeerde Gods intentie niet voldoende en ik wist niet hoe ik Zijn liefde moest beantwoorden. Ik leefde voor mijn eigen goede naam en faam, wilde van mezelf getuigen en daardoor verzette ik me tegen God en verraadde ik Hem. God had een afkeer van alles wat ik deed en daarom ontsloeg Hij mij, waarmee Hij liet zien dat in Gods familie God en de waarheid regeren. Ik dacht terug aan naar wat ik op zoek was geweest: ik dacht dat een goede relatie met mijn leiders ervoor zou zorgen dat ik mijn functie zou kunnen behouden, dus likte ik hun hielen en gaf hen in alles gelijk. Maar tegenover mijn broeders en zusters was ik hardvochtig en kritisch. Hoe verachtelijk was ik! Ik deed alles voor status. Ik probeerde mijn broeders en zusters te gebruiken voor mijn doel om me te onderscheiden van de anderen en ik nam mijn verantwoordelijkheden tegenover mijn broeders en zusters niet. Ik pushte en drong aan op resultaat tot het punt was bereikt dat zij bang voor me waren en me ontweken, en hun gevoelens niet meer met mij wilden delen. Toch stopte ik er niet mee en deed ik niet aan zelfonderzoek. God had broeder Wang gestuurd om met mij te werken en ik leerde er niet alleen niets van, ik ging nog harder vechten voor mijn eigen reputatie en gewin, toonde mijn vlees waardoor God me verachtte en ik het werk van de Heilige Geest kwijtraakte. En met mijn vervanger was Gods rechtvaardigheid over mij; het allerbeste oordeel over mij, de beste verlossing, Gods fantastische liefde. Ik zou anders ongewild zijn doorgegaan op het pad van de antichrist. God riep mijn zondige stappen een halt toe. Het speet me verschrikkelijk dat mijn oorspronkelijke intenties voor mijn streven onjuist waren geweest en dat ik niet had geprobeerd dat probleem op te lossen, wat uiteindelijk in een totale mislukking uitmondde. Als ik in die periode de hymne van ervaring zong, ‘Gods genade bracht me terug naar het leven’, moest ik huilen en dan stroomden de tranen over mijn wangen: “Al verhief God me om mijn plicht te verrichten, toch joeg ik de waarheid niet na, en ik verlangde altijd naar de zegeningen van aanzien. Ik was vervuld van overdreven eisen, dacht nooit aan Gods wil en besefte niet dat ik God tartte. God heeft altijd in mijn behoeften voorzien en me altijd geleid, maar ik koesterde dat niet. Ik ontliep oordeel en tuchtiging, en rebelleerde koppig tegen God. Ik kwetste Gods hart. Ik liet heel veel kansen lopen om vervolmaakt te worden. Ik voldeed totaal niet aan Gods goede bedoelingen. Ook al zou ik mijn leven geven voor God, hoe zou ik dan kunnen goedmaken dat ik Zijn hart heb gekwetst? O, God, Almachtige God! Ik wil een nieuw persoon zijn en helemaal opnieuw beginnen. Gods woorden van leven beïnvloeden mijn hart. Gods vermaningen geven me onmetelijke kracht en zorgen dat ik weer opsta als ik heb gefaald of ben gestruikeld. Nu ken ik de waarde van het leven en weet ik waarom ik ben geschapen. Hoe kan ik weer op de loop gaan en me verstoppen als ik oog in oog sta met Gods eisen? Ik wil Gods liefde terugbetalen met mijn trouw en gehoorzaamheid. Ik zal de waarheid beoefenen en naar Gods woord leven, en ik zal God nooit meer ongerust over me stemmen. Of ik nu gezegend ben of met rampen word geconfronteerd, ik ben er slechts op uit om God tevreden te stellen. Ik wil mijn ware hart aan God geven. Ook al heb ik geen bestemming, toch wil ik mijn hele leven God dienstbaar zijn. Ik zal al mijn vroegere schulden goedmaken en Gods hart troost brengen” (‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Deze loutering had ik meer dan een jaar, en ondanks het lijden op leven en dood, wat aanvoelde alsof ik levend werd gevild, merkte ik dat mijn hang naar status en toekomstperspectief waren afgezwakt, en ik zag hoe waardevol deze loutering was.
In 2012 hadden een broeder en ik ergens de leiding over het kerkelijk werk. Omdat ik al heel lang geen kerkelijk werk meer had gedaan, stonden sommige principes me niet meer zo helder voor ogen. Ik voelde dat sommige problemen in de kerk en issues wat lastig waren. Maar die broeder deed al heel lang kerkelijk werk en compenseerde mijn gebrek, en hij maakte duidelijk wat ik nog moest leren. Dit was Gods liefde, Hij had mij geen zware last gegeven. De broeder bracht verslag uit van ons werk, en hij deed het grootste deel van de communicatie als het ging om deze belangrijke issues. Wanneer we de gelovigen ontmoetten, communiceerde hij als eerste en na een tijdje werd het alsof ik niet bestond en kwam er iets in mij in opstand; als wij samenwerken ben jij beter in communiceren, terwijl ik beter ben in evangelisatiewerk. En hoe goed je ook in het communiceren bent, je moet praktisch zijn. Je blijft maar praten, waarmee je indruk wilt maken. Het zou beter zijn als onze wegen zich scheidden, zodat ik mijn eigen sterke kanten kan inzetten. Ik ben heel capabel. Je denkt misschien dat ik niet zo goed ben in communiceren, maar in het praktische werk ben ik beter dan jij. Daar komt nog bij dat ik heel goed ben in evangelisatiewerk. En toen ontvingen we een brief van de zuster die verantwoordelijk was voor het werk; om praktische redenen moesten onze wegen zich scheiden en werden we ieder verantwoordelijk voor één gebied. En hoewel de resultaten van al het type werk in het gebied waarvoor ik verantwoordelijk was niet zo goed waren als die van mijn broeder, was ik nog steeds dolblij; er was een plaats waar ik mijn talent kon tonen. En het was niet zo erg dat de resultaten niet geweldig waren; ik ging eraan werken en dan zou ik ze laten zien hoe capabel ik was. Toen we eenmaal onafhankelijk van elkaar actief waren, gooide ik me op mijn werk en begon van alles te organiseren en de werkafspraken met de broeders en zusters te communiceren, en ik zocht Gods woorden om dat aan hen te communiceren. De dingen gingen inderdaad steeds beter. En ongewild dacht ik: hoe doet mijn broeder het? Doet hij het beter dan ik? En toen we elkaar weer ontmoetten en ik erachter kwam dat het evangelisatiewerk in het gebied waarvoor ik verantwoordelijk was, beter was dan het zijne, was ik stilletjes heel blij. Eindelijk ben ik beter dan jij en voel ik me terecht trots. En net toen ik me zo blij voelde, werd ik van binnen terechtgewezen: “Is het niet Gods glorie die jij voor je opeist?” De moed zonk me in de schoenen. Ja, het verspreiden van het evangelie is een plicht en verantwoordelijkheid van eenieder van Gods uitverkorenen. En het was te danken aan Gods zegen dat ons evangelisatiewerk soepel ging. Waar schepte ik dan over op? Ik bloosde toen ik erover nadacht. Ik was zo verachtelijk. Gods heiligheid stond me een dergelijke verdorvenheid niet toe, en toen ik mijn gesteldheid besefte, dankte ik God dat Hij mij weer bij zinnen had gebracht. Ik zou niet langer op zoek gaan naar reputatie en status. In de dagen erna focuste ik me op het lezen van Gods woorden, als ik omstandigheden tegenkwam, accepteerde ik die als zijnde afkomstig van God, en geleidelijk vervaagde mijn behoefte aan reputatie en status. Ik vergeleek mijn liefde voor God alleen met die van mijn collega’s, en we maakten gebruik van elkaars kracht en compenseerden elkaars zwakte. Niet lang daarna kreeg ik promotie en moest ik een andere taak vervullen. Ik was zeer verrast en besefte dat dit Gods verheffing van mij was. Ik koesterde die plicht en wilde alles doen wat in mijn vermogen lag om Hem tevreden te stellen.
In Augustus 2012 communiceerde de zuster die de leiding had over ons werk, dat ik mijn werk op een andere plaats moest voortzetten. Ik stemde op dat moment gretig toe, maar voordat ik vertrok zei ze: “Het is beter dat die broeder met je meegaat om samen te werken. Dat is beter voor het werk van Gods familie …” Ze vroeg wat ik ervan vond en ik zei: “Dat is prima, ik wil wel met hem samenwerken.” En toen we elkaar bij een bijeenkomst troffen, was hij heel eerlijk tegen mij. Hij zei: “Ik was het er niet mee eens dat ze jou hadden gekozen. Jouw communiceren is niet zo goed als het mijne.” Die laconieke opmerking bracht me danig van mijn stuk. Ik dacht dat ik mijn vooroordelen over mijn broeder achter me had gelaten, maar met die opmerking maakte hij weer iets los bij mij. Ik dacht: ik had er nooit in moeten toestemmen om met hem te gaan samenwerken. Hij kent al mijn fouten. Ik had gedacht dat ik als nieuwkomer in die functie wat meer waardering zou oogsten. Maar nu is er niets meer aan te doen. Ik glimlachte geforceerd en deed alsof er niets aan de hand was. Ik dacht: ik ben niet goed in communiceren, maar ik werd als eerste gekozen omdat ik beter ben dan jij. Je zult het zien, wacht maar af! We reisden naar onze nieuwe werkplek en gingen hard aan het werk. Toen we de gelovigen in het begin ontmoetten, bad ik dat ik het vlees kon verzaken en mezelf in bedwang kon houden en harmonieus samen zou kunnen werken. Ik luisterde goed naar zijn manier van communiceren met de mensen over hun gesteldheid en bad ik voor hem, terwijl ik met hen communiceerde bij het evangelisatiewerk. Ik zag na een tijdje dat hij duidelijker communiceerde dan ik. Bij communicatie met de gelovigen wilde ik tijdens het communiceren geen woord zeggen. Ik wilde alleen maar dat het snel afgelopen zou zijn en dat ik kon vertrekken. We waren destijds verantwoordelijk voor een groot gebied en dat bracht me op een idee: als we apart van elkaar zouden werken, zou ik het niet zo moeilijk hebben. Toen ik dit aan mijn broeder voorstelde, was hij het met me eens: “De omvang van het gebied maakt ons werk lastig, het is verstandig om het op te splitsen.” Toen ik de gelovigen alleen ontmoette, kon ik uitgebreid mijn verhaal doen, communiceren en organiseren, en een grote “last” van hun schouders nemen. Al snel zag ik resultaten op alle vlakken van mijn werk, terwijl mijn broeder het maar matig deed. Ik deed niets om dat te veranderen, gedroeg me alsof het me niet aanging. Tijdens een bijeenkomst hoorde onze leider dat we apart van elkaar werkten, en communiceerde hij de verantwoordelijkheden van ons werk en de waarheid van een harmonieuze samenwerking. Ik wilde dat wel accepteren en was bereid om weer samen ons werk te doen. Maar toch zetten we ons werk in ons eentje voort met het excuus dat we allebei wisten dat ons eigen werk beter was. Omdat ik bang was dat mijn leider mij daarop zou aanspreken, ging ik wel naar het gebied van mijn broeder om met zijn gelovigen te communiceren, maar ik merkte dat ik me buiten mijn gebied bevond. Als ik goed communiceerde, leek mijn broeder daarvoor de eer op te strijken. Dus ik deed wat ik moest doen en excuseerde me vervolgens met de opmerking dat ik nog een belangrijke taak moest doen, en daarna haastte ik me weg. Bij mijn broeder bleven de resultaten uit, maar ik voelde me daar niet schuldig of bang over – ik had geen angst voor God, en ik negeerde zelfs meerdere communicaties van onze leider. Dat ging zo door totdat ik een rapport over ons werk moest opstellen; ik was verbijsterd. Mijn gebied had veel mensen getrokken, maar als we de aantallen van beide gebieden bij elkaar optelden, was de uitkomst laag. Toen voelde ik pas angst. Ik had geprobeerd mezelf te bewijzen, had willen laten zien hoe goed ik was in mijn werk en dat ik beter was in evangelisatiewerk dan hij. Maar het evangelisatiewerk in zijn gebied was bijna tot stilstand gekomen. Ik was het obstakel geweest waardoor Gods wil niet uitgevoerd had kunnen worden. Ik had geen andere keuze dan naar Gods woord te kijken en de echte oorzaak van het probleem te ontdekken. Ik zag het volgende: “Ieder van jullie is een dienaar en moet als zodanig in staat zijn bij alles wat je doet de belangen van de gemeente voorop te stellen, in plaats van je eigen belangen te zoeken. Het is onaanvaardbaar dit werk alleen te doen, waarbij jij de een ondermijnt en de ander jou. Mensen die op deze manier handelen, zijn niet geschikt om God te dienen! Hun gezindheid is zo verkeerd, er is in hen geen greintje menselijkheid meer over. Ze zijn honderd procent Satan! Het zijn beesten! Zelfs vandaag de dag gebeuren dergelijke dingen nog steeds onder jullie, zozeer dat jullie elkaar aanvallen tijdens de bijeenkomsten, opzettelijk voorwendsels zoeken, met verhitte gezichten ruzie maken over kleinigheden, terwijl geen van de partijen bereid is een stapje opzij te doen. Ieder verbergt zijn innerlijke gedachten voor de ander, terwijl hij voortdurend als een soort wachtpost op de ander let. Een dergelijke gezindheid past toch niet bij het dienen van God? Kan zulk werk van jou de broeders en zusters werkelijk voorzien? Je bent niet alleen onbekwaam om anderen te leiden op de juiste levensweg, maar in feite draag je je verdorven gezindheid over op de broeders en zusters. Breng je anderen daarmee niet alleen maar schade toe? Je geweten is zo slecht, verdorven tot in de kern! Je ziet de realiteit niet onder ogen en brengt de waarheid niet in praktijk. Bovendien leg je schaamteloos je duivelse natuur bloot aan andere mensen, zonder je daarover ook maar enigszins te schamen! De broeders en zusters zijn aan jou toevertrouwd, maar je neemt ze mee naar de hel. Ben jij geen persoon wiens geweten verrot is? Je bent volkomen schaamteloos!” (‘Dienen zoals de Israëlieten deden’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). De strenge woorden van God lieten mijn ware natuur zien en ik voelde me beschaamd. Het was dankzij Gods goedertierenheid en verhevenheid dat ik die plicht mocht vervullen, God had mij toevertrouwd dat ik mijn broeders en zusters naar Hem zou brengen. Maar ik ging de werkelijkheid niet binnen, ik bracht de waarheid niet in praktijk en omwille van mijn eigen reputatie en status had ik de belangen van Gods familie genegeerd. Door alleen te werken, vocht ik een zichtbare en onzichtbare strijd uit met mijn broeder. Nu is de tijd het evangelie te verspreiden en God hoopt dat degenen die er oprecht naar op zoek zijn, snel terugkeren naar Gods familie. Maar ik schoof mijn verantwoordelijkheden af en had God niet lief, ik hield geen rekening met Zijn allergrootste wens: degenen die de ware weg zochten naar God te brengen. In plaats van anderen te helpen, was ik op zoek naar reputatie en status, van die waardeloze zaken, om mezelf te bewijzen. Ik communiceerde niets over de problemen in ons werk en hoopte dat mijn broeder het slechter zou doen dan ik. Ik was jaloers op de aspecten van ons werk waarin mijn broeder beter was, negeerde ze zelfs, en ik beschouwde het werk als een spelletje. Ik was door en door slecht, zonder enige menselijkheid. God walgt van dergelijke mensen, en als ik niet veranderde, hoe kon ik Hem dan dienen? Als ik de werkelijkheid niet wilde binnengaan, hoe kon ik mijn broeders en zusters dan naar God brengen? Ik wendde me in tranen tot God en bad: “O, God! Ik was fout, ik was opstandig. Ik heb geen rekening gehouden met uw wensen en om mezelf te bewijzen streed ik tegen mijn broeder. Om hem te verslaan legde ik mijn geweten het zwijgen op en ontliep ik mijn verantwoordelijkheden. En daarmee heb ik de evangelisatie schade toegebracht en heb ik tegenover u een zonde begaan. Maar ik wil boetedoen en veranderen, en harmonieus samenwerken met mijn broeder en de evangelisatie actiever maken. Als ik weer op jacht ga naar status, straf me dan, God. Ik onderwerp me aan uw wakende blik. Amen!” Na het gebed nam ik de bus voor een bezoek aan mijn broeder en communiceerde ik openhartig met hem. Ik gaf toe dat ik me tegenover God opstandig had gedragen en vertelde over mijn plannen om te veranderen. We communiceerden over inzicht in onszelf. Daarna werkten we als één samen met God en verbeterde ons werk geleidelijk; we zochten naar vergissingen en fouten, en ik noemde de succesvolle ervaringen die ik had gehad en handelde strikt in overeenstemming met de werkafspraken. Ons evangelisatiewerk verbeterde al snel. Daaruit bleek volgens mij Gods rechtvaardige gezindheid. Gods heiligheid staat geen vuiligheid en verderf in mij toe, en toen ik beheerst werd door satanische gezindheid en ik mezelf niet kon redden, was het God die een verlossende hand uitstak en mij van de afgrond redde, mij van Satans invloed bevrijdde en het mogelijk maakte dat ik veranderde. Ik ben bereid de waarheid te zoeken en niet langer opstandig te zijn, en volledig trouw te zijn aan alles wat God me heeft toevertrouwd.
In Gods woorden: “Zelden zegt een van jullie, Wanneer jullie samenwerken, zeggen weinigen onder jullie: ‘Ik zou graag in communicatie met jullie horen over dit aspect van de waarheid, want het is mij niet duidelijk.’ Of: ‘Jullie hebben meer ervaring dan ik in deze kwestie; kunnen jullie alsjeblieft raad geven?’ Zou dit niet een goede manier van handelen zijn? Jullie hebben leidinggevende posities, jullie horen veel over de waarheid en weten veel van het dienen van God. Als jullie, die het werk in de gemeenten coördineren, niet van elkaar leren en open met elkaar communiceren, wanneer jullie niet elkaars tekortkomingen compenseren, waar kunnen jullie deze lessen dan leren? Wanneer jullie ergens tegenaan lopen, moeten jullie daar onderling open over zijn, zodat het leven er baat bij heeft. Jullie moeten zorgvuldig omgaan met dingen van welke aard dan ook, voordat jullie beslissingen nemen. Alleen door dat te doen, zijn jullie echt verantwoordelijk voor de gemeente en verrichten jullie niet alleen maar jullie werk op een oppervlakkige manier. Nadat jullie alle gemeenten hebben bezocht, zouden jullie bij elkaar moeten komen om van gedachten te wisselen over alle kwesties die jullie hebben ontdekt en de problemen waarop jullie zijn gestuit en om te communiceren over welke verlichting en illuminatie jullie hebben ontvangen. Dit is een onmisbare praktijk van dienstbaarheid. Jullie moeten een harmonieuze samenwerking bereiken ten behoeve van het werk van God, ten gunste van de gemeente en om de broeders en zusters verder te stimuleren. Jij coördineert samen met hem en hij samen met jou. Door elkaar te corrigeren kom je tot een beter resultaat en zodoende wordt voor Gods wil zorg gedragen. Alleen dit is echte samenwerking. Alleen zulke mensen hebben echte ingang” (‘Dienen zoals de Israëlieten deden’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). In Gods woorden zag ik een manier om het binnengaan in de praktijk te brengen en wist ik hoe ik naast anderen moest dienen. Ik begreep de wensen van God: iedereen heeft zijn sterke kanten en Hij wil dat iedereen die sterke kanten inzet bij het werk voor Gods familie; op die manier worden de zwakke kanten van eenieder gecompenseerd. Samenwerken met die broeder was precies wat ik nodig had. Ik was niet zo goed in het communiceren van de waarheid, en vanwege Gods liefde was ik aan hem gekoppeld. Zo kon zijn sterkte mijn zwakheden compenseren. Maar ik had dat niet door, en toen ik bij mijn broeder was, vroeg ik niet om zijn hulp wanneer ik iets niet begreep. Als hij met mij communiceerde, wilde ik soms niet luisteren. Ik gebruikte mijn ellebogen, en daardoor schaadde ik zowel mijn eigen leven als het evangelisatiewerk. In de dagen erna beoefende ik het binnengaan van dit aspect van waarheid en wendde ik me tot mijn broeder als het ging over zaken die ik niet begreep of onduidelijk waren: ik wil graag dat je met mij over dit aspect van waarheid communiceert, want ik begrijp het niet. Ik vroeg hem ook advies over moeilijke onderdelen van mijn werk : ik begrijp dit niet goed, weet jij wat ik moet doen? Vanaf dat moment leerden we van elkaar en vulden we elkaar aan als we de kerken bezochten, en als we een probleem tegenkwamen, communiceerden we dat met elkaar en zochten we samen naar Gods woorden om de problemen van de kerken op te lossen. We werden geestelijke partners, accepteerden elkaar, gaven om elkaar en begrepen elkaar. Soms verschilden we van inzicht, maar zolang onze broeders en zusters en het werk van Gods familie er profijt van hadden, konden we het eens worden. Zelfs als het ons enig gezichtsverlies kostte, zetten we onze eigen wensen opzij. We waren gelukkig met onze samenwerking en elk aspect van ons werk verbeterde.
Ik dank Almachtige God dat Hij mij via Zijn oordeel en tuchtiging heeft veranderd, voor het feit dat Hij me liet zien hoe Satan me schaadt middels roem, gewin en status. Ik zoek nu naar het pure en leef na als een mens. Hoewel ik nog steeds veel verderf in me draag dat gezuiverd moet worden en dat nog meer oordeel en tuchtiging behoeft, heb ik gezien dat Gods oordeel en tuchtiging de beste verlossing van de mens is, Gods ware liefde voor de mens. Ik wil dat nog vaker meemaken, ik wil dat Gods oordeel en tuchtiging mij tijdens mijn voortgang begeleidt, totdat ik uiteindelijk geschikt ben om Gods dienaar te zijn.