Gods werk, Gods gezindheid en God Zelf II

Tijdens onze laatste ontmoeting hadden we het over een belangrijk onderwerp. Weten jullie nog wat dat was? Laat ik het herhalen. Het onderwerp van onze laatste communicatie was: Gods werk, Gods gezindheid, en God Zelf. Is dit een belangrijk onderwerp voor jullie? Welk onderdeel is het belangrijkst voor jullie, Gods werk, Gods gezindheid, of God Zelf? Welk daarvan interesseert jullie het meest? Waar willen jullie het meest over horen? Ik weet dat het lastig is voor jullie om die vraag te beantwoorden, want Gods gezindheid kun je in elk aspect van Zijn werk zien en Zijn gezindheid komt altijd en overal naar voren in Zijn werk en representeert, in zekere zin, God Zelf. In Gods allesomvattend managementplan zijn Gods werk, Gods gezindheid en God Zelf onlosmakelijk met elkaar verbonden.

De inhoud van onze laatste communicatie over Gods werk betrof vermeldingen in de Bijbel van dingen die lang geleden hebben plaatsgevonden. Allemaal vertelden ze verhalen over de mens en God en wat de mens overkwam en tegelijkertijd was de deelname en de uitdrukking van God er bij betrokken. Dus deze verhalen hebben een speciale waarde en betekenis voor het kennen van God. Net nadat Hij de mens had geschapen, begon God Zich met de mens bezig te houden, tegen hem te praten en Zijn gezindheid kenbaar te maken aan de mens. Met andere woorden, vanaf het moment dat God Zich voor het eerst met de mens onderhield, begon Hij onophoudelijk aan de mens te openbaren wat Zijn wezen is en wat Hij heeft en is. Ongeacht of mensen van vroeger of vandaag het kunnen zien of begrijpen, kort gezegd God spreekt tot de mens en werkt onder de mensen, terwijl Hij daarbij Zijn gezindheid onthult en Zijn wezen tot uitdrukking brengt – wat een feit is dat door niemand valt te ontkennen. Dit betekent ook dat Gods gezindheid, Gods wezen en wat Hij heeft en is, constant voortgebracht en geopenbaard worden, terwijl Hij werkt en Zich met de mens bezighoudt. Hij heeft nooit iets verhuld of verborgen gehouden voor de mens. Integendeel, Hij openbaart en geeft publiekelijk vrij wat Zijn eigen gezindheid is, zonder enige terughoudendheid. Op die manier hoopt God dat de mens Hem kan kennen en Zijn gezindheid en wezen kan begrijpen. Hij wenst niet dat de mens Zijn gezindheid en wezen als eeuwige mysteries beschouwt, noch wil Hij dat de mens God als een onoplosbare puzzel beschouwt. Alleen als de mensheid God kent, kan de mens de weg voorwaarts kennen en is hij in staat Gods leiding te accepteren. En alleen een dergelijke mensheid kan daadwerkelijk leven onder de heerschappij van God en in het licht leven, en temidden van Gods zegeningen leven.

De woorden en de gezindheid die door God worden uitgestuurd en geopenbaard vertegenwoordigen Zijn wil en ze vertegenwoordigen ook Zijn wezen. Wanneer God Zich met de mens bezighoudt, ongeacht wat Hij zegt of doet of wat voor gezindheid Hij toont, en ongeacht wat de mens ziet van Gods wezen en wat Hij heeft en is, dit alles vertegenwoordigt Gods wil voor de mens. Ongeacht hoeveel de mens in staat is zich te realiseren, te bevatten of te begrijpen, het vertegenwoordigt allemaal Gods wil – Gods wil ten aanzien van de mens. Dit is zonder enige twijfel! Gods wil ten aanzien van de mensheid houdt in hoe Hij van mensen eist dat zij zijn, wat Hij eist dat ze doen, hoe Hij eist dat ze leven en hoe Hij van hen eist dat ze capabel zijn om Gods wil te vervullen. Zijn deze dingen onafscheidelijk van Gods wezen? Met andere woorden, tegelijkertijd met het stellen van eisen aan de mens, openbaart God Zijn gezindheid en alles wat Hij heeft en is. Er is geen enkele onwaarheid, er zijn geen voorwendsels, geen verhullingen, geen verfraaiingen. Waarom is de mens dan toch nooit in staat geweest om Gods gezindheid te kennen en helder waar te nemen? En waarom heeft de mens Gods wil nooit beseft? Datgene wat door God wordt geopenbaard en voortgebracht is wat God Zelf heeft en is en het behelst elk greintje en elke facet van Zijn ware gezindheid – dus waarom kan de mens dat niet zien? Waarom is de mens niet in staat tot gedegen kennis? Daar is een belangrijke reden voor. En wat is die reden? Sinds de scheppingstijd heeft de mens God nooit als God behandeld. Wat God ook in relatie tot de mens deed, in de vroegste tijd toen de mens zojuist geschapen was, behandelde de mens Hem als niets meer dan een partner, als iemand om op terug te vallen, zonder kennis of begrip van God. Wat wil zeggen dat de mens niet wist dat datgene wat door dit Wezen werd voortgebracht – dit Wezen waar de mens afhankelijk van was en dat hij als partner zag – het wezen van God was. Noch wist de mens dat dit Wezen degene is die over alle dingen regeert. Simpel gesteld: de mensen van die tijd herkenden God helemaal niet. Ze wisten niet dat de hemelen en aarde en alle dingen gemaakt waren door Hem en ze waren onwetend over waar Hij vandaan kwam en bovendien, over wat Hij was. Natuurlijk eiste God toen niet van de mens om Hem te kennen of te doorgronden, of alles wat Hij deed te begrijpen, of te weten wat Zijn wil is, want dit waren de eerste dagen die volgden op de schepping van de mensheid. Toen God voorbereidingen trof voor het werk van het Tijdperk van de Wet, deed God enkele dingen met de mens en begon Hij ook wat eisen aan de mens te stellen en vertelde Hij hem over hoe hij God offergaven aan moest bieden en God moest aanbidden. Pas toen verwierf de mens enkele eenvoudige denkbeelden over God en pas toen leerde hij het verschil tussen de mens en God kennen en leerde hij dat God Degene was die de mensheid geschapen had. Toen de mens wist dat God God was en de mens mens was, begon er een afstand te ontstaan tussen de mens en God. En toch vroeg God de mens nog steeds niet in aanzienlijke mate kennis en begrip van Hem te hebben. Zodoende stelt God verschillende eisen aan de mens, afhankelijk van de stadia en omstandigheden van Zijn werk. Wat zien jullie hierin? Welk aspect van Gods gezindheid nemen jullie waar? Is God echt? Zijn Gods eisen aan de mens gepast? Tijdens de eerste dagen vlak na Gods schepping van de mensheid, toen God het werk van overwinning en vervolmaking van de mens nog moest uitvoeren en nog niet erg veel woorden tot de mens gesproken had, vroeg God niet veel van de mens. Afgezien van wat de mens deed of hoe hij zich gedroeg – zelfs als de mens beledigende dingen deed tegen God – vergaf God het allemaal en zag het door de vingers. Dit is omdat God wist wat Hij gegeven had aan de mens en wat er in hem leefde, en dus wist Hij de norm van de eisen die Hij zou moeten stellen aan de mens. Al was toentertijd de norm van Zijn eisen erg laag, dit betekent niet dat Zijn gezindheid niet groots was, of dat Zijn wijsheid en almacht niets dan lege woorden waren. Voor de mens is er maar één manier om Gods gezindheid en God Zelf te leren kennen: door de stappen te volgen van het werk van Gods management en verlossing van de mensheid en het accepteren van de woorden die God tot de mens spreekt. In de wetenschap van wat God heeft en is, en in de wetenschap van Gods gezindheid, zou de mens dan nog steeds God vragen Zijn ware persoon te laten zien? Dat zou de mens niet doen en niet durven, want als hij Gods gezindheid en wat Hij heeft en is, heeft begrepen, dan heeft de mens de ware God Zelf al gezien, dan heeft hij Gods daadwerkelijke persoon al gezien. Dit is de onvermijdelijke uitkomst.

Naarmate Gods werk en plan onophoudelijk voortgang vonden en nadat God het verbond met de mens had gesloten door middel van de regenboog als teken dat Hij nooit weer de wereld zou vernietigen door een zondvloed, kreeg God een toenemend verlangen diegenen te winnen die één van geest met Hem konden zijn. Zo had Hij ook een steeds dringender wens om diegenen te winnen die Zijn wil op aarde konden uitvoeren en bovendien, een groep te winnen van mensen die zich konden ontworstelen aan de machten van de duisternis, die niet gebonden waren door Satan en die voor Hem op aarde konden getuigen. Zo’n groep mensen te winnen was Gods langdurige wens, iets waar Hij sinds de scheppingstijd al een eeuwigheid op wachtte. Zodoende bleven Gods wil, Zijn vorm van geest, plannen en verwachtingen allemaal onveranderd, ongeacht Gods aanwending van de zondvloed om de wereld te vernietigen en ongeacht Zijn verbond met de mens. Wat Hij wilde doen, waar Hij al lang voor de scheppingstijd naar had verlangd, was onder de mensen diegenen te winnen die Hij wenste – een groep mensen te winnen die Zijn gezindheid konden bevatten en kennen, en die Zijn wil konden begrijpen, een groep die Hem kon aanbidden. Een dergelijke groep mensen kan waarlijk getuigenis afleggen van Hem en zij zijn, zogezegd, Zijn vertrouwelingen.

Laten we vandaag verder gaan met het natrekken van Gods voetstappen en het volgen van de stappen van Zijn werk, zodat we wellicht ontdekken wat de gedachten en ideeën van God zijn en alles wat met God te maken heeft, alles wat zo lang ‘in bewaring is gebleven’. Door deze dingen zullen we Gods gezindheid leren kennen, het wezen van God leren begrijpen, zullen we God in onze harten toelaten en zal ieder van ons langzamerhand dichter bij God komen, waardoor de afstand tussen God en ons verkleind zal worden.

Een deel van waar we de laatste keer over spraken ging over waarom God een verbond sloot met de mens. Deze keer zullen we communiceren over de passages uit de Schrift hieronder. Laten we beginnen met het lezen van de Schrift.

A. Abraham

1. God belooft Abraham een zoon te geven

Gen. 17:15-17 Verder zei God tegen Abraham: “Wat je vrouw Sarai betreft, voortaan moet je haar niet Sarai noemen maar Sara. Ik zal haar zegenen en jou bij haar een zoon geven. Ik zal haar zo rijk zegenen dat er volken uit haar zullen voortkomen en er koningen van haar zullen afstammen.” Abraham boog zich diep neer, maar lachte en dacht: Hoe zou iemand van honderd nog een kind kunnen krijgen? En Sara, zou zij op haar negentigste nog een kind ter wereld kunnen brengen?

Gen. 17:21-22 “Maar mijn verbond zal ik voortzetten met Isaak, de zoon die Sara je volgend jaar omstreeks deze tijd zal baren.” Nadat God zo met hem gesproken had, ging hij bij Abraham vandaan.

2. Abraham offert Isaak

Gen. 22:2-3 “Roep je zoon, je enige, van wie je zoveel houdt, Isaak, en ga met hem naar het gebied waarin de Moria ligt. Daar moet je hem offeren op een berg die ik je wijzen zal.” De volgende morgen stond Abraham vroeg op. Hij zadelde zijn ezel, nam twee van zijn knechten en zijn zoon Isaak met zich mee, hakte hout voor het offer en ging op weg naar de plaats waarover God had gesproken.

Gen. 22:9-10 Toen ze waren aangekomen bij de plaats waarover God had gesproken, bouwde Abraham daar een altaar, schikte het hout erop, bond zijn zoon Isaak vast en legde hem op het altaar, op het hout. Toen pakte hij het mes om zijn zoon te slachten.

Niemand kan het werk verhinderen waartoe God heeft besloten

Zojuist hebben jullie het verhaal van Abraham gehoord. Hij was gekozen door God nadat de zondvloed de wereld had vernietigd, zijn naam was Abraham. Toen hij honderd jaar oud was en zijn vrouw Sara negentig, kwam Gods belofte tot hem. Welke belofte deed God aan hem? God beloofde waar de Schrift naar verwijst als: “Ik zal haar zegenen en jou bij haar een zoon geven.” Wat was de achtergrond van Gods belofte hem een zoon te geven? De Schrift geeft het volgende verslag: “Abraham boog zich diep neer, maar lachte en dacht: Hoe zou iemand van honderd nog een kind kunnen krijgen? En Sara, zou zij op haar negentigste nog een kind ter wereld kunnen brengen?” Met andere woorden, dit bejaarde echtpaar was te oud om kinderen te krijgen. En wat deed Abraham nadat God Zijn belofte aan hem deed? Lachend boog hij zich diep neer en zei tegen zichzelf, “Hoe zou iemand van honderd nog een kind kunnen krijgen?” Abraham geloofde niet dat het mogelijk was – wat betekende dat hij geloofde dat Gods belofte aan hem niets dan een grapje was. Vanuit menselijk perspectief was dit iets wat een mens niet voor elkaar kon krijgen, en evengoed iets wat ondoenlijk en onmogelijk was voor God. Misschien was het lachwekkend voor Abraham: God schiep de mens, maar het blijkt dat Hij niet eens weet dat iemand die zo oud is niet meer in staat is kinderen te krijgen; Hij zegt wel dat Hij mij toestaat een kind te krijgen, Hij zegt wel dat Hij me een zoon zal geven – maar dat is beslist onmogelijk! Dus boog Abraham zich diep neer, maar lachte en dacht: onmogelijk – God zit me bij de neus te nemen, dit kan niet waar zijn! Hij nam Gods woorden niet serieus. Wat voor soort man was Abraham in Gods ogen dan? (Rechtvaardig.) Waar staat dat hij een rechtvaardig man was? Jullie denken dat iedereen die door God geroepen is, rechtvaardig en onberispelijk is en dat deze mensen wandelen met God. Jullie houden vast aan een doctrine! Jullie moeten duidelijk inzien dat als God ten aanzien van iemand definieert, Hij dat niet willekeurig doet. God zegt hier niet dat Abraham rechtvaardig was. God heeft een norm in Zijn hart om elke persoon aan af te meten. Hoewel God niet zei wat voor type persoon Abraham was, wat voor een soort geloof in God had Abraham, met betrekking tot zijn gedrag? Was het enigszins abstract? Of was zijn geloof sterk? Nee, dat was het niet! Zijn gelach en gedachten lieten zien wie hij was, dus jullie overtuiging dat hij rechtvaardig was, is slechts een hersenspinsel van jullie, het is een blindelingse toepassing van doctrine, een onverantwoordelijke inschatting. Zag God het lachen en de kleine uitingen van Abraham, wist Hij ervan? God wist het. Maar zou God Zijn voornemens veranderen? Nee! Toen God plande en besloot dat Hij deze man zou kiezen, was de zaak al beklonken. De gedachten noch het gedrag van de mens hebben ook maar de minste invloed op God of kunnen Hem ontregelen; God zou Zijn plan niet willekeurig veranderen en Hij zou evenmin Zijn plan veranderen of overhoopgooien vanwege het gedrag van de mens, zelfs als het dom gedrag is. Wat staat er dan in Genesis 17:21-22? “‘Maar mijn verbond zal ik voortzetten met Isaak, de zoon die Sara je volgend jaar omstreeks deze tijd zal baren.’ Nadat God zo met hem gesproken had, ging hij bij Abraham vandaan.” God lette er niet in het minst op wat Abraham dacht of zei. En wat was de reden voor deze onverschilligheid? Het was, omdat God toen niet van de mens vroeg om een sterk geloof te hebben, of dat hij een geweldige kennis van God kon hebben, of, bovendien, dat de mens kon begrijpen wat gedaan en gezegd is door God. Daarom vroeg Hij niet dat de mens een volledig begrip had van wat God voornemens was te doen, of van de mensen die hij besloten had te kiezen, of van de grondbeginselen van Zijn handelen. Want de gestalte van de mens was simpelweg ontoereikend. In die tijd beschouwde God wat Abraham deed en hoe hij zich ook gedroeg, als normaal. Hij veroordeelde of vermaande niet, maar zei slechts: “Volgend jaar om deze tijd zal Sara je een zoon baren.” Nadat Hij deze woorden had gesproken, kwam dit, wat God betreft, stap voor stap tot stand; in Gods ogen was datgene wat volgens Zijn plan vervuld zou worden, al bereikt. En na de regelingen hiertoe te hebben getroffen, vertrok God. Wat de mens doet of denkt, wat de mens begrijpt, menselijke plannen – niets van dit alles heeft ook maar enige relatie met God. Alles vindt voortgang volgens Gods plan, conform de door God uitgezette tijden en stadia. Dat is het grondbeginsel van Gods werk. God bemoeit zich niet met wat mensen denken of weten, maar Hij zou evenmin afzien van Zijn plan of Zijn werk stoppen, omdat de mens het niet gelooft of niet begrijpt. Zo worden de feiten bewerkstelligd volgens het plan en de gedachten van God. Dit is precies wat we in de Bijbel zien: God zorgde ervoor dat Isaak werd geboren op de door Hem vastgestelde tijd. Bewijzen de feiten dat het gedrag en handelen van de mens Gods werk in de weg zaten? Zij zaten Gods werk niet in de weg! Tastte het geringe geloof van de mens, zijn concepties en verbeelding betreffende God, Gods werk aan? Nee, dat deden ze niet! Niet in het minst! Gods managementplan blijft onaangetast door welke mens, kwestie, of omgeving dan ook. Alles wat Hij zich voorneemt te doen zal op tijd afgemaakt en volbracht worden volgens Zijn plan. Zijn werk kan niet gedwarsboomd worden door ook maar enig mens. God besteedt geen aandacht aan domheid en onwetendheid van de mens en zelfs niet aan bepaalde aspecten van het verzet van de mens en zijn opvattingen over Hem terwijl Hij desondanks het werk doet dat Hij moet doen. Dit is Gods gezindheid, en het is een weergave van Zijn almacht.

Het managementwerk van God en de redding van de mens begint met Abrahams opoffering van Isaak

Door het geven van een zoon aan Abraham, werden de woorden vervuld die God tot Abraham had gesproken. Dit betekent niet dat Gods plan daar ophield. Integendeel, Gods schitterende plan voor het management en de redding van de mensheid was pas net begonnen en het zegenen van Abraham met een zoon was slechts het voorspel voor Zijn allesomvattende managementplan. Wie kon op dat moment weten dat Gods strijd tegen Satan stilletjes was begonnen toen Abraham zijn zoon opofferde?

Het maakt God niet uit of de mens dom is – Hij vraagt alleen dat de mens waarachtig is

Laten we nu eens kijken naar wat God Abraham aandeed. In Genesis 22 vers 2 gaf God Abraham het volgende bevel: “Roep je zoon, je enige, van wie je zoveel houdt, Isaak, en ga met hem naar het gebied waarin de Moria ligt. Daar moet je hem offeren op een berg die ik je wijzen zal.” Gods bedoeling was duidelijk: Hij zei tegen Abraham Hem zijn zoon Isaak, waar hij van hield, als een brandoffer te geven. Als je daar vandaag de dag naar kijkt, staat Gods bevel dan nog op gespannen voet met menselijke opvattingen? Ja natuurlijk! Alles wat God toen deed staat in scherp contrast met de opvattingen van de mens en is voor hem dan ook onbegrijpelijk. In hun opvattingen geloven mensen het volgende: toen een man er geen geloof aan hechtte en het als een onmogelijkheid beschouwde, gaf God hem een zoon en nadat hij die gekregen had, vroeg God hem die zoon weer op te offeren – hoe ongelooflijk! Wat was God eigenlijk van plan? Wat was Gods doel eigenlijk? Hij gaf Abraham onvoorwaardelijk een zoon maar ook vroeg Hij Abraham een onvoorwaardelijk offer te brengen. Is dat buitensporig? Vanuit een derde invalshoek was dit niet alleen buitensporig, maar ook een beetje problemen maken om niets. Maar Abraham zelf vond niet dat God teveel van hem vroeg. Ook al had hij zijn bedenkingen en achterdocht jegens God, toch was hij bereid het offer te brengen. Wat zie je op dit punt, waaruit blijkt dat Abraham bereid was zijn zoon op te offeren? Wat wordt er in deze zinnen gezegd? De originele tekst vertelt het als volgt: “De volgende morgen stond Abraham vroeg op. Hij zadelde zijn ezel, nam twee van zijn knechten en zijn zoon Isaak met zich mee, hakte hout voor het offer en ging op weg naar de plaats waarover God had gesproken” (Gen. 22:3). “Toen ze waren aangekomen bij de plaats waarover God had gesproken, bouwde Abraham daar een altaar, schikte het hout erop, bond zijn zoon Isaak vast en legde hem op het altaar, op het hout. Toen pakte hij het mes om zijn zoon te slachten” (Gen. 22:9-10). Toen Abraham zijn arm strekte, en het mes nam om zijn zoon te slachten, werden zijn handelingen door God gezien? Ja, dat werden ze. Het hele proces liet aan God het hart van Abraham zien, van het begin af aan, toen God Abraham vroeg Isaak te offeren, tot het punt waar Abraham zijn mes ophief om zijn zoon te slachten. Ongeacht zijn voormalige domheid, naïviteit en verkeerd begrip van God, was Abrahams hart op dat moment voor God waarachtig en eerlijk, en zou hij daadwerkelijk Isaak, de zoon door God aan hem gegeven, aan God terug hebben gegeven. In hem zag God gehoorzaamheid – het soort gehoorzaamheid dat Hij verlangde.

Volgens de mens doet God veel dingen die onbegrijpelijk en zelfs ongelooflijk zijn. Als God iemand wil orkestreren, dan staat dit vaak haaks op concepties van de mens en is het voor hem niet te bevatten. Toch is het juist deze disharmonie en onbegrijpelijkheid die Gods beproeving en test van de mens zijn. Abraham kon daarentegen zijn innerlijke gehoorzaamheid aan God laten zien, wat de meest fundamentele voorwaarde van zijn capaciteit was om aan Gods eisen te voldoen. Pas toen Abraham in staat was aan Gods eisen te voldoen, toen Hij Isaak offerde, voelde God daadwerkelijke zekerheid en goedkeuring ten opzichte van de mens – ten opzichte van Abraham, die Hij gekozen had. Toen pas was God er van verzekerd dat deze persoon die Hij gekozen had een onmisbare leider was die Zijn belofte en daaruit volgende managementplan kon uitvoeren. Al was het maar een beproeving en een test, God voelde Zich tevreden gesteld, Hij voelde de liefde van de mens jegens Hem en Hij voelde Zich getroost door de mens als nooit tevoren. Op het moment dat Abraham zijn mes ophief om Isaak te slachten, stopte God hem toen? God liet Abraham zijn zoon niet opofferen, want God had simpelweg nooit de intentie om Isaaks leven tot zich te nemen. Daarom stopte God Abraham net op tijd. Voor God had Abraham de beproeving al doorstaan, wat hij deed was meer dan genoeg en God had al gezien wat de uitkomst was van waar Hij op doelde. Was deze uitkomst voldoende voor God? Je zou kunnen zeggen dat deze uitkomst voldoende was voor God, dat het precies was wat God wilde en wat God dolgraag wilde zien. Is dat waar? Al gebruikt God in andere contexten andere manieren om mensen te testen, God zag in Abraham wat Hij wilde, Hij zag dat Abrahams hart oprecht was en dat zijn gehoorzaamheid precies van het onvoorwaardelijke soort was dat God verlangde. Mensen zeggen vaak, ik heb dit al opgeofferd, ik heb dat al opgegeven, waarom is God nog steeds niet tevreden met mij? Waarom blijft Hij mij aan beproevingen onderwerpen? Waarom blijft Hij mij testen? Dit laat één ding zien: God heeft je hart nog niet gezien, en Hij heeft je hart nog niet gewonnen. Wat wil zeggen, Hij heeft een oprechtheid als die van Abraham, die zijn mes ophief om zijn zoon te slachten met zijn eigen handen om hem op te offeren voor God, nog niet gezien. Hij heeft je onvoorwaardelijke gehoorzaamheid nog niet gezien, en is nog niet door jou getroost. Dan is het logisch dat God je steeds op de proef stelt, waar of niet? We laten het wat dat betreft hierbij. Vervolgens zullen we ‘Gods belofte aan Abraham’ lezen.

3. Gods belofte aan Abraham

Gen. 22:16-18 “Ik heb bij mijzelf gezworen,” zei Jehova: “Omdat je dit gedaan hebt en je zoon, je enige zoon, niet van mij hebt weggehouden, zal ik je volop zegenen. Ik zal je nakomelingen zo talrijk maken als de sterren aan het firmament en als de zandkorrels van het strand aan de zee. Je nakomelingen zullen de poort van hun vijanden in bezit nemen. En door jouw nageslacht zullen alle volken van de aarde worden gezegend, omdat jij mijn stem hebt gehoorzaamd.”

Dit is een onverkort verslag van Gods zegening van Abraham. Hoewel kort, de inhoud is rijk: het geeft de reden voor en de achtergrond van Gods geschenk aan Abraham en wat het precies was wat Hij aan Abraham gaf. Het is ook doordrenkt met de vreugde en opwinding waarmee God deze woorden tot uitdrukking heeft gebracht en met de urgentie van Zijn verlangen om diegenen die naar Zijn woorden kunnen luisteren voor zich te winnen. Hierin zien we het koesteren en de tederheid van God jegens diegenen die Zijn woorden gehoorzamen en Zijn geboden opvolgen. Ook zien we zo de prijs die Hij betaalt om mensen te winnen en de zorg en aandacht die Hij daarin stopt. Bovendien geeft de passage, die de woorden “Ik heb bij mijzelf gezworen,” bevat, een krachtig inzicht in de verbittering en pijn die God en alleen God draagt en die schuilgaat achter dit werk van Zijn managementplan. Het is een passage die tot nadenken stemt, een passage die een bijzondere betekenis en verrijkende invloed heeft op hen die hierna kwamen.

De mens verkrijgt Gods zegen vanwege zijn oprechtheid en gehoorzaamheid

Was de zegening door God aan Abraham gegeven, waar we hier over lezen, geweldig? Hoe geweldig dan wel niet? Er is hier een sleutelzin: “En door jouw nageslacht zullen alle volken van de aarde worden gezegend,” die laat zien dat Abraham zegeningen kreeg die niet aan enig ander die voor of na hem kwam, werd gegeven. Toen Abraham, zoals door God gevraagd, zijn enige zoon, zijn geliefde enige zoon, teruggaf aan God (noot: we kunnen het woord ‘offeren’ hier niet gebruiken; we moeten zeggen, hij gaf zijn zoon terug aan God), stond God niet alleen niet toe dat Abraham Isaak opofferde, Hij zegende hem ook nog eens. Met welke belofte zegende Hij Abraham? De belofte van een verveelvoudiging van zijn nakomelingen. En met hoeveel dan verveelvoudigd? De Schrift geeft het volgende verslag: “als de sterren aan het firmament en als de zandkorrels van het strand aan de zee. Je nakomelingen zullen de poort van hun vijanden in bezit nemen. En door jouw nageslacht zullen alle volken van de aarde worden gezegend,” Wat was de context waarin God deze woorden sprak? Waarmee gevraagd wordt, hoe ontving Abraham Gods zegeningen? Hij ontving die precies zoals God in de Schrift zegt: “omdat jij mijn stem hebt gehoorzaamd.” Dat is omdat Abraham Gods gebod gevolgd had, omdat hij alles gedaan had wat God gezegd, gevraagd en bevolen had, zonder ook maar een klein beetje te klagen, daarom deed God zo’n belofte aan hem. Er is een cruciale zin in deze belofte die raakt wat God op dat moment dacht. Zagen jullie dat? Misschien hebben jullie niet zo goed gelet op Gods woorden “Ik heb bij mijzelf gezworen.” Wat ze betekenen is dat toen God deze woorden uitte, Hij bij zichzelf een eed zwoer. Waarbij zweren mensen als ze een eed afleggen? Ze zweren bij de hemelen, wat wil zeggen, ze leggen de eed af voor God en zweren bij God. Mensen begrijpen het fenomeen van God die bij zichzelf zweert misschien niet zo goed, maar jullie zullen dit begrijpen als ik jullie de juiste uitleg ervan geef. Doordat Hij werd geconfronteerd met iemand die alleen Zijn woorden kon horen maar Zijn hart niet kon begrijpen, voelde God zich opnieuw eenzaam en verloren. Uit wanhoop – en je zou kunnen zeggen, onbewust – deed God iets heel natuurlijks: God legde Zijn hand op Zijn hart en richtte Zich tot Zichzelf toen Hij deze belofte aan Abraham deed, en deze man hoorde God zeggen “Ik heb bij mijzelf gezworen.” Door Gods daden denk je wellicht aan jezelf. Als je je hand op je hart legt en tegen jezelf spreekt, heb je dan een duidelijk idee van wat je zegt? Is je houding oprecht? Spreek je openlijk met je hart? Zo zien we dat, toen God tegen Abraham sprak, Hij het meende en oprecht was. Terwijl Hij tot Abraham sprak en hem zegende, sprak God tegelijkertijd ook tegen Zichzelf. Hij zei tegen Zichzelf: “Ik zal Abraham zegenen en zijn nageslacht zo talrijk maken als de sterren aan de hemel en zo overvloedig als het zand van het strand aan de zee, omdat hij mijn woorden gehoorzaamde en hij degene is die ik kies.” Toen God zei: “Ik heb bij mijzelf gezworen,” besloot God dat uit Abrahams lijn Hij het uitverkoren volk van Israël zou laten ontstaan, waarna Hij dit volk snel met Zijn werk verder zou leiden. Dat wil zeggen, God wilde dat de afstammelingen van Abraham het werk van Gods management droegen en dat het werk van God en datgene wat door God was uitgedrukt bij Abraham zou beginnen en voortgang zou vinden in Abrahams nakomelingen, en op die manier Gods wens om de mensheid te redden te realiseren. Wat zeggen jullie, is dit niet een gezegend iets? Voor de mens is er geen grotere zegening dan dit. Je kan zeggen dat dit het meest gezegende is van alles. De zegening door Abraham verkregen was niet de verveelvoudiging van zijn nageslacht, maar Gods verwezenlijking van Zijn management, Zijn opdracht, en Zijn werk in Abrahams nakomelingen. Dit betekent dat de zegeningen die Abraham verkreeg niet tijdelijk waren, maar door bleven gaan naarmate Gods managementplan zich ontvouwde. Toen God sprak, toen God bij Zichzelf zwoer, had Hij al een besluit genomen. Was het besluitvormingsproces waar? Was het echt? God besloot dat vanaf dat moment Zijn inspanningen, de prijs die Hij betaalde, wat Hij heeft en is, Zijn alles en zelfs Zijn leven zouden worden gegeven aan Abraham en de nakomelingen van Abraham. Zo besloot God ook dat, beginnende met deze groep mensen, Hij Zijn daden kenbaar zou maken en de mens Zijn wijsheid, gezag en macht zou laten zien.

Gods onveranderlijke wens is om hen te verwerven die God kennen en over Hem kunnen getuigen

Terwijl Hij met Zichzelf sprak, sprak God ook met Abraham, maar los van het horen van de zegeningen die God aan hem gaf, was Abraham op dat moment in staat om Gods werkelijke wensen te begrijpen in al Zijn woorden? Dat was hij niet! Dus, op dat moment dat God bij Zichzelf zwoer, was Zijn hart nog steeds eenzaam en verdrietig. Er was nog steeds niemand die in staat was te begrijpen en te bevatten wat Hij van plan was. Op dat moment was er niemand – ook Abraham niet – die in staat was in vertrouwen met Hem te spreken, laat staan dat er iemand was die in staat was met Hem samen te werken om het werk te doen dat Hij moet doen. Op het eerste gezicht had God Abraham voor Hem gewonnen en daarmee iemand die Zijn woorden kon gehoorzamen. Maar eigenlijk was zijn kennis over God nauwelijks noemenswaardig. Hoewel God Abraham had gezegend, was Gods hart nog steeds niet tevreden gesteld. Wat betekent het dat God niet tevreden was? Het betekent dat Zijn management nog maar net begonnen was, dat de mensen die Hij wilde winnen, de mensen die hij graag wilde zien, de mensen van wie Hij hield, nog steeds ver van Hem af stonden. Hij had tijd nodig, moest afwachten en geduldig zijn. Want toen was er, los van God Zelf, niemand die wist wat Hij nodig had of wat Hij wilde bereiken, of wat Hij verlangde. En dus, terwijl Hij Zich zeer opgewonden voelde, voelde God zich ook neerslachtig. Maar Hij onderbrak zijn stappen niet en vervolgde het plannen van de volgende stap van wat Hij moest doen.

Wat zien jullie in Gods belofte aan Abraham? God overlaadde Abraham met grote zegeningen, simpelweg omdat hij luisterde naar Gods woorden. Ook al lijkt dit in de eerste plaats normaal, iets vanzelfsprekends, we zien hierin iets van Gods hart: God heeft een bijzondere voorliefde voor de gehoorzaamheid van de mens aan Hem, en koestert begrip en oprechtheid van de mens ten opzichte van Hem. In welke mate koestert God deze oprechtheid? Jullie begrijpen misschien niet hoeveel Hij dat koestert, misschien is er wel niemand die zich dat realiseert. God gaf Abraham een zoon, en toen die zoon opgroeide, vroeg God Abraham zijn zoon terug te geven aan God. Abraham volgde Gods bevel letterlijk, hij gehoorzaamde Gods woord en zijn oprechtheid bewoog God en werd door God gekoesterd. In welke mate koesterde God haar? En waarom? Terwijl niemand Gods woorden bevatte of Zijn hart begreep, deed Abraham iets dat de hemel bewoog en de aarde op haar grondvesten deed schudden. Het gaf God een ongekend gevoel van tevredenheid en bracht God vreugde over het winnen van iemand die in staat was Zijn woorden te gehoorzamen. Deze tevredenheid en vreugde kwamen van een schepsel door Gods eigen hand gemaakt. Het was het eerste ‘offer’ dat de mens aan God had gegeven en dat werd het meest gekoesterd door God, sinds de schepping van de mens. God had een lastige tijd gehad, wachtend op dit offer, en Hij beschouwde het als het eerste, belangrijkste geschenk van de mens die Hij geschapen had. Het liet God de eerste vrucht van Zijn arbeid zien en de prijs die Hij had betaald en het maakte dat Hij hoop zag in de mensheid. Daarna had God zelfs een nog groter verlangen naar een groep mensen die Hem gezelschap zou kunnen houden, Hem met oprechtheid zou behandelen, en met oprechtheid voor Hem zorg zou dragen. God hoopte zelfs dat Abraham door zou leven, want Hij wenste dat zo’n soort hart Hem ter zijde zou staan en bij Hem zou zijn, terwijl Hij zijn management voortzette. Wat God ook wilde, het was maar een wens, maar een idee. Abraham was slechts een mens in staat Hem te gehoorzamen en had niet het flauwste begrip of kennis van God. Hij was iemand die niet had voldaan aan Gods vereisten voor de mens: God kennen, voor God kunnen getuigen en eensgezind zijn met God. Daarom kon hij God niet ter zijde staan. In Abrahams offer van Isaak, zag God de oprechtheid en gehoorzaamheid van Abraham, en zag dat hij Gods beproeving doorstaan had. Hoewel God zijn oprechtheid en gehoorzaamheid accepteerde, was hij nog steeds onwaardig Gods vertrouweling te worden, om iemand te worden die God kent, God begrijpt, en ingewijd is in Gods gezindheid. Hij was nog lang niet één van geest met God en voerde Gods wil nog lang niet uit. Dus in Zijn hart was God nog steeds eenzaam en bezorgd. Hoe eenzamer en bezorgder God werd, hoe meer en des te eerder Hij door moest gaan met Zijn management om een groep mensen te kunnen selecteren en te winnen die Zijn managementplan en Zijn wil zo snel mogelijk zou uitvoeren. Dit was Gods vurige verlangen, onveranderd gebleven vanaf het allereerste begin tot op de dag van vandaag. Vanaf de schepping van de mens in het eerste begin verlangt God naar een groep overwinnaars, een groep die Hem terzijde zal staan en Zijn gezindheid kan begrijpen, bevatten en kennen. Die wens van God is onveranderd gebleven. Ongeacht hoe lang Hij nog moet wachten, ongeacht hoe moeilijk de weg nog is, ongeacht hoe ver Hij nog verwijderd is van de doelen die Hij nastreeft, God heeft Zijn verwachtingen voor de mens nooit veranderd of opgegeven. Nu ik dit gezegd heb, realiseren jullie je iets over Gods wens? Misschien is wat jullie je realiseren niet erg diepgaand, maar dat komt langzamerhand nog wel!

In diezelfde tijd van Abraham vernietigde God ook een stad. Deze stad was Sodom genaamd. Zonder twijfel is het verhaal van Sodom bekend bij veel mensen, maar niemand kent Gods gedachten die de achtergrond vormden voor Zijn vernietiging van de stad.

En dus kunnen we vandaag, dankzij Gods interacties met Abraham, waarover je hier beneden leest, kennis nemen van Zijn gedachten op dat moment, terwijl we ook van Zijn gezindheid kennis nemen. Laten we de volgende passages uit de Schrift lezen.

B. God moet Sodom vernietigen

Gen. 18:26 En Jehova zei: “Als ik binnen Sodom vijftig rechtvaardigen vind, zal ik omwille van hen de hele stad sparen.”

Gen. 18:29 En hij sprak weer met Hem en zei: “Misschien worden er daar maar veertig gevonden.” En Hij zei: “dan zal ik het niet doen.”

Gen. 18:30 En hij zei tegen Hem: “Misschien worden er daar maar dertig gevonden.” En Hij zei: “dan zal ik het niet doen.”

Gen. 18:31 En hij zei: “Misschien worden er daar maar twintig gevonden.” En Hij zei: “dan ga ik de stad niet verwoesten.”

Gen. 18:32 En hij zei: “Misschien worden er daar maar tien gevonden.” En Hij zei: “dan ga ik de stad niet verwoesten.”

Dit zijn enkele passages die ik gekozen heb uit de Bijbel. Ze zijn niet de volledige, originele versies. Als jullie die willen zien, dan kunnen jullie ze zelf opzoeken in de Bijbel. Om tijd te sparen heb ik een deel uit het origineel weggelaten. Ik heb hier alleen een paar sleutelpassages en sleutelzinnen geselecteerd, de zinnen die niets met onze communicatie te maken hebben vandaag heb ik weggelaten. In alle passages en inhoud waarover we communiceren slaat onze focus de details van de verhalen en het gedrag van de mens in die verhalen over. We spreken alleen over wat Gods gedachten en ideeën waren in die tijd. In Gods gedachten en ideeën zullen we zien wat Gods gezindheid is. En vanuit alles wat God deed zullen we Gods ware Zelf zien, en op deze manier zullen we ons doel bereiken.

God geeft alleen om hen die Zijn woorden kunnen gehoorzamen en Zijn geboden volgen

De passages hierboven bevatten enkele sleutelwoorden: getallen. Allereerst, Jehova zei dat als Hij vijftig rechtschapen mensen vond in de stad, Hij de hele stad zou sparen. Wat wil zeggen, Hij zou de stad niet vernietigen. Waren er dus feitelijk vijftig rechtschapen mensen in Sodom? Die waren er niet. Wat zei Abraham daarna tegen God? Hij zei: “Stel dat er nu veertig te vinden zijn?” En God zei: “Ik zal het niet doen.” Toen zei Abraham: “Maar stel dat er dertig te vinden zijn?” En God zei: “Ik zal het niet doen.” “En wat als er twintig zijn?” “Ik zal het niet doen.” “Tien?” “Ik zal het niet doen.” Waren er feitelijk tien rechtschapen mensen in de stad? Er waren er geen tien, er was er één. En wie was deze ene? Dat was Lot. Er was toen maar één rechtschapen persoon in Sodom, maar was God wat dat getal betreft erg streng en veeleisend? Nee, dat was Hij niet! En dus, terwijl de mens bleef vragen: “Wat als er veertig zijn?” “Wat als er dertig zijn?” tot hij bij “Wat als er tien zijn?” kwam, zei God: “Zelfs als er maar tien zijn, dan zal ik de stad niet vernietigen. Ik zal haar sparen en de andere mensen omwille van deze tien vergeven.” Tien is al droevig genoeg, maar het bleek dat zelfs dat aantal rechtschapen mensen niet gehaald werd in Sodom. Zoals je ziet, in de ogen van God was de zonde en het kwaad in de mensen van de stad dusdanig, dat God geen andere keuze had dan ze te vernietigen. Wat bedoelde God toen Hij zei dat Hij de stad niet zou vernietigen als er vijftig rechtschapen mensen waren? Die getallen waren niet belangrijk voor God. Wat belangrijk voor Hem was, was of er in de stad rechtschapen mensen woonden die Hij zocht. Als de stad slechts één rechtschapen persoon had, dan zou God niet toestaan dat hen iets zou overkomen als gevolg van Zijn vernietiging van de stad. Dit betekent dat, ongeacht of God de stad zou vernietigen of niet, en ongeacht hoeveel rechtvaardigen er in de stad waren, deze zondige stad voor God vervloekt en verfoeid was en dat zij vernietigd zou moeten worden, zou moeten verdwijnen voor Gods aangezicht, terwijl de rechtschapenen zouden moeten blijven. Los van het tijdperk, los van het ontwikkelingsstadium van de mensheid, Gods houding is onveranderlijk. Hij haat het kwaad en geeft om hen die rechtschapen zijn in Zijn ogen. Deze glasheldere houding van God is ook de ware openbaring van het wezen van God. Omdat er maar één rechtschapen persoon was in de stad, aarzelde God niet langer. Het eindresultaat was dat Sodom onvermijdelijk zou worden vernietigd. Wat zien jullie hierin? God zou in die tijd een stad niet hebben vernietigd als er vijftig rechtschapen mensen woonden, of maar tien. Dat betekent dat God op basis van slechts enkele mensen die in staat waren Hem te vereren en te aanbidden, zou beslissen om vergevingsgezind en tolerant te zijn of Gods stuurwerk te doen ten opzichte van de mensheid. God legt groot vertrouwen in de rechtvaardige daden van de mens en Hij legt groot vertrouwen in hen die Hem kunnen aanbidden en Hij legt groot vertrouwen in hen die goed kunnen doen voor Hem.

Vanaf de vroegste tijden tot op vandaag, hebben jullie ooit in de Bijbel gelezen over God die tegen iemand de waarheid spreekt, of spreekt over Gods weg? Nee, nog nooit. De woorden die God tegen de mensen sprak waarover wij lezen, zeggen alleen maar wat mensen moeten doen. Sommigen gingen heen en deden dat, sommigen niet; sommigen geloofden, sommigen niet. Dat is alles. Dus de rechtschapenen van die tijd – zij die rechtschapen waren in de ogen van God – waren slechts zij die Gods woorden konden horen en Gods geboden konden volgen. Zij waren dienaren die Gods woorden uitdroegen onder de mensen. Zou je deze mensen ‘zij die God kennen’ kunnen noemen? Zouden zij ‘mensen die vervolmaakt zijn door God’ genoemd kunnen worden? Nee, dat kan niet. En dus, ongeacht hun aantal, waren zij in Gods ogen rechtschapen mensen, waardig om Gods vertrouwelingen genoemd te worden? Zouden zij Gods getuigen genoemd kunnen worden? Zeker niet! Zij waren het zeker niet waard om Gods vertrouwelingen en getuigen genoemd te worden. En dus hoe noemde God deze mensen? Meerdere keren in de Bijbel, tot aan de passages uit de Schrift die wij zojuist gelezen hebben, noemt God ze ‘mijn dienaren.’ Wat wil zeggen dat toentertijd deze rechtschapen mensen in Gods ogen de dienaren van God waren. Zij waren de mensen die Hem dienden op aarde. En wat dacht God van deze benaming? Waarom noemde Hij ze zo? Heeft God normen voor hoe Hij mensen in Zijn hart benoemt? Jazeker. God heeft normen, ongeacht of Hij mensen rechtschapen, onberispelijk, oprecht of dienaars noemt. Als Hij iemand Zijn dienaar noemt, dan is Hij er van overtuigd dat deze persoon in staat is Zijn boodschappers te ontvangen, Zijn geboden kan volgen en uit kan voeren wat door Zijn boodschappers geboden wordt. En wat voert deze persoon uit? Datgene wat God de mens gebiedt om te doen en uit te voeren op aarde. Kon op dat moment datgene wat God aan de mens vroeg te doen en uit te voeren, Gods weg genoemd worden? Nee, dat kon niet. Want in die tijd vroeg God de mens alleen maar wat eenvoudige dingen te doen. Hij sprak enkele eenvoudige geboden uit en vertelde de mens alleen maar dit of dat te doen en niets meer. God werkte volgens Zijn plan. Omdat veel voorwaarden toen nog niet aanwezig waren, de tijd nog niet rijp was en het moeilijk was voor de mensheid om Gods weg uit te dragen, moest de weg van God nog bekend worden gemaakt vanuit Gods hart. God zag de rechtschapen mensen waar Hij over sprak en die we hier zien – of het er nu dertig of twintig waren – als Zijn dienaren. Toen de boodschappers van God op hen neerdaalden, konden zij ze ontvangen, hun geboden volgen en hun woorden naleven. Dit was precies wat de dienaren in Gods ogen moesten doen en bereiken. God is weloverwogen in Zijn benamingen voor mensen. Hij noemde ze niet Zijn dienaren omdat ze waren zoals jullie nu zijn – omdat ze veel gepreek hadden gehoord, wisten wat God te doen stond, veel van Gods wil begrepen en Zijn managementplan doorgrondden – maar omdat hun menselijkheid eerlijk was en ze in staat waren Gods woorden op te volgen. Als God hen instrueerde, waren ze in staat opzij te zetten wat ze aan het doen waren en datgene wat God gebood, uit te voeren. Daarom is wat God betreft de andere laag van betekenis in de titel van dienaar dat ze met Zijn werk op aarde samenwerkten, en ook al waren ze niet Gods boodschappers, ze waren de uitvoerders en implementeerders van Gods woorden op aarde. Jullie zien dan dat deze dienaren of rechtschapen mensen een grote betekenis hebben in Gods hart. Het werk dat God van plan was te doen, kon geen uitvoering vinden zonder samenwerking van mensen. En de boodschappers van God konden de rol van de dienaren van God niet vervangen. Elke taak die door God aan deze dienaren werd geboden, was van grote betekenis voor Hem en dus kon Hij niet zonder hen. Zonder de samenwerking van deze dienaren met God zou Zijn werk onder de mensheid tot stilstand gekomen zijn, en het resultaat daarvan zou zijn dat Gods managementplan en Gods verwachtingen voor niets waren geweest.

God is rijkelijk genadig naar hen om wie Hij geeft, en diep toornig tegen hen die hij verafschuwt en verwerpt

Waren er in de verslagen in de Bijbel tien dienaren van God in Sodom? Nee, die waren er niet! Was de stad het waard gespaard te worden door God? Slechts één persoon in de stad – Lot – ontving Gods boodschappers. Dit impliceert dat er in de stad maar één dienaar van God was, en dat God daarom dus geen andere keuze had dan Lot te redden en de stad Sodom te vernietigen. Deze woordenwisselingen tussen Abraham en God lijken misschien eenvoudig, maar ze illustreren iets zeer diepgaands: Gods handelen is gebaseerd op principes, en alvorens een beslissing te nemen, neemt God lang de tijd om te observeren en te overdenken; Hij zal zeker niet voortijdig beslissingen nemen of conclusies trekken. De woordenwisselingen tussen Abraham en God laten ons zien dat Gods beslissing om Sodom te vernietigen niet zelfs maar een klein beetje verkeerd was, want God wist al dat er in de stad geen veertig rechtschapen mensen waren, ook geen dertig en ook geen twintig. Er waren er niet eens tien. De enige rechtschapen persoon in de stad was Lot. Alles wat er in Sodom gebeurde en de omstandigheden waarin dat gebeurde, werd door God geobserveerd, en was zo bekend als wat voor God. Dus, zijn besluit kon niet verkeerd zijn. Maar in vergelijking met de almacht van God is de mens zo gevoelloos, zo dom en zo onwetend, zo kortzichtig. Dit zien we ook in de woordenwisselingen tussen Abraham en God. God heeft Zijn gezindheid vanaf het begin tot aan de dag van vandaag uitgedrukt. Er is hier eveneens de gezindheid van God die we zouden moeten zien. Getallen zijn eenvoudig en zeggen niets, maar hier is het een zeer belangrijke uitdrukking van Gods gezindheid. God zou de stad niet vernietigen als er vijftig rechtschapen mensen waren. Is dit vanwege Gods genade? Is dit vanwege Zijn liefde en tolerantie? Hebben jullie deze kant van Gods gezindheid gezien? Zelfs als er maar tien rechtschapen mensen waren, zou God de stad niet hebben vernietigd, vanwege deze tien mensen. Is dit nu wel of niet de tolerantie en liefde van God? Vanwege Gods liefde, tolerantie en zorg voor die rechtschapen mensen zou Hij de stad niet hebben vernietigd. Dit is Gods tolerantie. En wat voor uitkomst zien we uiteindelijk? Toen Abraham zei: “Misschien worden er daar maar tien gevonden.” zei God: “Dan zal ik haar niet verwoesten.” Daarna zei Abraham niets meer – want die tien rechtschapen mensen naar wie hij verwees waren er niet in de stad Sodom. Hij had niets meer te zeggen. En toen begreep hij waarom God besloten had de stad te vernietigen. Wat voor gezindheid van God zien jullie hierin? Tot wat voor soort resolutie kwam God? Dat wil zeggen, als de stad geen tien rechtschapen mensen bevatte, gaf God haar geen bestaansrecht en was het onvermijdelijk dat Hij de stad zou vernietigen. Is dat niet Gods toorn? Vertegenwoordigt deze toorn wat Gods gezindheid is? Onthult deze gezindheid Gods heilige wezen? Onthult deze gezindheid Gods rechtvaardige wezen, dat de mens niet moet beledigen? Nadat Hij had vastgesteld dat er geen tien rechtschapen mensen in de stad waren, was God er zeker van de stad te vernietigen, en wilde Hij de mensen in die stad zwaar straffen. Want zij werkten God tegen en waren zeer verachtelijk en verdorven.

Waarom hebben wij deze passages op deze manier geanalyseerd? Omdat deze paar simpele zinnen volledig uitdrukking geven aan Gods gezindheid van overvloedige genade en hevige toorn. Terwijl de rechtvaardigen gekoesterd worden, aan hen genade wordt verleend, zij getolereerd worden en zorg voor hen wordt gedragen, was er in Gods hart een diepe afkeer tegen allen in Sodom die verdorven waren. Was dit, of was dit niet overvloedige genade en hevige toorn? Op welke manier vernietigde God de stad? Met vuur. En waarom gebruikte Hij vuur? Als je iets ziet dat door vuur verbrand wordt, of als je op het punt staat iets te verbranden, wat voel je er dan bij? Waarom wil je het verbranden? Is dat omdat je het niet langer nodig hebt, of er niet langer naar wil kijken? Wil je het achter je laten? Gods gebruik van het middel vuur betekent achter zich laten, en haat, en dat Hij de stad Sodom nooit meer wenste te zien. Deze emotie zorgde ervoor dat God Sodom in vuur en vlam zette. Het gebruik van vuur maakt duidelijk hoe kwaad God was. De genade en tolerantie van God bestaan wel degelijk, maar Gods heiligheid en rechtvaardigheid als Hij Zijn woede ontketent, laten de mens ook die kant van God zien die geen belediging duldt. Als de mens volledig aan Gods geboden kan gehoorzamen en volgens Gods eisen handelt, dan is God overvloedig in Zijn genade tot de mens. Wanneer de mens vervuld is van verdorvenheid, haat en vijandschap tegen God, dan is God heel boos. En hoe ver reikt deze boosheid? Zijn toorn houdt aan tot God de weerstand en kwade daden van de mens niet langer ziet, tot deze uit Zijn gezichtsveld is. Pas dan verdwijnt Gods boosheid. Met andere woorden, ongeacht wie de persoon ook is, als zijn hart van God verwijderd is geraakt en zich van God heeft afgekeerd om nooit meer terug te keren, dan maakt het niet uit hoe hij (of zij) naar het zich laat aanzien, of in termen van zijn persoonlijke wensen God wil aanbidden, volgen en gehoorzamen in hun lichaam of in hun geest; op het moment dat zijn hart zich van God afkeert, zal zonder ophouden Gods woede ontketend worden. Het zal zelfs zo zijn, dat als God zijn boosheid laat botvieren nadat Hij iemand genoeg kansen heeft gegeven, er geen enkele manier is om dit terug te nemen. Hij zal nooit weer genadevol en tolerant zijn tegenover die persoon. Dit is de zijde van Gods gezindheid die geen belediging duldt. Het lijkt hier normaal voor mensen dat God een stad zou vernietigen, omdat in Gods ogen een stad vol zonden niet kon blijven bestaan, en het was logisch dat die vernietigd zou worden door God. Maar in wat er vóór en na de vernietiging van Sodom gebeurde, zien we het geheel van Gods gezindheid. Hij is tolerant en genadig ten aanzien van dingen die welwillend, schoon en goed zijn. Ten aanzien van dingen die slecht, zondig en kwaadaardig zijn, koestert Hij zo’n hevige woede, dat Zijn woede geen einde kent. Dit zijn de twee belangrijkste en meest prominente aspecten van Gods gezindheid, en bovendien zijn ze door God vanaf begin tot eind geopenbaard: overvloedige genade en hevige woede. De meesten van jullie hebben iets van Gods genade meegemaakt, maar slechts enkelen van jullie hebben Gods toorn gewaardeerd. Gods genade en goedertierenheid kun je in elke persoon zien; dat wil zeggen, God is rijkelijk genadig geweest voor ieder mens. Maar zelden – of je zou zelfs kunnen zeggen, nog nooit – is God ontzettend boos geweest op één of op een deel van de mensen onder jullie. Relax! Vroeg of laat zal Gods toorn gezien en ervaren worden door elke persoon, maar die tijd is nog niet aangebroken. Waarom is dat? Omdat als God voortdurend kwaad is op iemand, als Hij Zijn woede tegen hem (of haar) ontketent, dit betekent dat Hij die persoon al sinds lange tijd verafschuwde en verwierp, dat Hij zijn bestaan verfoeit en zijn bestaan niet kan verdragen; zodra Zijn boosheid op hem neerdaalt, zal hij (of zij) verdwijnen. Vandaag de dag moet Gods werk dat punt nog bereiken. Niemand van jullie zal ertegen opgewassen zijn wanneer God ontzettend kwaad wordt. Dus zien jullie dat God in deze tijd alleen maar overvloedig genadig is voor jullie allemaal, en dat jullie Zijn enorme kwaadheid nog moeten zien. Als er onder jullie nog zijn die niet overtuigd zijn, kunnen jullie altijd vragen of Gods woede op jullie neer mag dalen, zodat jullie mogen ervaren of Gods boosheid en Zijn geen belediging duldende gezindheid ten opzichte van de mens ook daadwerkelijk bestaan. Durven jullie dat?

De mensen van de laatste dagen zien Gods toorn alleen in Zijn woorden en ervaren de toorn van God niet werkelijk

Zijn de beide kanten van Gods gezindheid, te zien in deze passages, het waard om over te communiceren? Hebben jullie een hernieuwd begrip van God, nu jullie dit verhaal hebben gehoord? Wat voor soort begrip? Je zou kunnen zeggen, dat vanaf de tijd van de schepping tot vandaag geen groep zoveel genade en goedertierenheid van God heeft ervaren als deze laatste groep. Hoewel God in de laatste fase het oordeels- en tuchtigingswerk gedaan heeft, en Zijn werk met majesteit en toorn gedaan heeft, gebruikt God doorgaans alleen woorden om Zijn werk te volbrengen. Hij gebruikt woorden om te onderwijzen, te bewateren, te voorzien en te voeden. Ondertussen is Gods toorn altijd verborgen gebleven, en afgezien van het ervaren van Gods toornige gezindheid in Zijn woorden, hebben slechts weinigen Zijn boosheid aan den lijve ondervonden. Wat wil zeggen, dat tijdens Gods oordeels- en tuchtigingswerk, hoewel de toorn in Gods woorden mensen de mogelijkheid geeft Gods majesteit en intolerantie voor overtreding te ervaren, deze toorn niet verder gaat dan Zijn woorden. Met andere woorden, God gebruikt woorden om mensen terecht te wijzen, de mens te ontmaskeren, te oordelen, te tuchtigen, zelfs te verdoemen – maar God moet nog diepgaand boos worden op de mens, en heeft, behalve in Zijn woorden, Zijn toorn nog maar nauwelijks ontketend. Aldus zijn de genade en goedertierenheid van God die door mensen in deze tijd worden ervaren, de openbaring van Gods daadwerkelijke gezindheid, terwijl Gods toorn die door de mens ervaren wordt slechts de weerslag is van de toonzetting en de emotie van Zijn uitspraken. Veel mensen vatten deze weerslag verkeerd op als het waarlijk ervaren en waarlijk kennen van Gods toorn. Met als gevolg dat veel mensen geloven dat ze Gods genade en goedertierenheid in Zijn woorden hebben gezien en dat ze ook Gods intolerantie ten opzichte van de overtreding van de mens hebben aanschouwd, en de meeste van hen zijn zelfs Gods genade en tolerantie jegens de mens gaan waarderen. Maar hoe slecht het gedrag van de mens en hoe verdorven zijn gezindheid ook is, God heeft altijd volgehouden. In volharding, is Zijn doel om te wachten tot de woorden die Hij gesproken heeft, de inspanning die Hij gedaan heeft en de prijs die Hij betaald heeft om een effect te bewerkstelligen in hen die Hij voor Zich wenst te verwerven. Op zo’n uitkomst wachten kost tijd, en vereist het scheppen van verschillende omgevingen voor de mens, net zoals mensen niet direct volwassen worden zodra ze geboren zijn; dat duurt achttien of negentien jaar, en sommige mensen hebben zelfs twintig of dertig jaar nodig om echt volwassen te worden. God wacht de afronding van dit proces af, Hij wacht de komst van die tijd af, en hij wacht de komst van dit resultaat af. En de hele tijd dat Hij wacht, is God overvloedig genadig. Echter, tijdens Gods werk wordt een zeer klein deel van de mensen neergeslagen, sommigen worden gestraft vanwege hun grove tegenstand tegen God. Zulke voorbeelden zijn nog duidelijker bewijs van Gods gezindheid die menselijke overtreding niet duldt, en bevestigen volledig het bestaan van Gods tolerantie en volharding ten opzichte van de uitverkorenen. Natuurlijk beïnvloedt de openbaring van een gedeelte van de gezindheid van God in deze mensen, in deze typische voorbeelden, Gods overkoepelende managementplan niet. Sterker nog, in deze laatste fase van Gods werk heeft God tijdens de hele periode van wachten volgehouden, en Hij heeft Zijn volharding en Zijn leven gegeven voor de redding van hen die Hem volgen. Zien jullie dat? God gooit Zijn plan niet overhoop zonder reden. Hij kan zijn toorn ontketenen en Hij kan ook genadig zijn; dit is de openbaring van de twee belangrijkste delen van Gods gezindheid. Is dit wel of niet overduidelijk? Met andere woorden, wat God betreft, goed en fout, rechtvaardig en onrechtvaardig, positief en negatief – al die zaken worden duidelijk getoond aan de mens. Wat Hij zal doen, wat Hem bevalt, wat Hij haat – dit alles is direct weerspiegeld in Zijn gezindheid. Dit soort dingen kan ook duidelijk en helder gezien worden in Gods werk, en ze zijn niet vaag of algemeen; in plaats daarvan maken ze mogelijk dat alle mensen Gods gezindheid kunnen zien en wat Hij heeft en is in een specifiek concrete, ware en praktische manier. Dit is de ware God Zelf.

Gods gezindheid is nooit verborgen geweest voor de mens – het mensenhart dwaalde af van God

Als ik niet met jullie over deze dingen communiceerde, dan had niemand van jullie de ware gezindheid van God kunnen aanschouwen in de verhalen van de Bijbel. Dit is een feit. Dat is, omdat, ondanks dat de Bijbelverhalen sommige dingen die God deed vastlegden, God maar enkele woorden sprak en Zijn gezindheid niet direct kenbaar maakte, of Zijn wil niet openlijk aan de mens verkondigde. Latere generaties hebben deze verslagen als niets anders dan verhalen beschouwd, en dus lijkt het voor mensen alsof God zich voor de mens verbergt, dat het niet Gods persoon is die verborgen is voor de mens, maar Zijn gezindheid en wil. Na mijn communicatie vandaag, voelen jullie nog steeds dat God voor de mens volledig verborgen is? Geloven jullie nog steeds dat Gods gezindheid verborgen is voor de mens?

Sinds de scheppingstijd is Gods gezindheid in overeenstemming geweest met Zijn werk. Het was nooit verborgen voor de mens, maar volledig gepubliceerd en duidelijk gemaakt aan de mens. En toch, terwijl de tijd voortschrijdt, is het mensenhart steeds verder van God af komen te staan, en terwijl de verdorvenheid van de mens zich verdiept heeft, zijn God en de mens hoe langer hoe verder van elkaar vervreemd geraakt. Langzaam maar zeker is de mens uit Gods gezichtsveld geraakt. De mens is niet langer in staat God te ‘zien’, waardoor het hem ontbreekt aan ‘nieuws’ over God; dus weet de mens niet meer of God bestaat, en gaat hij zelfs zo ver, dat hij het bestaan van God volledig ontkent. Het gevolg daarvan is, dat het menselijk onbegrip van Gods gezindheid en wat Hij heeft en is, niet veroorzaakt wordt doordat God verborgen is voor de mens, maar omdat zijn hart van God is afgekeerd. Ook al gelooft de mens in God, het hart van de mens is zonder God, en hij is onwetend over hoe God lief te hebben, noch wil hij God liefhebben, want zijn hart zoekt de nabijheid van God niet en mijdt God steeds. Als resultaat is het mensenhart ver verwijderd van God. Dus waar is zijn hart dan? In feite is het mensenhart nergens heengegaan: in plaats van het aan God te geven of het te ontbloten voor God, heeft de mens het voor zichzelf gehouden. Ondanks het feit dat sommigen vaak tot God bidden en zeggen “O God, kijk in mijn hart – u weet alles wat ik denk” en dat, om Gods aandacht te krijgen, sommigen zelfs zweren dat zij gestraft mogen worden als ze hun eed breken. Hoewel de mens God in zijn hart laat kijken, betekent dit niet dat de mens in staat is Gods orkestraties en regelingen te gehoorzamen, noch dat de mens zijn lot en vooruitzichten en zijn hele wezen onder Gods beschikking heeft gelegd. Dus wat voor eed je ook aflegt voor God of wat je ook voor Hem verklaart, in Gods ogen is je hart nog steeds voor Hem gesloten, want je laat God alleen maar in je hart kijken, maar je geeft Hem er niet de beschikking over. Met andere woorden, je hebt je hart helemaal niet aan God gegeven, en je spreekt alleen maar welluidende woorden om die God te laten horen. Je verschillende bedrieglijke bedoelingen verberg je ondertussen voor God, samen met je intriges, gekonkel en plannen, en je houdt je vooruitzichten en lot krampachtig vast in eigen hand, doodsbang dat ze door God weggenomen zullen worden. Daarom aanschouwt God nooit de oprechtheid van de mens jegens Hem. Al doorgrondt God het mensenhart en kan Hij zien wat mensen in hun hart denken en wensen te doen, en al kan Hij de dingen zien die in zijn hart bewaard worden, het mensenhart is nog niet van God, hij heeft het nog niet overgegeven aan Gods beschikking. Wat wil zeggen, God heeft het recht te observeren, maar niet het recht om te beschikken. In het onderbewustzijn van de mens wil de mens zich niet aan Gods genade overgeven, noch heeft hij daartoe de intentie. De mens heeft zich niet alleen afgesloten voor God, er zijn zelfs mensen die manieren bedenken om hun hart te verpakken, en met gladde praatjes en vleierij creëren ze een verkeerde indruk om Gods vertrouwen te winnen, terwijl ze hun ware aangezicht voor God verbergen. Hun oogmerk in het niet laten zien aan God, is te voorkomen dat God hun ware aard kan waarnemen. Ze willen hun hart niet aan God geven, maar voor zichzelf houden. De ondertoon hiervan is, dat wat de mens doet en wat de mens wil allemaal al uitgekiend, uitgerekend en beslist is door de mens zelf. Hij heeft Gods medewerking of interventie niet nodig, laat staan de orkestraties en regelingen van God. Of het nu over Gods geboden, Gods opdracht of Gods eisen aan de mens gaat, de beslissingen van de mens zijn gebaseerd op zijn eigen bedoelingen en interesses, op zijn eigen gesteldheid en omstandigheden van dat moment. De mens gebruikt altijd de kennis en inzichten waarmee hij bekend is, en zijn eigen intellect, om een beoordeling te maken over welk pad te kiezen en laat inmenging of beschikking door God niet toe. Dit is het hart van de mens dat God ziet.

Van het vroegste begin tot de dag van vandaag is alleen de mens in staat geweest met God een gesprek te voeren. Dat wil zeggen, van alle levende dingen en schepselen van God, is er behalve de mens geen enkel wezen geweest dat een gesprek met God kon hebben. De mens heeft oren om te horen, ogen om te zien, taal, zijn eigen ideeën, en vrije wil. De mens bezit alles wat nodig is om God te horen spreken, Gods wil te begrijpen en Gods opdracht te accepteren, en dus maakt God de mens al Zijn wensen kenbaar, om de mens tot metgezel te maken die één van geest is met Hem en samen met Hem kan wandelen. Vanaf het moment dat Hij begon met het beheer, heeft God gewacht tot de mens Hem zijn hart gaf, om God het hart te laten zuiveren en het toe te rusten, zodat hij aan God voldoet en door God geliefd wordt, en om te zorgen dat hij God vreest en het kwaad mijdt. God heeft altijd naar deze uitkomst uitgezien en erop gewacht. Zijn zulke mensen in de verslagen van de Bijbel te vinden? Dat wil zeggen, zijn er mensen in de Bijbel die hun hart aan God kunnen geven? Is er enig precedent vóór deze tijd? Laten we vandaag eens doorgaan met het lezen van de verslagen in de Bijbel en bekijken of datgene wat Job gedaan heeft enig verband heeft met het onderwerp ‘je hart aan God geven’, waar we het vandaag over hebben. Laten we eens kijken of Job aan God voldeed en door God geliefd was.

Wat is jullie indruk van Job? Met citaten uit de oorspronkelijke tekst zeggen sommigen dat Job ‘God vreesde, en het kwaad meed’. ‘God vreesde en het kwaad meed’: dat is de oorspronkelijke inschatting die er in de Bijbel over Job wordt weergegeven. Als jullie je eigen woorden gebruiken, hoe zouden jullie Job omschrijven? Sommige mensen zeggen dat Job een goed en redelijk mens was; sommigen zeggen dat hij een waar geloof in God had; sommigen zeggen dat hij een rechtschapen en humaan mens was. Jullie hebben het geloof van Job gezien, waarmee te zeggen is, in jullie harten hechten jullie een grote betekenis aan Jobs geloof, en zijn er jaloers op. Laten we vandaag eens bekijken over welke eigenschappen Job beschikte, dat hij God zo beviel. Laten we nu de passages hieronder eens lezen.

C. Job

1. Beoordelingen van Job door God en in de Bijbel.

Job 1:1 In het land Us woonde een man die Job heette. Hij was rechtschapen en onberispelijk, hij had ontzag voor God en meed het kwaad.

Job 1:5 Nadat elk van zijn zonen zo’n feest had gegeven, liet Job hen bij zich komen voor een reinigingsritueel. Hij stond dan ’s ochtends vroeg op om voor elk van hen een offer te brengen, want hij dacht bij zichzelf: Misschien hebben mijn kinderen wel gezondigd en God in hun hart vervloekt. Job deed dit telkens weer.

Job 1:8 Daarop zei Jehova tegen Satan: “Heb je ook acht geslagen op mijn dienaar Job? Niemand op aarde is zoals hij, een volmaakt en oprecht man. Hij heeft ontzag voor God en gaat het kwaad uit de weg.”

Wat is het belangrijkste punt dat jullie in deze passages zien? Deze drie korte passages uit de Schrift gaan allemaal over Job. Ze zijn misschien kort, ze stellen duidelijk wat voor persoon Job was. Met hun omschrijvingen van Jobs alledaagse gedrag vertellen ze iedereen dat Gods beoordeling van Job niet ongegrond, maar juist goed gefundeerd was. Ze vertellen ons dat zowel de menselijke (Job 1:1) als de goddelijke (1:8) inschattingen van Job het resultaat zijn van Jobs daden voor God en de mens (Job 1:5).

Laten we eerst de eerste passage lezen: “In het land Us woonde een man die Job heette. Hij was rechtschapen en onberispelijk, hij had ontzag voor God en meed het kwaad.” Deze zin, de eerste beoordeling van Job in de Bijbel, is hoe de auteur Job beoordeelt. Natuurlijk gaat het hierbij ook om de beoordeling van de mensheid van Job, namelijk dat “Hij was rechtschapen en onberispelijk, hij had ontzag voor God en meed het kwaad.” Laten we verder lezen over Gods beoordeling van Job: “Niemand op aarde is zoals hij, een volmaakt en oprecht man. Hij heeft ontzag voor God en gaat het kwaad uit de weg” (Job 1:8). Van de twee beoordelingen kwam er één van de mens en één vond zijn oorsprong in God. Het zijn twee beoordelingen met dezelfde inhoud. Je zou dus kunnen zeggen dat Jobs gedrag bekend was bij de mens, en ook door God geprezen werd. Met andere woorden, Jobs gedrag voor de mens en zijn gedrag voor God waren identiek; hij legde zijn gedrag en motivaties altijd voor aan God, zodat ze door God gezien konden worden en hij was iemand die ontzag had voor God en het kwaad meed. Daarom was Job in Gods ogen, van alle mensen op aarde de enige die rechtschapen en onberispelijk was die ontzag had voor God en die het kwaad meed.

Specifieke uitingen van Jobs ontzag voor God en het mijden van het kwaad in zijn dagelijks leven

Laten we vervolgens eens kijken naar de specifieke uitingen van Jobs ontzag voor God en het mijden van het kwaad. Laten we, in aanvulling op de passages die eraan voorafgaan en die erna komen, ook Job 1:5 lezen, wat een van de specifieke uitingen is van Jobs ontzag voor God en mijden van het kwaad. Het houdt verband met hoe hij ontzag had voor God en het kwaad meed in zijn dagelijkse leven; wat het meest opvalt is dat hij niet alleen maar deed wat hij moest doen uit ontzag voor God en om het kwaad te mijden, hij bracht ook regelmatig brandoffers voor God namens zijn zoons. Hij was bang dat zij vaak gezondigd hadden en God in hun hart vervloekt hadden, tijdens hun gefeest. En hoe manifesteerde deze angst zich in Job? De brontekst geeft ons het volgende verslag: “Nadat elk van zijn zonen zo’n feest had gegeven, liet Job hen bij zich komen voor een reinigingsritueel. Hij stond dan ’s ochtends vroeg op om voor elk van hen een offer te brengen.” Jobs handelswijze laat ons zien dat zijn ontzag voor God vanuit zijn hart kwam en zich niet manifesteerde in zijn uiterlijk gedrag en dat zijn ontzag voor God in ieder aspect van zijn dagelijks leven te vinden was, te allen tijde, want hij meed niet alleen zelf het kwaad, maar bracht vaak brandoffers namens zijn zonen. Met andere woorden, Job was niet alleen erg bang om te zondigen tegen God en in zijn eigen hart God af te zweren, maar was ook bezorgd dat zijn zonen tegen God hadden gezondigd en Hem in hun harten hadden afgezworen. Hieruit kun je opmaken dat het onbetwist waar is dat Job ontzag had voor God, dit gaat iedere menselijke twijfel te boven. Deed hij dat maar een enkele keer of vaak? De laatste zin van de tekst zegt “Job deed dit telkens weer.” Deze woorden betekenen dat Job niet slechts af en toe omkeek naar zijn zonen, of wanneer het hem uitkwam, noch beleed hij zonden aan God door middel van gebed. In plaats daarvan stuurde hij regelmatig zijn zonen om geheiligd te worden, en bracht hij brandoffers voor hen. Het ‘telkens weer’ hier in de tekst betekent niet dat hij dit maar een dag of twee deed, of slechts een moment. Het zegt dat de manifestatie van Jobs ontzag voor God niet tijdelijk was en niet beperkt was tot kennis of gesproken woorden. Nee, de weg van ontzag hebben voor God en het mijden van het kwaad bestuurde zijn hart, het schreef zijn gedrag voor, het was in zijn hart de wortel van zijn bestaan. Dat hij dit telkens weer deed laat zien dat hij in zijn hart vaak vreesde dat hij zelf tegen God zou zondigen en ook bang was dat zijn zonen en dochters tegen God zouden zondigen. Het laat zien hoe zwaarwichtig de weg van ontzag hebben voor God en het mijden van het kwaad was in zijn hart. Hij deed dit doorgaans, omdat hij bevreesd en angstig was in zijn hart – bang dat hij kwaad had gedaan en tegen God had gezondigd, en dat hij afgeweken was van Gods weg en dus niet meer in staat was God tevreden te stellen. Tegelijkertijd was hij ook bezorgd over zijn zonen en dochters, bang dat zij God hadden beledigd. Zo was Jobs normale gedrag in zijn dagelijkse leven. Het is juist dit normale gedrag wat bewijst dat Jobs ontzag voor God en het mijden van het kwaad geen lege woorden zijn, dat Job deze realiteit werkelijk uitleefde. “Job deed dit telkens weer”: deze woorden vertellen ons over Jobs dagelijkse daden voor God. Wanneer hij dit telkens weer deed, bereikte zijn gedrag en hart God dan? Met andere woorden, was God vaak verheugd over zijn hart en gedrag? In welke gesteldheid en context deed Job dit dan telkens weer? Sommige mensen zeggen dat Job zich zo gedroeg omdat God vaak aan Job verscheen; sommigen zeggen dat hij telkens weer zo deed om het kwaad te mijden; en sommigen zeggen dat hij misschien dacht dat zijn rijkdom hem niet is komen aanwaaien, dat hij wist dat deze van God kwam en hij een diepe angst had zijn bezit te verliezen wanneer hij tegen God zou zondigen of Hem zou beledigen. Is er één van deze claims waar? Zeker niet. Want in Gods ogen, wat God het meest accepteerde en koesterde aan Job was niet dat hij dit telkens weer deed; meer dan dat was het zijn gedrag voor God, mens en Satan, toen hij werd overgeleverd aan Satan en verleid werd. De passages hieronder leveren het meest overtuigende bewijs, het bewijs dat ons de waarheid van Gods beoordeling van Job laat zien. Laten we vervolgens de volgende Bijbelpassages lezen.

2. Satan verleidt Job voor de eerste keer (Zijn vee is gestolen en rampspoed overvalt zijn kinderen)

a . De woorden door God gesproken

Job 1:8 Daarop zei Jehova tegen Satan: “Heb je ook acht geslagen op mijn dienaar Job? Niemand op aarde is zoals hij, een volmaakt en oprecht man. Hij heeft ontzag voor God en gaat het kwaad uit de weg.”

Job 1:12 Toen zei Jehova tegen Satan: “Zie, je mag met al zijn bezit doen wat je wilt, maar raak hemzelf met geen vinger aan.” Daarna vertrok Satan uit de tegenwoordigheid van Jehova.

b. Satans antwoord

Job 1:9-11 Maar Satan zei tegen Jehova: “Job heeft niet voor niets ontzag voor God. Beschermt u hem, zijn familie en alles wat hij heeft niet aan alle kanten? U hebt het werk van zijn handen gezegend en zijn bezit breidt zich steeds verder uit in het land. Maar steek uw hand maar eens uit en tast alles aan wat hij heeft. Dan zal hij u vast vervloeken in uw gezicht.”

God staat Satan toe Job te verleiden, om Jobs geloof te vervolmaken

Job 1:8 is het eerste verhaal in de Bijbel waarin we een uitwisseling zien tussen Jehova God en Satan. En wat zei God? De brontekst geeft ons het volgende verslag: “Daarop zei Jehova tegen Satan: ‘Heb je ook acht geslagen op mijn dienaar Job? Niemand op aarde is zoals hij, een volmaakt en oprecht man. Hij heeft ontzag voor God en gaat het kwaad uit de weg.’” Dit was Gods beoordeling van Job voor Satan; God zei dat hij een rechtschapen en onberispelijk man was, iemand die ontzag had voor God en het kwaad meed. Voorafgaand aan deze woordenwisseling tussen God en Satan had God al besloten dat Hij Satan zou gebruiken om Job te verleiden – dat Hij Job over zou geven aan Satan. Aan de ene kant zou dit bewijzen dat Gods waarneming en evaluatie van Job juist en foutloos waren, en Satan zouden beschamen door Jobs getuigenis. Aan de andere kant zou het Jobs geloof in en ontzag voor God vervolmaken. Toen Satan dus voor God stond, was God ondubbelzinnig. God kwam meteen ter zake en vroeg Satan: “Heb je ook acht geslagen op mijn dienaar Job? Niemand op aarde is zoals hij, een volmaakt en oprecht man. Hij heeft ontzag voor God en gaat het kwaad uit de weg.” In Gods vraag zit de volgende betekenis: God wist dat Satan alles afgestruind had en Job, Gods dienaar, vaak in de gaten gehouden had. Satan had hem vaak verleid en aangevallen in een poging Job te ruïneren, om te laten zien dat Jobs geloof in en ontzag voor God niet stand kon houden. Satan zocht actief naar kansen om Job kapot te maken, zodat Job God zou afzweren en Satan hem zou kunnen wegrukken uit Gods handen. Maar God keek in Jobs hart en zag dat hij rechtschapen en onberispelijk was, en dat hij ontzag had voor God en het kwaad meed. God gebruikte een vraag om Satan te laten weten dat Job een rechtschapen en onberispelijk man was die ontzag had voor God en het kwaad meed, dat Job God nooit zou afzweren om Satan te volgen. Toen Satan Gods inschatting van Job vernam, kwam vanuit deze vernedering een woede in hem op, die hem nog bozer maakte, nog ongeduldiger om Job bij God weg te rukken, want Satan had nooit geloofd dat iemand zo rechtschapen en onberispelijk kon zijn, of God zou vrezen en het kwaad zou mijden. Tegelijkertijd verafschuwde Satan die rechtschapenheid en onberispelijkheid in de mens, en haatte mensen die God konden vrezen en het kwaad mijden. En dus staat er geschreven in Job 1:9-11 “Maar Satan zei tegen Jehova: ‘Job heeft niet voor niets ontzag voor God. Beschermt u hem, zijn familie en alles wat hij heeft niet aan alle kanten? U hebt het werk van zijn handen gezegend en zijn bezit breidt zich steeds verder uit in het land. Maar steek uw hand maar eens uit en tast alles aan wat hij heeft. Dan zal hij u vast vervloeken in uw gezicht.’” God was erg goed bekend met Satans kwaadaardige natuur, en wist als geen ander dat Satan al lange tijd van plan was om Job te ruïneren. Dus God wilde, door Satan te vertellen dat Job rechtschapen en onberispelijk was, ontzag had voor God en het kwaad meed, Satan in het gareel krijgen, hem ertoe brengen zijn ware aard te tonen en Job aan te vallen en te verleiden. Met andere woorden, God benadrukte met opzet dat Job rechtschapen en onberispelijk was, en ontzag had voor God en het kwaad meed, en op deze manier liet Hij Satan Job aanvallen, vanwege Satans haat en toorn ten opzichte van hoe rechtschapen en onberispelijk Job was, iemand die ontzag had voor God en het kwaad meed. Zodoende zou God Satan te schande zetten door het feit dat Job rechtschapen en onberispelijk was, iemand die ontzag had voor God en het kwaad meed, en Satan zou verpletterend vernederd en verslagen worden. Daarna zou Satan niet langer twijfelen aan of beschuldigingen maken over Jobs rechtschapenheid, onberispelijkheid, en ontzag voor God, en zijn mijden van het kwaad. Op die manier waren Gods beproeving en de verleiding van Satan bijna onvermijdelijk. De enige die in staat was Gods beproeving en de verleiding van Satan te weerstaan was Job. Na deze woordenwisseling kreeg Satan toestemming om Job te verleiden. Zo begon Satans eerste aanvalsronde. Het doel van deze aanvallen was Jobs bezit, want Satan had deze beschuldiging aan Job geuit: “Job heeft niet voor niets ontzag voor God. … U hebt het werk van zijn handen gezegend en zijn bezit breidt zich steeds verder uit in het land.” Zodoende stond God Satan toe alle bezittingen van Job weg te nemen – dit was in feite de reden waarom God met Satan gesproken had. Toch stelde God één eis aan Satan: “je mag met al zijn bezit doen wat je wilt, maar raak hemzelf met geen vinger aan” (Job 1:12). Dit was de voorwaarde die God stelde, nadat Hij Satan toestemming gaf Job te verleiden, en Job aan Satan overhandigde, en dat was de grens die Hij bepaalde voor Satan: Hij beval Satan Job zelf geen letsel te berokkenen, want God erkende dat Job rechtschapen en onberispelijk was, en Hij vertrouwde erop dat Jobs rechtschapenheid en onberispelijkheid voor Hem zonder enige twijfel waren, en de beproeving zouden kunnen weerstaan. Dus stond God Satan toe Job te verleiden, maar legde Hij Satan een beperking op: Satan mocht Job al zijn bezittingen afnemen, maar mocht hem met geen vinger aanraken. Wat betekent dit? Het betekent dat God Job toen nog niet helemaal aan Satan uitgeleverd had. Satan kon Job met alle mogelijke middelen verleiden, maar kon Job geen letsel toebrengen, nog geen haar op zijn hoofd krenken, want al het menselijke is in Gods hand, of iemand leeft of sterft is aan God, en Satan heeft die bevoegdheid niet. Nadat God deze woorden tegen Satan had gezegd, kon Satan niet wachten om te beginnen. Satan gebruikte alle mogelijke middelen om Job te verleiden, en het duurde niet lang voordat Job een hoop schapen en runderen en al zijn door God aan hem gegeven bezit kwijt was … En zo daalden Gods beproevingen op hem neer.

Al vertelt de Bijbel ons de oorsprong van Jobs verleidingen, was Job zelf, degene die deze verleidingen onderging, zich bewust van wat er aan de hand was? Job was slechts een mens van vlees en bloed; natuurlijk wist hij niets van het verhaal dat zich achter hem ontvouwde. Desalniettemin, omdat hij ontzag had voor God en rechtschapen en onberispelijk was, realiseerde hij zich dat Gods beproevingen op hem neergedaald waren. Hij wist niet wat er in het geestelijke rijk had plaatsgevonden, noch wat Gods bedoelingen achter deze beproevingen waren. Maar hij wist wel dat wat er ook met hem gebeurde, hij waarlijk vast zou moeten houden aan zijn rechtschapenheid, zijn onberispelijkheid, en de weg volgen van ontzag voor God en het mijden van kwaad. Jobs houding en reactie op deze dingen werden duidelijk door God aanschouwd. En wat zag God? Hij zag dat Job ontzag voor Hem had in zijn hart, want vanaf het begin tot aan het moment van de beproeving bleef Jobs hart open voor God, werd het aangeboden aan God, en Job zwoer zijn rechtschapenheid en onberispelijkheid niet af, noch keerde hij zich af van de weg van ontzag voor God en het mijden van het kwaad of verwierp die – niets was meer bevredigend voor God. Vervolgens zullen we kijken met welke verleidingen Job te maken kreeg en hoe hij met deze beproevingen omging. Laten we de Schrift lezen.

c. Jobs reactie

Job 1:20-21 Toen stond Job op en scheurde zijn kledij in stukken, schoor zijn hoofd en viel aanbiddend ter aarde. Hij zei: “Met niets ben ik uit mijn moeders baarmoeder gekomen en met niets zal ik daarheen terugkeren. Jehova heeft gegeven en Jehova heeft genomen. De naam van Jehova zij gezegend.”

Dat Job het op zich neemt al zijn bezittingen terug te geven vloeit voort uit zijn ontzag voor God

Nadat God tegen Satan had gezegd: “je mag met al zijn bezit doen wat je wilt, maar raak hemzelf met geen vinger aan,” vertrok Satan, waarna Job al snel heftig aangevallen werd: allereerst werden zijn runderen en ezels geroofd en zijn dienaren gedood, vervolgens werden zijn schapen en dienaren door vuur verteerd, daarna werden zijn kamelen weggenomen en zijn dienaren vermoord; tot slot werden zijn zoons en dochters van het leven beroofd. Deze reeks aanvallen was het leed dat Job onderging tijdens de eerste verleiding. Zoals God had opgedragen waren alleen Jobs bezittingen en kinderen doelwit voor Satan gedurende die aanvallen, en werd Job zelf geen letsel toegebracht. Toch was Job in een oogwenk veranderd van een welvarend man tot iemand die niets heeft. Niemand zou deze verrassingsaanval hebben kunnen weerstaan of op een gepaste wijze daarop hebben kunnen reageren, maar Job toonde zijn buitengewone aard. De Schrift geeft het volgende verslag: “Toen stond Job op en scheurde zijn kledij in stukken, schoor zijn hoofd en viel aanbiddend ter aarde.” Dit was Jobs eerste reactie nadat hij hoorde dat hij zijn kinderen en al zijn bezit verloren had. Boven alles leek hij niet verrast of in paniek, laat staan dat hij boosheid of haat uitte. Zo zie je dat hij in zijn hart al erkende dat deze rampspoed geen toevalligheid was, niet iets menselijks, laat staan de uitvoering van een of andere vergelding of straf. In plaats daarvan waren de beproevingen van Jehova op hem neergedaald; het was Jehova die zijn bezit en kinderen wenste te nemen. Job was toen erg kalm en helder. Zijn rechtschapen en onberispelijke menselijkheid maakte het hem mogelijk om rationeel, logisch en precies te oordelen en beslissingen te nemen over de rampspoed die hem overkomen was, en als gevolg daarvan gedroeg hij zich uitzonderlijk kalm: “Toen stond Job op en scheurde zijn kledij in stukken, schoor zijn hoofd en viel aanbiddend ter aarde.” “Scheurde zijn kledij in stukken” betekent dat hij ongekleed was en niets bezat, “schoor zijn hoofd” gaf aan dat hij teruggekeerd was voor God als pasgeborene; “viel aanbiddend ter aarde” betekent dat hij naakt de wereld in was gekomen, en nog steeds bezitloos was vandaag, hij tot God was teruggekeerd als pasgeboren baby. Geen enkel ander schepsel van God had dezelfde houding als Job kunnen aannemen ten aanzien van alles wat hem was overkomen. Zijn vertrouwen op Jehova steeg uit boven het domein van het geloof. Dit was zijn ontzag voor God, zijn gehoorzaamheid aan God, en hij was niet alleen in staat God te danken voor het geven, maar ook voor het nemen. Meer nog, hij was in staat om alles wat hij bezat, inclusief zijn leven, terug te geven.

Jobs ontzag voor en gehoorzaamheid aan God is een voorbeeld voor de mensheid, en zijn rechtschapenheid en onberispelijkheid waren het hoogtepunt van de menselijkheid die de mens zou moeten bezitten. Al zag hij God niet, hij realiseerde zich dat God waarlijk bestond, omwille van dit besef had hij ontzag voor God en omdat hij ontzag had voor God was hij in staat God te gehoorzamen. Hij liet God de vrije keus om terug te nemen wat hij had, maar zonder klagen, en viel plat op de grond voor God en zei tegen Hem, dat zelfs als God op dit moment zijn leven nam, hij dat met vreugde zou toelaten, zonder klagen. Heel zijn gedrag werd ingegeven door zijn rechtschapen en onberispelijke menselijkheid. Dat wil zeggen, als gevolg van zijn onschuld, eerlijkheid en vriendelijkheid was Job onwrikbaar in zijn besef en ervaring van Gods bestaan, en op dit fundament stelde hij zichzelf eisen en standaardiseerde zijn denken, gedrag, en de grondbeginselen van zijn handelen voor God, in overeenstemming met Gods leiding over hem of de daden van God die hij te midden van alle dingen had gezien. Na verloop van tijd brachten zijn ervaringen een daadwerkelijk ontzag voor God teweeg en zorgden ervoor dat hij het kwaad meed. Dit was de bron van integriteit waar Job sterk aan vast hield. Job bezat een eerlijke, onschuldige en vriendelijke menselijkheid, en hij had een daadwerkelijke ervaring van ontzag voor God, gehoorzaamheid aan God, en het mijden van het kwaad. Hij bezat ook de wetenschap dat “Jehova heeft gegeven en Jehova heeft genomen.” Alleen maar vanwege deze dingen was hij in staat standvastig getuige te zijn te midden van deze kwaadaardige aanvallen van Satan, en alleen vanwege deze dingen was hij in staat God niet teleur te stellen en God een bevredigend antwoord te geven toen Gods beproevingen op hem neerdaalden. Al was Jobs gedrag tijdens de eerste beproeving erg eenvoudig, latere generaties konden niet altijd zo’n eenvoud aan de dag leggen, zelfs niet na levenslange inspanningen. Evenmin was het een uitgemaakte zaak dat zij hetzelfde gedrag als Job vertoonden, zoals hierboven beschreven. Kijk vandaag eens naar Jobs eenvoudige gedrag en vergelijk dit met de schreeuwende vastberadenheid van ‘absolute gehoorzaamheid en trouw tot aan de dood’ van hen die beweren in God te geloven en God te volgen en die deze vastberadenheid aan God tonen. Voelen jullie je dan wel of niet diep beschaamd?

Als je de in de Schrift leest over alles wat Job en zijn gezin moesten doorstaan, wat is dan je reactie? Raak je verdwaald in je gedachten? Ben je verbaasd? Zouden de beproevingen die Job heeft doorstaan als ‘gruwelijk’ omschreven kunnen worden? Met andere woorden, het is al erg genoeg over Jobs beproevingen te lezen in de Schrift, om maar te zwijgen over hoe ze in werkelijkheid zouden zijn geweest. Je ziet dat wat Job overkwam geen ‘gevechtsoefening’ was, maar een echte ‘strijd,’ met echte ‘geweren’ en ‘kogels.’ Maar wie had de hand in deze beproevingen? Dat was natuurlijk Satan, ze werden persoonlijk door Satan uitgevoerd – maar met Gods toestemming. Vertelde God Satan hoe Job te verleiden? Dat deed Hij niet. God gaf slechts één enkele voorwaarde, waarna de verleiding op Job neerdaalde. Toen dat gebeurde gaf het mensen een beeld van het kwaad en de lelijkheid van Satan, van zijn kwaadaardigheid en walging tegenover de mens, en van zijn vijandschap tegen God. Hierin zien we dat woorden niet kunnen omschrijven hoe wreed eigenlijk deze verleiding was. Je zou kunnen zeggen dat de kwaadaardige natuur waarmee Satan de mens misbruikte en Satans lelijke gezicht op dit moment volledig aan het licht kwamen. Satan maakte van deze gelegenheid gebruik, met Gods toestemming, om Job te onderwerpen aan koortsachtig en meedogenloos misbruik, waarvan de methodes en het niveau van wreedheid onvoorstelbaar en onaanvaardbaar zouden zijn voor mensen vandaag. In plaats van zeggen dat Job verleid was door Satan en dat hij standvastig aan zijn getuigenis vasthield tijdens deze verleiding, is het beter te zeggen dat in de beproevingen die God voor hem had bepaald, Job de wedstrijd aanging met Satan om zijn rechtschapenheid en onberispelijkheid te beschermen, zijn weg van ontzag voor God en het mijden van het kwaad te verdedigen. In deze wedstrijd verloor Job een hoop runderen en schapen, verloor hij al zijn bezit, zijn zonen en dochters – maar zijn rechtschapenheid, zijn onberispelijkheid, en zijn ontzag voor God verloor hij niet. Met andere woorden, in deze wedstrijd met Satan gaf hij er de voorkeur aan zijn bezit en zijn kinderen te verliezen, boven het verliezen van zijn rechtschapenheid, onberispelijkheid en ontzag voor God. Hij gaf er de voorkeur aan vast te houden aan de kern van wat het betekent om mens te zijn. De Schrift geeft een beknopt verslag van het hele proces hoe Job zijn vermogen verloor, en documenteert ook Jobs gedrag en houding. Deze kernachtige, bondige verslagen geven het idee dat Job op een bijna ontspannen manier deze verleidingen onderging, maar als wat werkelijk gebeurde gerecreëerd zou worden, met daaraan toegevoegd de kwaadaardige natuur van Satan – dan zouden de dingen niet zo eenvoudig zijn als ze in deze zinnen omschreven worden. De realiteit was veel wreder. Dit is de mate van vernietiging en haat waarmee Satan de mensheid behandelt en eenieder die door God wordt goedgekeurd. Als God Satan niet had gevraagd Job geen letsel toe te brengen, dan zou Satan hem ongetwijfeld en zonder enige wroeging gedood hebben. Satan wil niet dat iemand God aanbidt, noch dat zij die rechtvaardig zijn in Gods ogen, en zij die rechtschapen en onberispelijk zijn, door kunnen gaan met ontzag hebben voor God en het kwaad mijden. Ontzag hebben voor God en het kwaad mijden betekent voor mensen het mijden en verloochenen van Satan en dus maakte Satan misbruik van Gods toestemming om al zijn woede en haat genadeloos op Job te ontladen. Dan zie je hoe groot de kwelling was die Job onderging, in lichaam en geest, vanbuiten en vanbinnen. Vandaag de dag zien we niet hoe het toen was, en we kunnen vanuit de verslagen van de Bijbel alleen maar een glimp opvangen van Jobs emoties toen hij destijds onderworpen was aan die kwelling.

Jobs bestendige integriteit beschaamt Satan en laat hem in paniek op de vlucht slaan

En wat deed God toen Job onderworpen was aan deze kwellingen? God observeerde, zag toe, en wachtte de uitkomst af. Hoe voelde God Zich, terwijl Hij observeerde en toezag? Hij voelde Zich natuurlijk diepbedroefd, maar kon Hij door Zijn verdriet spijt hebben gehad van Zijn toestemming aan Satan om Job te verleiden? Het antwoord is nee, dat kon Hij niet. Want Hij was er vast van overtuigd dat Job rechtschapen en onberispelijk was, en dat hij ontzag had voor God en het kwaad meed. God had Satan simpelweg de kans gegeven Jobs rechtvaardigheid tegenover God te verifiëren en zijn eigen kwaadaardigheid en verachtelijkheid te onthullen. Verder was het een kans voor Job om te getuigen van zijn rechtvaardigheid en ontzag voor God en het mijden van het kwaad tegenover de mensen van de wereld, tegenover Satan, en zelfs tegenover de volgelingen van God. Bewees de uiteindelijke uitkomst dat Gods beoordeling van Job juist en zonder fout was? Overwon Job Satan daadwerkelijk? Hier lezen we de archetypische woorden door Job gesproken, die bewijzen dat hij Satan overwonnen had. Hij zei: “Met niets ben ik uit mijn moeders baarmoeder gekomen en met niets zal ik daarheen terugkeren.” Dit is Jobs gehoorzame houding ten opzichte van God. Vervolgens zegt hij dan: “Jehova heeft gegeven en Jehova heeft genomen. De naam van Jehova zij gezegend.” Deze door Job gesproken woorden bewijzen dat God het diepste van het mensenhart aanschouwt, dat Hij in de geest van de mensheid kan kijken, en ze bewijzen dat Zijn goedkeuring van Job foutloos is, dat deze door God goedgekeurde man rechtvaardig was. “Jehova heeft gegeven en Jehova heeft genomen. De naam van Jehova zij gezegend.” Deze woorden zijn Jobs getuigenis voor God. Het zijn deze gewone woorden die Satan intimideerden, tot schande brachten, en hem uit paniek op de vlucht deden slaan, en belangrijker nog, die Satan ketenden en zonder middelen achterlieten. Door deze woorden kon Satan dus ook de wonderlijke en machtige daden van Jehova God voelen, en het buitengewone charisma waarnemen van iemand wiens hart geregeerd werd door Gods weg. Bovendien toonden zij Satan de krachtige vitaliteit van een kleine, onopmerkelijke man, door de weg te gaan van ontzag voor God en het mijden van het kwaad. Satan werd dus tijdens de eerste ronde al verslagen. Ondanks deze harde les was Satan niet voornemens Job te laten gaan, noch was er enige verandering te bespeuren in zijn kwaadaardige natuur. Satan bleef proberen Job aan te vallen, en kwam dus nog eens voor God te staan …

Laten we nu het Schriftgedeelte lezen waarin staat hoe Job voor de tweede keer verleid werd.

3. Satan verleidt Job opnieuw (Zweren breken uit over heel Jobs lichaam)

a. De woorden door God gesproken

Job 2:3 Daarop zei Jehova tegen Satan: “Heb je ook acht geslagen op mijn dienaar Job? Niemand op aarde is zoals hij, een volmaakt en oprecht man. Hij heeft ontzag voor God en gaat het kwaad uit de weg. Hij is nog even integer als altijd, hoewel jij mij tegen hem hebt opgezet om hem zonder reden te vernietigen.”

Job 2:6 En Jehova zei tegen Satan: “Zie, ik lever hem aan je over, maar behoud wel zijn leven.”

b. De woorden door Satan gesproken

Job 2:4-5 Daarop zei Satan tegen Jehova: “Huid voor huid. Ja, alles wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven. Maar raak hem maar eens aan met uw hand en tast zijn gebeente en zijn vlees aan. Dan zal hij u vast vervloeken in uw gezicht.”

c. Hoe Job met de beproeving omgaat

Job 2:9-10 Zijn vrouw zei tegen hem: “Waarom blijf je zo onberispelijk? Vervloek God toch en sterf.” Maar Job zei tegen haar: “Je woorden zijn de woorden van een dwaas. Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?” Ondanks alles zondigde Job niet en sprak hij geen onvertogen woord.

Job 3:3 Laat de dag dat ik geboren ben vergaan, en ook de nacht die zei: “Een jongen is verwekt.”

Jobs liefde voor Gods weg gaat alles te boven

De Schrift documenteert de woordenwisseling tussen God en Satan als volgt: “Daarop zei Jehova tegen Satan: ‘Heb je ook acht geslagen op mijn dienaar Job? Niemand op aarde is zoals hij, een volmaakt en oprecht man. Hij heeft ontzag voor God en gaat het kwaad uit de weg. Hij is nog even integer als altijd, hoewel jij mij tegen hem hebt opgezet om hem zonder reden te vernietigen’” (Job 2:3). In deze woordenwisseling herhaalt God dezelfde vraag aan Satan. Die vraag laat ons Jehova Gods bevestigende inschatting zien van wat tijdens de eerste beproeving aangetoond en geleefd werd door Job, en die vraag is niets anders dan Gods inschatting van Job voor hij Satans verleiding had ondergaan. Wat wil zeggen, voor de verleiding hem overviel, was Job in Gods ogen al onberispelijk en daarom beschermde God hem en zijn familie en zegende Hij hem; in Gods ogen was hij het waard gezegend te zijn. Na de verleiding zondigde Job niet met zijn lippen, omdat hij zijn bezit en zijn kinderen verloren had, maar ging door met het prijzen van Jehova’s naam. Zijn uiteindelijke gedrag maakte dat God hem prijsde en een tien gaf. In Jobs ogen waren zijn kroost of bezittingen niet genoeg om God af te zweren. Met andere woorden, Gods plaats in zijn hart kon niet worden ingewisseld door zijn kinderen of welke bezitting dan ook. Tijdens Jobs eerste verleiding liet hij God zien dat zijn liefde voor Hem en zijn liefde voor zijn godvrezende weg en het mijden van het kwaad boven alles stond. Deze beproeving leverde Job slechts de ervaring op van het ontvangen van een beloning van Jehova God en de ervaring van het wegnemen van zijn bezit en kinderen.

Voor Job was dit de ware ervaring die zijn ziel schoon waste, het was een doop van leven die zijn bestaan vervulde en belangrijker nog, het was een weelderig feest wat zijn gehoorzaamheid aan en ontzag voor God testte. Deze verleiding transformeerde Jobs status van een rijk man naar iemand die niets had en zo stelde het hem in staat Satans misbruik van de mensheid te ervaren. Zijn berooidheid was geen aanleiding Satan te verafschuwen; sterker nog, in Satans achterbakse handelingen zag hij Satans lelijkheid en minachting, maar ook Satans vijandschap en rebellie tegen God en dit bemoedigde hem nog meer om altijd vast te klampen aan de weg van ontzag hebben voor God en het mijden van het kwaad. Hij zwoer dat hij God nooit zou afzweren of Gods weg de rug toe zou keren vanwege externe factoren als bezit, kinderen of familie, noch zou hij ooit slaaf zijn van Satan, van bezit, of van enig andere persoon; naast Jehova God zou niemand zijn Heer, zijn God kunnen zijn. Zo was Jobs verlangen. Van de andere kant bekeken had de verleiding Job ook iets opgeleverd: te midden van Gods beproeving had hij grote rijkdom verkregen.

Tijdens zijn leven in de vorige decennia had Job Jehova’s daden aanschouwd en Jehova Gods zegeningen voor hemzelf verkregen. Dit waren zegeningen die hem zeer ongemakkelijk en verschuldigd lieten voelen, want hij geloofde dat hij nog niets voor God gedaan had, maar toch al zulke zegeningen en genade had mogen ontvangen. Daarom bad hij vaak in zijn hart God terug te kunnen betalen, hopend dat hij de kans zou krijgen van Gods grootheid en daden te getuigen, hopend dat God zijn gehoorzaamheid op de proef zou stellen en bovendien, dat zijn geloof gezuiverd zou worden totdat zijn gehoorzaamheid en zijn geloof Gods goedkeuring zouden verkrijgen. En toen de beproeving op hem neerdaalde, geloofde Job dat God zijn gebeden had verhoord. Job koesterde deze kans meer dan wat dan ook, dus durfde hij er niet lichtzinnig mee om te gaan, want zijn grootste levenswens zou in vervulling kunnen gaan. De komst van deze kans betekende dat zijn gehoorzaamheid en zijn godvrezendheid op de proef gesteld konden worden, gezuiverd konden worden. Bovendien betekende het dat Job de kans kreeg Gods goedkeuring te ontvangen en hem op die manier dichter bij God te brengen. Tijdens de beproeving kon hij door zulk geloof en streven volmaakter worden en een groter begrip van Gods wil krijgen. Job werd ook dankbaarder voor Gods zegeningen en genade, in zijn hart goot hij grotere lofprijzing over Gods daden, hij was meer godvrezend en meer eerbiedwaardig en verlangde meer naar Gods liefelijkheid, grootheid en heiligheid. Al was Job in Gods ogen nog steeds iemand die God vreesde en het kwaad meed, met betrekking tot zijn ervaringen had Jobs geloof en kennis, op dat moment, grote sprongen vooruit gemaakt: Zijn geloof nam toe, zijn gehoorzaamheid kreeg meer voet in de aarde, en zijn godvrezendheid verdiepte zich. Hoewel deze beproeving Jobs geest en leven transformeerde, verzadigde zo’n transformatie Job niet, noch vertraagde het zijn voortgang. Terwijl hij berekende wat hij had verkregen uit zijn beproeving en zijn eigen tekortkomingen overwoog, bad hij zachtjes, wachtend op de volgende beproeving, want hij smachtte naar de verhoging van zijn geloof, zijn gehoorzaamheid en godvrezendheid tijdens Gods volgende beproeving voor hem.

God neemt de meest innerlijke gedachten van de mens waar, alles wat mensen zeggen en doen. Jobs gedachten bereikten Jehova Gods oren en God luisterde naar zijn gebeden en op deze wijze kwam Gods volgende beproeving van Job aan, zoals verwacht.

Te midden van extreem lijden realiseert Job zich werkelijk Gods zorg voor de mensheid

Direct na Gods vraag aan Satan, was Satan stiekem blij. Dit was omdat Satan wist dat hij opnieuw toestemming had de man die in Gods ogen onberispelijk was aan te vallen − wat voor Satan een zeldzame gelegenheid opleverde. Satan wilde van de gelegenheid gebruik maken om Jobs overtuiging compleet te ondermijnen, zodat hij zijn geloof in God verloor en niet langer God vreesde of de naam van Jehova zegende. Dit zou Satan een buitenkans geven: Wat de plek of tijd ook zou zijn, Satan zou Job onder zijn bevel tot speelbal maken. Satan verborg zijn snode plannen zonder een spoor achter te laten, maar kon zijn slechte natuur niet in bedwang houden. Deze waarheid schemert door in Satans antwoord op de woorden van Jehova God, zoals vastgelegd in de Schrift: “Daarop zei Satan tegen Jehova: ‘Huid voor huid. Ja, alles wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven. Maar raak hem maar eens aan met uw hand en tast zijn gebeente en zijn vlees aan. Dan zal hij u vast vervloeken in uw gezicht’” (Job 2:4-5). Uit de woordenwisseling tussen God en Satan is het onmogelijk om geen substantiële kennis en een indruk te krijgen van Satans kwaadaardigheid. Allen die de waarheid liefhebben en het kwaad verafschuwen zullen na het horen van deze drogredenen van Satan ongetwijfeld Satans verachtelijkheid en schaamteloosheid meer haten en zullen zich ontzet voelen en walgen van Satans drogredenen. Tegelijkertijd zal men diepgemeende gebeden en wensen voor Job uiten, dat deze oprechte man volmaaktheid kan bereiken, en wensen dat deze godvrezende man die het kwaad mijdt de verleidingen van Satan voor altijd van zich af zal slaan, in het licht leeft, te midden van Gods sturing en zegeningen. Ook zullen ze wensen dat Jobs oprechte daden voor altijd een stimulans zijn voor allen die de weg van godvrezendheid en het mijden van het kwaad nastreven. Alhoewel in deze verkondiging Satans kwaadaardige bedoeling gezien kan worden, stemde God luchtig in met Satans ‘verzoek’ − maar Hij had ook één voorwaarde: “ik lever hem aan je over, maar behoud wel zijn leven” (Job 2:6). Omdat Satan deze keer verzocht zijn hand uit te strekken tegen Job om zijn lichaam letsel toe te brengen, zei God: “maar behoud wel zijn leven.” De betekenis van deze woorden is, dat Hij Jobs lichaam aan Satan gaf, maar dat Hij zijn leven spaarde. Satan zou Jobs leven niet kunnen nemen, maar los daarvan kon Satan enig ander middel of methode gebruiken tegen Job.

Na Gods toestemming verkregen te hebben, haastte Satan zich naar Job en strekte zijn hand naar hem uit, om letsel toe te brengen aan zijn huid, wat pijnlijke zweren veroorzaakte over zijn hele lichaam. Job voelde de pijn in zijn huid. Job prijsde de wonderbaarlijkheid en heiligheid van Jehova God, wat Satan nog schaamtelozer maakte in zijn gewaagdheid. Omdat hij plezier voelde in het pijn doen van de mens, strekte Satan zijn hand uit en schraapte over Jobs lichaam, zodat zijn pijnlijke zweren gingen etteren. Onmiddellijk voelde Job een ongeëvenaarde pijn en kwelling, en kon niets anders doen dan zichzelf van top tot teen masseren, alsof dit verlichting zou geven van de geestelijke klap vanwege deze pijn in het vlees. Hij realiseerde zich dat God aan zijn zijde stond en hem in de gaten hield en hij deed zijn best zichzelf te vermannen. Hij knielde nog eens en zei: “Kijkt u eens in het hart van deze man, neemt u zijn ellende eens waar; waarom bent u bezorgd om zijn zwakheid? Geprezen zij de naam van Jehova God.” Satan zag het ondraaglijke lijden van Job, maar zag Job de naam van Jehova God niet afzweren. Dus ging hij haastig verder de botten van Job aan te tasten, in een wanhopige poging hem ledemaat voor ledemaat af te breken. In een oogwenk voelde Job ongekende kwellingen; het was alsof zijn vlees van zijn botten was gerukt, alsof zijn botten stukje bij beetje aan gruzelementen waren geslagen. Deze tergende kwelling liet hem eraan denken dat het beter was te sterven … Zijn capaciteit om dit te verdragen had zijn limiet bereikt … Hij wilde het uitschreeuwen, het vel van zijn lijf rukken om de pijn maar te verminderen − maar hij hield zich in, en krabde het vel niet van zijn lijf, want hij wilde Satan zijn zwakte niet laten zien. Dus knielde hij nog maar eens, maar deze keer voelde hij de aanwezigheid van Jehova God niet. Hij wist dat Hij vaak voor hem was en achter hem en aan beide zijdes van hem, maar in zijn pijn had God niet naar hem omgezien; Hij bedekte Zijn aangezicht en was verborgen, want de betekenis van Zijn schepping van de mens was niet om de mens lijden te brengen. Toen huilde Job en deed zijn best de fysieke terging te doorstaan, maar hij kon het dankzeggen van God niet langer voor zich houden: De mens valt neer na de eerste slag, hij is zwak en machteloos, hij is jong en onwetend − waarom zou u zo zorgzaam en zachtaardig willen zijn voor de mens? U slaat mij, maar het doet u pijn dat te doen. Wat van de mens is uw zorgzaamheid waard? Jobs gebeden bereikten Gods oren, en God zweeg, toekijkend zonder enig geluid te geven … Na elke mogelijke truc in het boek te hebben geprobeerd, vertrok Satan stilletjes, maar bracht geen einde aan Gods beproeving van Job. Want de macht van God in Job geopenbaard was nog niet publiek, Jobs verhaal eindigde niet met Satans terugtrekking. Terwijl andere personages hun intree doen waren nog spectaculairder scenes onderweg.

Nog een manifestatie van Jobs vrees voor God en mijden van kwaad is zijn verheffing van Gods Naam in alle dingen

Job had de verwoestingen van Satan ondergaan, maar toch zwoer hij de naam van Jehova God niet af. Door Job aan te vallen was zijn vrouw de eerste die uit de pas raakte en de zichtbare rol van Satan speelde. De originele tekst beschrijft het als volgt: “Zijn vrouw zei tegen hem: ‘Waarom blijf je zo onberispelijk? Vervloek God toch en sterf’” (Job 2:9). Dit waren de woorden van als mens vermomde Satan. Ze waren aanvallend, een beschuldiging, tegelijk een verlokking, verleiding en laster. Toen Satan faalde Job lichamelijk letsel aan te doen, viel hij meteen zijn integriteit aan, wat hij wilde gebruiken om Job zijn integriteit op te laten geven, God te laten afzweren en op te houden met leven. Zo wenste Satan ook zulke woorden te gebruiken om Job te verleiden: Als Job de naam Jehova verloochende, zou hij niet langer zulk lijden hoeven te ondergaan, zou hij zichzelf kunnen bevrijden van de kwelling van het vlees. Met het advies van zijn vrouw geconfronteerd, wees Job haar terecht door te zeggen: “Je woorden zijn de woorden van een dwaas. Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?” (Job 2:10). Job kende deze woorden al lang, maar hier werd de waarheid van Jobs kennis ervan bewezen.

Wat zijn vrouw bedoelde, toen zij hem adviseerde God te vervloeken en te sterven, was: Je God behandelt je zo, dus waarom vervloek je hem niet? Wat doe je nog steeds in leven? Je God is zo oneerlijk tegen je, maar je zegent toch de naam van Jehova nog steeds. Hoe kan Hij rampspoed over je brengen terwijl je Zijn naam zegent? Schiet nou eens op en verloochen Gods naam en hou op Hem te volgen. Op deze manier zullen je problemen voorbij zijn. Op dit moment was het getuigenis afgelegd dat God in Job wilde zien. Geen alledaagse persoon zou zulk getuigenis af kunnen leggen, noch lezen we erover in enig ander verhaal in de Bijbel − maar God had het al lang gezien, voordat Job deze woorden sprak. God wilde enkel van de gelegenheid gebruik maken om Job tegenover allen te laten bewijzen dat God gelijk had. Met het advies van zijn vrouw geconfronteerd, gaf hij niet alleen zijn integriteit niet op en zwoer hij God niet af, hij zei ook nog tegen zijn vrouw: “Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?” Zijn dit zware woorden? Er is hier maar één feit wat het gewicht van deze woorden aantoont. Het gewicht van deze woorden is dat ze door God zijn goedgekeurd in Zijn hart, ze waren wat God verlangde, ze waren wat God wilde horen en ze zijn het resultaat wat God verlangde te zien; deze woorden zijn ook de essentie van Jobs getuigenis. Jobs onberispelijkheid, oprechtheid, godvrezendheid en het mijden van het kwaad waren hierin bewezen. De kostbaarheid van Job lag daarin, dat toen hij werd verleid hij nog steeds deze woorden uitsprak, zelfs toen zijn hele lichaam bedolven was onder zweren en builen, toen hij het ultieme lijden onderging en zijn vrouw en familie hem adviseerden. Anders gezegd, in zijn hart geloofde hij dat wat de verleiding ook is, of hoe smartelijk de verdrukkingen en martelingen ook zijn, zelfs als de dood voor de deur stond, hij God niet zou afzweren of de weg van godvrezendheid en het mijden van het kwaad zou afwijzen. Je ziet dat God de meest prominente plek in zijn hart had, en dat die alleen voor God was. Juist daarom lezen we deze omschrijvingen van Job in de Schrift, als: Ondanks alles zondigde Job niet en sprak hij geen onvertogen woord. Niet alleen zondigde hij niet met zijn lippen, maar in zijn hart klaagde hij ook niet over God. Hij zei niets kwetsends over God, noch zondigde hij tegen God. Niet alleen loofde zijn mond de naam van God, maar ook in zijn hart loofde hij Gods naam; zijn mond en hart waren één. Dit was de ware Job zoals God hem zag en dit was precies de reden waarom God Job zo koesterde.

De vele misvattingen van de mensen over Job

De ontberingen door Job ondergaan waren niet het werk van Gods boodschappers, noch waren ze door God Zelf veroorzaakt. In plaats daarvan waren ze veroorzaakt door Satan persoonlijk, de vijand van God. Als gevolg daarvan was de mate waarin Job lijden onderging zo hevig. Maar op dit moment liet Job zonder aarzeling in zijn hart zijn kennis van God, de grondbeginselen van zijn alledaagse handelen, en zijn houding tegenover God zien − en dit is de waarheid. Als Job niet verleid was, als God geen beproevingen op hem had ontladen, dan had je Job als hypocriet gezien toen hij zei: “Jehova heeft gegeven en Jehova heeft genomen. De naam van Jehova zij gezegend.” God had hem zoveel welvaart gegeven, dus is het logisch dat hij de naam van Jehova loofde. Als Job vóór de beproeving had gezegd: “Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?” dan zou je zeggen dat Job overdreef, dat hij Gods naam niet zou afzweren, omdat hij zo vaak was gezegend door Gods hand. Als God hem rampspoed had laten overkomen, dan zou hij vast en zeker Gods naam hebben verlaten. Maar toen Job zich bevond in omstandigheden die niemand wenst, of wenst te zien, of zichzelf toewenst, omstandigheden waarvoor mensen bang zijn dat die hen overkomen en die zelfs God niet aan kon zien, zelfs toen was Job in staat om zijn integriteit vast te houden: “Jehova heeft gegeven en Jehova heeft genomen. De naam van Jehova zij gezegend” en “Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?” Met Jobs gedrag geconfronteerd zijn zij die graag gezapige, dure woorden spreken, zij die graag belerende woorden spreken, sprakeloos. Zij die alleen in woorden Gods naam verheffen, maar nog nooit Gods beproevingen hebben geaccepteerd, zijn door Jobs integriteit, waar hij sterk aan vasthield, veroordeeld. En zij die nooit hebben geloofd dat de mens vast kan houden aan Gods weg zijn door Jobs getuigenis geoordeeld. Als mensen met Jobs gedrag tijdens deze beproevingen en de woorden die hij sprak worden geconfronteerd, zullen sommige mensen zich verward voelen, sommigen jaloers, sommigen twijfelachtig, en sommigen zullen zelfs ongeïnteresseerd lijken, hun neus ophalen aan het getuigenis van Job, omdat zij niet alleen het lijden zien dat Job overviel tijdens zijn beproevingen, en de woorden die hij sprak, maar ook zijn menselijke ‘zwakheid’ die hij vertoonde toen de beproevingen Job waren overkomen. Deze ‘zwakte’ meent men de zogenaamde onvolmaaktheid in Jobs onberispelijkheid, de smet op het blazoen van de man die in Gods ogen onberispelijk was. Wat wil zeggen dat er gedacht wordt dat zij die onberispelijk zijn, foutloos zijn, zonder vlek of bezoedeling, dat ze geen zwakheden hebben, geen pijn kennen, zich nooit ongelukkig of neerslachtig voelen, en zonder haat of enig zichtbaar extreem gedrag zijn; als gevolg gelooft de grote meerderheid van mensen niet dat Job waarlijk onberispelijk was. Mensen keuren veel van zijn gedrag tijdens zijn beproevingen niet goed. Toen Job bijvoorbeeld zijn bezit en zijn kinderen verloor, brak hij niet in tranen uit, zoals men zou verwachten. Zijn ‘onfatsoen’ laat mensen denken dat hij koud is, want hij had geen tranen, of liefde voor zijn gezin. In eerste instantie geeft Job mensen deze slechte indruk. Ze vinden zijn gedrag van daarna nog meer verbijsterend: ‘scheurde zijn kleren’ wordt door mensen geïnterpreteerd als gebrek aan respect voor God, en ‘zijn hoofd kaal scheren’ wordt onterecht verstaan als Jobs godslastering van en verzet tegen God. Los van Jobs woorden, dat “Jehova heeft gegeven en Jehova heeft genomen. De naam van Jehova zij gezegend,” zien mensen de door God geroemde rechtschapenheid in Job niet, en bevat de inschatting die de meeste mensen van Job hebben enkel maar de ondoorgrondelijkheid, het onbegrip, de twijfel en de veroordeling en bestaat de goedkeuring alleen in theorie. Geen van hen begrijpen en waarderen Jehova Gods woorden waarlijk, dat Job onberispelijk en oprecht was, iemand die God vreesde en het kwaad meed.

Gebaseerd op bovenstaande indruk van Job zullen mensen meer twijfels hebben over zijn oprechtheid, want Jobs handelingen en gedrag waar de Schrift verslag van doet, zijn niet zo wereldschokkend aandoenlijk als mensen zich misschien hadden voorgesteld. Niet alleen leverde hij geen enorme prestatie, terwijl hij in de as zat nam hij ook een potscherf om zichzelf te krabben. Deze handeling verbaast mensen ook en veroorzaakt twijfel – en zelfs ontkenning – over Jobs oprechtheid, want terwijl Job zichzelf zat te krabben, bad hij niet tot God, of beloofde hij God iets; ook zagen mensen hem niet huilen van de pijn. Mensen zagen toen alleen de zwaktes van Job en niets anders, en toen zij Job dus hoorden zeggen “Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?” waren ze daar compleet onbewogen onder, of anders onbeslist, en zijn nog steeds niet in staat Jobs oprechtheid te zien in zijn woorden. De algemene indruk die Job tijdens de kwellingen in zijn beproevingen geeft, is dat hij zowel niet ineenkromp, of arrogant was. Mensen zien het verhaal wat zich achter zijn gedrag in het diepst van zijn hart afspeelde niet, noch zien zij godvrezendheid in zijn hart, of getrouwheid aan het principe van de weg van het mijden van kwaad. Zijn gelijkmoedigheid doet mensen denken dat zijn onberispelijkheid en oprechtheid slechts lege woorden waren, zijn godvrezendheid slechts een gerucht; de ‘zwakte’ die hij uiterlijk vertoonde liet ondertussen een diepe indruk achter op hen, en gaf hen een ‘nieuw perspectief’ van, en zelfs een ‘nieuw begrip’ ten opzichte van de man die God omschreef als onberispelijk en oprecht. Zo’n ‘nieuw perspectief’ en ‘nieuw begrip’ bewijzen zich toen Job zijn mond opende en zijn geboortedag vervloekte.

Hoewel de mate van kwelling die Job onderging onvoorstelbaar en onbegrijpelijk is voor enig mens, sprak hij geen woorden van dwaallering, maar verlichtte slechts zijn lichamelijke pijn met eigen middelen. Zoals in de Schrift staat, zei hij: “Laat de dag dat ik geboren ben vergaan, en ook de nacht die zei: ‘Een jongen is verwekt’” (Job 3:3). Misschien heeft niemand overwogen hoe belangrijk deze woorden zijn, en misschien zijn er mensen die er wel op gelet hebben. Betekenen ze in jullie ogen dat Job tegen God is? Zijn ze een klacht tegen God? Ik weet dat velen van jullie zekere gedachten hebben over deze door Job gesproken woorden, en geloven dat als Job onberispelijk en oprecht was, hij geen tekenen van zwakte of rouw zou hebben laten zien, en in plaats daarvan Satans aanvallen met positiviteit tegemoet had moeten treden, zelfs glimlachend bij het vooruitzicht van Satans verleidingen. Hij zou niet de minste reactie gehad moeten hebben tegen enige kwelling van het vlees die hem door Satan werd toegebracht, noch zou hij enige emotie vanuit zijn hart hebben moeten prijsgeven. Hij zou God zelfs gevraagd moeten hebben de beproevingen nog strenger te maken. Dit is wat vertoond zou moeten worden door iemand die standvastig is, werkelijk God vreest en het kwaad mijdt, en wat hij zou moeten bezitten. Te midden van deze extreme kwellingen vervloekte Job zijn geboortedag. Hij klaagde niet over God, had zelfs de intentie niet om God tegenstand te bieden. Dit is makkelijker gezegd dan gedaan, want sinds de oudheid tot de dag van vandaag heeft niemand ooit zulke verleidingen of zulk lijden ondergaan als Job. En waarom is nooit iemand onderworpen aan het soort verleiding als Job? Omdat zoals God het ziet, niemand in staat is die verantwoordelijkheid of opdracht te dragen, niemand zou kunnen handelen als Job deed, en bovendien, niemand kon nog, behalve het vervloeken van zijn geboortedag, Gods naam niet verloochenen en doorgaan de naam van Jehovah God blijven zegenen zoals Job deed toen zulke kwellingen hem overlaadden. Kon iemand dit? Als we dit over Job zeggen, prijzen we zijn gedrag dan? Hij was een oprecht man, en hij was in staat zulk een getuigenis te geven aan God, en kon Satan met de handen aan het hoofd op de vlucht doen slaan, op een manier dat hij nooit meer beschuldigend voor God kwam te staan – dus wat is er dan verkeerd aan het hem prijzen? Kan het zijn dat jullie hogere standaarden hebben dan God? Kan het zijn dat jullie je nog beter zouden gedragen dan Job als beproevingen je overvallen? Job werd door God geprezen – wat voor bezwaren zouden jullie kunnen hebben?

Job vervloekt zijn geboortedag, omdat hij niet wil dat God door hem pijn lijdt

Vaak zeg ik dat God in mensenharten kijkt en mensen naar elkaars buitenkant kijken. Omdat God in mensenharten kijkt, begrijpt Hij hun essentie, terwijl sommige mensen de essentie van andere mensen bepalen op basis van hun uiterlijk. Toen Job zijn mond opende en zijn geboortedag vervloekte, verbaasde dit alle spirituele mensen, zijn drie vrienden incluis. De mens kwam van God, en zou dankbaar moeten zijn voor het leven en lichaam, alsmede zijn geboortedag, door God aan hem geschonken, en hij zou die niet mogen vervloeken. Dit is begrijpelijk en voor de meeste mensen voor te stellen. Voor ieder die God volgt is dit begrip heilig en onaantastbaar, het is een onveranderlijke waarheid. Echter, Job brak deze regels: hij vervloekte zijn geboortedag. Voor de meeste mensen betreedt hij met deze daad verboden terrein. Niet alleen kan hij geen aanspraak maken op begrip en medeleven van mensen, hij kan ook geen aanspraak maken op Gods vergeving. Tegelijkertijd beginnen nog meer mensen te twijfelen aan Jobs oprechtheid, want het lijkt alsof Gods gunst Job gemakzuchtig maakte, zo overmoedig en onbezonnen, dat hij niet alleen God niet dankte voor Zijn zegening en zorg tijdens zijn leven, maar hij de dag van zijn geboorte tot vernietiging en verdoemenis verwenste. Als dit geen tegenstand is tegen God? Zulke oppervlakkigheden geven mensen het bewijs dat ze nodig hebben om Jobs daad te veroordelen, maar wie weet wat Job toen werkelijk dacht? En wie kan de reden weten waarom Job zo handelde? Alleen God en Job zelf kunnen het verhaal en de redenen hierachter weten.

Toen Satan zijn hand uitstrekte om Jobs botten te pijnigen, viel Job in zijn klauwen zonder de middelen om te ontsnappen of de kracht om weerstand te bieden. Zijn lichaam en ziel leden enorme pijn, en deze pijn deed hem zijn onbetekenendheid, zijn broosheid en machteloosheid ten zeerste beseffen als mens van vlees en bloed. Tegelijkertijd kreeg hij ook een diepe waardering en een diep begrip voor waarom God een voor de mensheid zorgdragende en verzorgende instelling heeft. In de klauwen van Satan realiseerde Job zich dat de mens, die van vlees en bloed is, eigenlijk zo machteloos en zwak is. Toen hij op zijn knieën neerviel en tot God bad, was het alsof God Zijn aangezicht bedekte en Zich verstopte, want God had hem helemaal in de handen van Satan gegeven. Tegelijkertijd huilde God ook voor hem, en voelde Hij zich bovendien gekrenkt voor hem; God was gepijnigd door zijn pijn, gewond door zijn wonden … Job voelde Gods pijn en ook hoe ondraaglijk het was voor God … Job wilde God niet meer verdriet brengen, noch wilde hij dat God voor hem huilde, laat staan dat hij God pijn door hem wilde zien lijden. Toen wilde Job alleen nog maar zich ontdoen van zijn vlees, om niet langer de pijn te hoeven doorstaan die hem door het vlees werd toegebracht, want hierdoor zou God niet langer door zijn pijn gekweld worden − maar hij kon dat niet, en hij moest niet alleen de vleselijke kwellingen doorstaan, maar ook de kwelling dat hij niet wilde dat God zich zorgen maakte. Deze twee pijnen − die van het vlees, en die van de geest − brachten Job hartverscheurende, misselijkmakende pijn, en zorgden ervoor dat hij voelde hoe de beperkingen van de mens van vlees en bloed iemand gefrustreerd en hulpeloos konden maken. In deze omstandigheden groeide zijn verlangen naar God sterker, en werd zijn afschuw van Satan intenser. Op dat moment was Job liever nooit in de mensenwereld geboren en had hij liever niet bestaan, dan dat hij zag dat God tranen om hem vergoot of pijn voelde ter wille van hem. Hij begon een enorme hekel te krijgen aan zijn lijf, werd misselijk en moe van zichzelf, van zijn geboortedag, ja zelfs van alles wat aan hem verbonden was. Hij wenste dat zijn geboortedag en alles wat ermee te maken heeft nooit meer genoemd zou worden, en dus opende hij zijn mond om zijn geboortedag te vervloeken: “Laat de dag dat ik geboren ben vergaan, en ook de nacht die zei: ‘Een jongen is verwekt.’ Laat die dag een dag van duisternis worden, laat God in de hemel er geen acht op slaan. Laat die dag niet baden in het licht” (Job 3:3-4). Jobs woorden dragen de afschuw die hij voor zichzelf heeft, “Laat de dag dat ik geboren ben vergaan, en ook de nacht die zei: ‘Een jongen is verwekt.’” alsmede zijn zelfberisping en schuldgevoel omdat hij God pijn had veroorzaakt, “Laat die dag een dag van duisternis worden, laat God in de hemel er geen acht op slaan. Laat die dag niet baden in het licht.” Deze twee passages zijn de ultieme weergave van hoe Job zich toen voelde, en geven zijn volmaaktheid en oprechtheid volledig weer aan iedereen. Tegelijkertijd waren zijn geloof en gehoorzaamheid aan God, net zoals zijn godvrezendheid, daadwerkelijk toegenomen, precies zoals Job wenste. Deze toename was natuurlijk precies het door God verwachte effect.

Job verslaat Satan en wordt in Gods ogen werkelijk mens

Toen Job zijn eerste beproevingen onderging was hij van al zijn bezittingen en kinderen ontdaan, maar viel hij, als gevolg daarvan niet neer en zei hij niets zondigs tegen God. Hij had Satans verleidingen doorstaan, hij was boven zijn materiële goederen en nakomelingen uitgestegen en had de test doorstaan van het verliezen van zijn aardse bezittingen, wat wil zeggen dat hij het feit dat God die dingen wegnam gehoorzaam kon accepteren en God daarvoor kon danken en prijzen. Zo was Jobs gedrag tijdens Satans eerste verleiding en zo was Jobs getuigenis ook tijdens Gods eerste beproeving. Bij de tweede beproeving strekte Satan zijn hand uit om Job letsel toe te brengen en ook al ervaarde Job een grotere pijn dan ooit tevoren, zijn getuigenis was afdoende genoeg om mensen te verbazen. Hij gebruikte zijn kracht, overtuiging en gehoorzaamheid aan God, alsook zijn godvrezendheid om nogmaals Satan te verslaan en zijn gedrag en getuigenis vonden nogmaals Gods goedkeuring en voorkeur. Tijdens deze verleiding maakte Job gebruik van zijn eigenlijke gedrag om tegenover Satan te verkondigen dat de vleselijke pijn zijn geloof en zijn gehoorzaamheid aan God niet kon veranderen of zijn toewijding aan God en zijn vrees voor God niet kon wegnemen. Hij zou, als gevolg van oog in oog staan met de dood, God nooit verzaken of zijn eigen volmaaktheid en oprechtheid opgeven. Jobs vastberadenheid maakte van Satan een lafaard, zijn geloof liet Satan schichtig en bevend achter. De kracht van zijn gevecht om leven en dood met Satan kweekte een diepe haat en verbittering in Satan. Zijn volmaaktheid en oprechtheid ontnam Satan’s enig overgebleven middelen nog iets tegen Job te doen, zodat Satan zijn aanvallen op hem achterwege liet en zijn beschuldigingen tegen Job voor Jehova God opgaf. Dit betekende dat Job de wereld had overwonnen, hij had het lichaam overwonnen, hij had Satan overwonnen en hij had de dood overwonnen; hij behoorde geheel en al God toe. Tijdens deze twee beproevingen bleef Job in zijn getuigenis standvastig staan en doorleefde hij zijn volmaaktheid en oprechtheid en verbreedde hij de reikwijdte van zijn levende grondbeginselen van godvrezendheid en het mijden van kwaad. Door deze twee beproevingen te hebben ondergaan, was er een rijkere ervaring geboren in Job en deze ervaring maakte hem meer volwassen en doorgewinterd, het maakte hem sterker, en sterker van overtuiging en gaf hem meer vertrouwen in de juistheid en waarde van de integriteit waar hij zo sterk aan vasthield. Jobs beproevingen door Jehova God gaven hem een diepgaand begrip en gewaarwording van Gods bezorgheid om de mens en stelde hem in staat de kostbaarheid van Gods liefde waar te nemen, van waaruit aandacht en liefde voor God aan zijn godvrezendheid werden toegevoegd. De beproevingen van Jehova God brachten niet alleen geen verwijdering tussen Job en Hem teweeg, maar brachten zijn hart dichter bij God. Toen de lichamelijke pijn die Job leed een piek bereikte, gaf de zorg die hij van Jehova God voelde hem geen andere keuze dan zijn geboortedag te vervloeken. Dit gedrag was niet lang van tevoren gepland, maar een natuurlijke openbaring van de aandacht en liefde voor God vanuit zijn hart; het was een natuurlijke openbaring die voortkwam uit zijn aandacht en liefde voor God. Wat wil zeggen dat, omdat hij zichzelf verafschuwde en niet bereid was om God te kwellen en dat ook niet kon verdragen, die aandacht en liefde voor God het punt van onzelfzuchtigheid bereikte. Op dat moment bereikte Job’s langdurige bewondering en verlangen voor God en toewijding aan God het niveau van aandacht en liefhebben. Tegelijkertijd bereikte zijn geloof in en gehoorzaamheid tot God en zijn godvrezendheid het niveau van aandacht en liefhebben. Hij stond zichzelf niet toe ook maar iets te doen wat God zou schaden. Hij stond zichzelf geen gedrag toe dat God pijn zou doen en stond zichzelf niet toe God enig smart, verdriet of zelfs ongelukkigheid aan te doen om zijn eigen redenen. Al was Job nog steeds dezelfde Job van daarvoor, in Gods ogen had Jobs geloof, gehoorzaamheid en godvrezendheid God volledige voldoening en vreugde gebracht. Op dat moment had Job de volmaaktheid bereikt die God van hem verwachtte, was hij het waarlijk waard geworden om in Gods ogen ‘volmaakt en oprecht’ genoemd te worden. Zijn rechtvaardige daden stelden hem in staat Satan te overwinnen en standvastig te staan in zijn getuigenis tot God. Zo maakten zijn rechtvaardige daden hem eveneens volmaakt en maakten het mogelijk de waarde van zijn leven te verheffen en dat meer dan ooit te overstijgen en hem de eerste persoon te maken die niet langer aangevallen en verleid werd door Satan. Omdat Job rechtvaardig was, werd hij beschuldigd en verleid door Satan; omdat Job oprecht was, werd hij aan Satan overgeleverd; en omdat Job oprecht was, overwon en versloeg hij Satan, en bleef standvastig in zijn getuigenis staan. Job werd voortaan de eerste mens die nooit meer overgeleverd zou worden aan Satan, hij kwam waarlijk voor Gods troon en leefde in het licht, onder de zegeningen van God zonder dat Satan hem kon bespieden of ruïneren … Hij was werkelijk mens geworden in de ogen van God, hij was bevrijd …

Over Job

Nu jullie weten hoe Job beproevingen doorstond, zullen de meesten van jullie waarschijnlijk meer details willen weten over Job zelf, in het bijzonder in relatie tot het geheim waarmee hij Gods lofprijzing voor zich won. Dus, laten we het vandaag over Job hebben!

In Jobs dagelijkse leven zien we zijn volmaaktheid, oprechtheid, godvrezendheid en mijden van het kwaad

Als we het over Job hebben, dan moeten we beginnen met de inschatting over hem die uit Gods eigen mond kwam: “Niemand op aarde is zoals hij, een volmaakt en oprecht man. Hij heeft ontzag voor God en gaat het kwaad uit de weg.”

Laten wij eerst iets te weten komen over Jobs volmaaktheid en oprechtheid.

Wat verstaan jullie onder de woorden ‘volmaakt’ en ‘oprecht?’ Geloven jullie dat Job onberispelijk en eerbiedwaardig was? Dit zou natuurlijk een letterlijke interpretatie en begrip van ‘volmaakt’ en ‘oprecht’ zijn. Een werkelijk begrip van Job is niet los te zien van zijn echte leven − alleen woorden, boeken en theorie zullen geen antwoord kunnen geven. We beginnen door naar Jobs leven thuis te kijken en wat zijn normale gedrag was tijdens zijn leven. Dit zal ons iets zeggen over zijn levensprincipes en levensdoelen, maar ook over zijn persoonlijkheid en streven. Laat ons de laatste woorden van Job 1:3 eens lezen: “Hij was de aanzienlijkste man van het Oosten.” Wat deze woorden vertellen is dat Jobs status en reputatie erg hoog waren, ook al wordt ons niet verteld of hij vanwege zijn overvloedige bezittingen de geweldigste onder de mensen van het oosten was, of omdat hij volmaakt en oprecht, godvrezend was en het kwaad meed, we weten dat Jobs status en reputatie hoog aangeprezen waren. Zoals in de Bijbel staat, was de eerste indruk van mensen dat Job volmaakt was, dat hij godvrezend was en het kwaad meed, en dat hij grote rijkdom en een eerbiedwaardige positie bezat. Voor een normaal persoon die in zo’n omgeving en in zulke omstandigheden leeft, zouden het Jobs eetgewoontes, kwaliteit van leven en de verschillende aspecten van zijn persoonlijke leven iets zijn waar de meeste mensen hun aandacht op zouden richten; dus moeten we verder lezen in de Schrift: “Zijn zonen hadden de gewoonte om de beurt een feest te geven, ieder in zijn eigen huis, en nodigden dan hun drie zusters uit om bij hen te komen eten en drinken. Nadat elk van zijn zonen zo’n feest had gegeven, liet Job hen bij zich komen voor een reinigingsritueel. Hij stond dan 's ochtends vroeg op om voor elk van hen een offer te brengen, want hij dacht bij zichzelf: Misschien hebben mijn kinderen wel gezondigd en God in hun hart vervloekt. Job deed dit telkens weer” (Job 1:4-5). Deze passage vertelt ons twee dingen: Het eerste is dat Jobs zonen en dochters regelmatig feestjes hadden, aten en dronken; het tweede is dat Job vaak brandoffers bracht, omdat hij zich vaak zorgen maakte over hen, bang dat ze zondigden, dat ze God in hun harten hadden vervloekt. Hierin zijn de levens van twee verschillende soorten mensen omschreven. De eerste soort, Jobs zonen en dochters, feestten vaak vanwege hun rijkdom, leefden extravagant, aten en dronken er levendig op los, genoten van de hoge kwaliteit van leven die materiële welvaart met zich meebracht. Doordat zij zo’n leven leidden, was het onvermijdelijk dat ze vaak zondigden en God kwetsten − maar toch, dientengevolge, heiligden zij zichzelf niet noch brachten zij brandoffers. Je ziet dus dat God geen plaats had in hun harten, dat ze Gods gunsten geen aandacht gaven, noch bang waren God te kwetsen, laat staan bang waren God te verzaken in hun hart. Natuurlijk is onze focus niet op Jobs kinderen, maar op wat Job deed, terwijl hij met deze dingen geconfronteerd werd; dit is het andere onderwerp dat de passage aan de orde stelt, en dat over Jobs dagelijks leven gaat en het wezen van zijn menselijkheid. Als de Bijbel het feesten van Jobs zonen en dochters beschrijft, wordt Job niet genoemd. Wel wordt er alleen maar gezegd dat zijn zonen en dochters vaak samen aten en dronken. Met andere woorden, hij was niet degene die feesten hield, en hij deed niet mee aan die extravagantie in eten en drinken van zijn zonen en dochters. Hoewel hij welgesteld was en over vele bezittingen en dienaren beschikte, had Job geen luxe leven. Hij was niet bekoord door zijn excellente levensomgeving en verschranste zich niet aan lichamelijke geneugten en vergat niet door zijn rijkdom om brandoffers te brengen, laat staan dat hij daardoor in zijn hart geleidelijk God ging mijden. Blijkbaar was Job als gevolg van Gods zegeningen, in zijn levensstijl gedisciplineerd, niet hebzuchtig of hedonistisch en richtte hij zich niet op kwaliteit van leven. In plaats daarvan was hij bescheiden en ingetogen, hij was niet praalzuchtig en hij was terughoudend en voorzichtig voor God. Hij dacht vaak na over Gods gunsten en zegeningen en was zonder ophouden godvrezend. In zijn dagelijks leven stond Job vroeg op om brandoffers te brengen voor zijn zonen en dochters. Met andere woorden, Job vreesde niet alleen zelf God, maar hij hoopte ook dat zijn kinderen op dezelfde manier God zouden vrezen en niet tegen God zouden zondigen. Jobs materiële rijkdom nam in zijn hart geen ruimte in, noch nam het Gods plaats in; of het nu voor zijn eigen bestwil was of dat van zijn kinderen, Jobs dagelijkse handelingen waren allemaal verbonden aan zijn godvrezendheid en het mijden van kwaad. Zijn vrees voor Jehova God hield bij zijn mond niet op, maar werd geactiveerd en weerspiegeld in elk facet van zijn dagelijkse leven. Dit daadwerkelijke gedrag van Job laat ons zien dat hij eerlijk was en over een essentie beschikte die rechtvaardigheid en alles wat positief is liefhad. Dat Job vaak offerde om zijn zonen en dochters te heiligen, betekent dat hij het gedrag van zijn kinderen niet goedkeurde; integendeel, diep in zijn hart had hij genoeg van hun gedrag en veroordeelde hij ze. Hij had geconcludeerd dat het gedrag van zijn zonen en dochters Jehova God niet welgevallig was, dus riep hij ze vaak op hun zonden voor Jehova God te belijden. Jobs daden laten ons een andere kant van zijn menselijkheid zien: eentje waarin hij nooit samen opgaat met hen die vaak zondigen en God kwetsen, maar hen juist schuwt en vermijdt. Zelfs als diegenen zijn zonen en dochters waren, zwoer hij zijn eigen principes niet af omdat het nou eenmaal familie was en evenmin ontzag hij hun zonden vanwege zijn eigen gevoelens. Integendeel, hij dringt er bij hen juist op aan om hun zonden op te biechten en Jehova Gods verdraagzaamheid voor zich te winnen. Hij waarschuwde ze God niet te verloochenen omwille van hun eigen wellustige genot. De grondbeginselen van hoe Job anderen behandelde, zijn onlosmakelijk verbonden met de grondbeginselen van zijn godvrezendheid en het mijden van kwaad. Hij hield van datgene wat door God geaccepteerd was, en verafschuwde datgene waar God van walgde, hij hield van hen die God in hun hart vreesden, en verafschuwde hen die kwaad of zonde begingen tegen God. Dat soort liefde en afschuw was zichtbaar in zijn dagelijkse leven en was precies de door Gods ogen waargenomen oprechtheid van Job. Dit is natuurlijk ook de uitdrukking en het uitleven van Jobs ware menszijn in zijn relaties met anderen in zijn dagelijkse leven waar we iets over te weten moeten komen.

De manifestaties van Jobs menselijkheid tijdens zijn beproevingen (Het begrijpen van Jobs volmaaktheid, oprechtheid, vrees voor God en het mijden van kwaad tijdens zijn beproevingen)

Wat we hierboven hebben meegedeeld zijn verschillende aspecten van Jobs menselijkheid die hij in zijn dagelijks leven vóór zijn beproevingen tentoonstelde. Zonder twijfel bieden deze manifestaties een eerste kennismaking met en een begrip van Jobs oprechtheid, godvrezendheid en mijden van kwaad en bieden ze als vanzelfsprekend een eerste bevestiging. De reden waarom ik “eerste” zeg, is omdat de meeste mensen nog steeds geen echt begrip hebben van Jobs persoonlijkheid en de mate waarin hij de weg van het gehoorzamen en vrezen van God nastreefde. Dat wil zeggen dat het begrip over Job van de meeste mensen niet dieper reikt dan de enigszins gunstige indruk die er over hem wordt gewekt door de twee passages in de Bijbel waarin zijn woorden staan: “Jehova heeft gegeven en Jehova heeft genomen. De naam van Jehova zij gezegend” en “Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?” Er is voor ons dus een grote noodzaak om te begrijpen hoe Job zijn menselijkheid uitleefde, terwijl hij Gods beproevingen onderging; op deze manier zal Jobs waarlijke menselijkheid in zijn geheel aan allen getoond worden.

Toen Job hoorde dat zijn bezit hem was ontnomen, dat zijn zonen en dochters hun leven hadden verloren, dat zijn dienaren gedood waren, reageerde hij als volgt: “Toen stond Job op en scheurde zijn kledij in stukken, schoor zijn hoofd en viel aanbiddend ter aarde” (Job 1:20). Deze woorden getuigen van één feit: na het horen van dit nieuws was Job niet paniekerig, huilde niet, gaf hij zijn dienaren die hem de boodschap brachten niet de schuld, laat staan dat hij de plaats van het delict ging inspecteren om de waaroms en de waarvoors te verifiëren en uit te zoeken wat er precies was gebeurd. Hij vertoonde geen zichtbare pijn of spijt over het verlies van zijn bezittingen, noch brak hij in tranen uit over het verlies van zijn kinderen, van zijn geliefden. Integendeel, hij scheurde zijn mantel, schoor zijn hoofd kaal en viel neer op de grond in aanbidding. Jobs daden zijn niet te vergelijken met die van gewone mensen. Ze brengen veel mensen in verwarring en maakt dat ze Jobs ‘koudbloedigheid’ kwalijk nemen. Normale mensen zouden gebroken zijn, de wanhoop nabij zijn bij het plotselinge verlies van hun bezittingen − in sommige gevallen zouden mensen in een diepe depressie vallen. Dat komt omdat, in hun harten, het bezit van mensen een levenslange inspanning vertegenwoordigt, datgene waar hun overleven van afhangt, het is de hoop die ze in leven houdt; verlies van hun bezit betekent dat al die inspanning voor niets is geweest, dat ze zonder hoop zijn, zelfs zonder toekomst. Dit is de houding van elk normaal mens ten opzichte van hun bezit en de nauwe band die hij daarmee heeft en daarom is bezit zo belangrijk in de ogen van mensen. Vandaar dat de grote meerderheid van mensen zich verward voelt door Jobs onverschillige houding ten opzichte van zijn bezitsverlies. We gaan vandaag die verwarring van al die mensen verjagen door uit te leggen wat er in Jobs hart omging.

Gezond verstand leert ons dat Job, nadat hij overvloedig veel vermogen van God had gekregen, voor God schaamte zou moeten voelen vanwege het verlies van zijn vermogen, want hij had er niet goed op gepast en voor gezorgd, hij had het van God aan hem gegeven vermogen niet behouden. Dus toen hij hoorde dat zijn bezittingen hem ontnomen waren, zou zijn eerste reactie geweest moeten zijn dat hij naar de plaats van het delict ging, een inventaris maken van alles wat verloren was gegaan, en dan aan God opbiechten, zodat hij misschien Gods zegeningen nog eens zou ontvangen. Job deed dit echter niet − en daar had hij natuurlijk zijn eigen redenen voor. Diep in zijn hart geloofde Job dat alles wat hij bezat hem door God toevertrouwd was en niet het resultaat van zijn eigen zwoegen en zweten. Vandaar dat hij deze zegeningen niet zag als iets om van te profiteren, maar klampte hij zich uit alle macht vast aan de weg die hij behoorde te wandelen als zijn levensprincipe. Hij koesterde Gods zegeningen en was er dankbaar voor, maar was niet gecharmeerd van meer zegeningen en streefde daar ook niet naar. Zo was zijn houding ten opzichte van bezit. Hij deed niet iets om zegeningen voor zich te winnen, noch maakte hij zich zorgen over of voelde hij zich benadeeld door het gebrek aan of verlies van Gods zegeningen; hij stond niet te jubelen vanwege Gods zegeningen, maar evenmin negeerde hij de weg van God of vergat hij de genade van God vanwege de zegeningen die hij vaak mocht ontvangen. Jobs houding ten opzichte van zijn bezit toont mensen zijn ware menselijkheid: Allereerst was Job geen hebzuchtig man en niet veeleisend in zijn materiële leven. Ten tweede was Job nooit bezorgd of bevreesd dat God alles wat hij had weg zou nemen, wat zijn gehoorzame houding ten opzichte van God was in zijn hart; dat wil zeggen dat hij niet met vragen of klachten kwam wanneer danwel of God iets van hem af zou nemen en niet naar de reden vroeg, maar probeerde alleen te gehoorzamen aan de maatregelen van God. Ten derde had hij nooit het idee gehad dat zijn bezittingen het resultaat waren van zijn eigen zwoegen, maar dat die hem waren toevertrouwd door God. Dit was Jobs geloof in God en is een indicatie van zijn overtuiging. Worden Jobs menselijkheid en datgene wat hij dagelijks werkelijk nastreefde duidelijk in deze driedelige samenvatting van hem? Jobs menselijkheid en datgene wat hij nastreefde waren onlosmakelijk verbonden met zijn koele manier van handelen toen hij geconfronteerd werd met het verlies van zijn bezit. Het was juist vanwege datgene wat hij dagelijks nastreefde, dat Job die gestalte en overtuiging had om tijdens God beproevingen te zeggen: “Jehova heeft gegeven en Jehova heeft genomen. De naam van Jehova zij gezegend,” Deze woorden verkreeg Job niet van de ene op de andere dag, ze schoten hem ook niet zomaar ineens in het hoofd. Ze waren wat hij gezien en verworven had gedurende vele jaren levenservaring. In vergelijking met allen die enkel Gods zegeningen zoeken en die vrezen dat God dingen van hen af zal nemen, dit heel erg vinden en erover klagen, is Jobs gehoorzaamheid dan niet zeer echt? In vergelijking met al degenen die geloven dat er een God is, maar die nooit hebben geloofd dat God ook alles regeert, bezit Job dan niet een grote eerlijkheid en oprechtheid?

Jobs rationaliteit

Jobs eigenlijke ervaringen en zijn menselijkheid die door oprechtheid en eerlijkheid werd gekenmerkt, betekenen dat hij de meest rationele oordelen en keuzes maakte toen hij zijn vermogen en zijn kinderen verloor. Zulke rationele keuzes zijn niet los te zien van wat hij dagelijks nastreefde en Gods daden die hij had leren kennen tijdens zijn leven van dag tot dag. Jobs eerlijkheid maakte het mogelijk dat hij geloofde dat Jehova’s hand alles bestuurde. Zijn geloof maakte het mogelijk het feit te kennen dat Jehova God soeverein is over alle dingen. Zijn kennis maakte hem gewillig en in staat om Jehova Gods soevereiniteit en bepalingen te gehoorzamen. Zijn gehoorzaamheid stelde hem in staat meer en meer echt te zijn in zijn vrees voor Jehova God. Zijn vrees maakte hem meer en meer echt in zijn mijden van het kwaad. Uiteindelijk werd Job volmaakt, omdat hij God vreesde en het kwaad meed; en door zijn volmaaktheid werd hij wijs en verkreeg hij het hoogste niveau van rationaliteit.

Hoe moeten we dit woord ‘rationaliteit’ opvatten? Een letterlijke interpretatie van dat woord is dat het betekent dat je ‘goed inzicht’ hebt en dat je logisch en verstandig bent in je denken en gedegen in je woorden, daden en oordelen, en dat je gedegen en gewone morele uitgangspunten hebt. Maar Jobs rationaliteit is niet zo makkelijk uit te leggen. Als er gezegd wordt dat Job de hoogst mogelijke rationaliteit bezat, dan is dat in verbondenheid tot zijn menselijkheid en zijn gedrag voor God. Job was in staat in Gods soevereiniteit te geloven en die te gehoorzamen, omdat hij eerlijk was, wat hem kennis gaf die voor anderen niet bereikbaar was. Deze kennis stelde hem in staat preciezer te ontwaren, te oordelen en te definiëren wat hem overviel. Dat stelde hem in staat preciezer en scherpzinniger te kiezen wat te doen en waar sterk aan vast te houden. Wat wil zeggen dat zijn woorden, gedrag, de beginselen achter zijn daden en zijn gedragscode, gewoon, helder en specifiek waren, en niet blind, impulsief of emotioneel. Hij wist om te gaan met wat hem ook zou overkomen, hij wist balans te vinden en om te gaan met de relaties tussen complexe gebeurtenissen, hij wist vast te houden aan de weg waaraan vastgehouden behoorde te worden. Bovendien wist hij hoe hij moest omgaan met het geven en nemen van Jehova God. Dit was precies de rationaliteit van Job en juist omdat Job toegerust was met zulk een rationaliteit, zei hij: “Jehova heeft gegeven en Jehova heeft genomen. De naam van Jehova zij gezegend,” toen hij zijn vermogen, zoons en dochters verloor.

Toen Job geconfronteerd werd met de enorme lichamelijke pijn, de protesten van zijn familie en vrienden en toen hij geconfronteerd werd met dood, toonde hij in zijn eigenlijke gedrag opnieuw zijn ware gezicht aan allen.

Het ware gezicht van Job: echt, puur en zonder onwaarheid

Laten we Job 2:7–8 lezen: “Toen vertrok Satan uit de tegenwoordigheid van Jehova en hij trof Job van top tot teen met vreselijke zweren. Hij krabde zich met een scherf van een pot en ging midden in de as zitten.” Dit is een omschrijving van Jobs gedrag toen er pijnlijke puisten op zijn lichaam verschenen. Tegelijkertijd zat Job in zak en as terwijl hij deze pijn onderging. Niemand verzorgde hem en niemand hielp hem de pijn in zijn lichaam te verlichten. In plaats daarvan gebruikte hij een potscherf om de oppervlakte van zijn pijnlijke puisten te schrapen. Oppervlakkig gezien was dit slechts een stadium in Jobs kwelling en heeft het geen relatie tot zijn menselijkheid en godvrezendheid, want Job sprak hier geen enkele woorden die zijn stemming en gezichtspunten erover aantonen. Maar Jobs daden en zijn gedrag zijn nog steeds een ware uitdrukking van zijn menselijkheid. In het verslag van het vorige hoofdstuk lezen we dat Job de aanzienlijkste man van het oosten was. Ondertussen laat dit gedeelte uit het tweede hoofdstuk ons zien dat deze aanzienlijke man van het oosten daadwerkelijke een potscherf nam om zich mee te krabben, terwijl hij in de as zat. Is er geen duidelijk contrast tussen deze twee beschrijvingen? Het is een contrast dat ons de ware Job zelf laat zien: Ondanks zijn prestigueuze reputatie en status, ging hij er nooit prat op of lette er zelfs maar op; hij gaf er niet om hoe anderen tegen zijn reputatie aankeken, noch was hij bezorgd over of zijn daden of gedrag negatief effect zou hebben op zijn reputatie; hij genoot niet van de rijkdom die bij zijn status hoorde, noch van de roem die bij zijn status en reputatie hoorde. Hij gaf alleen om zijn waarde en de significantie van zijn leven in Jehova Gods ogen. Jobs ware zelf was zijn eigenlijke essentie: hij hield niet van beroemdheid en rijkdom en leefde daar niet voor; hij was echt, puur en zonder onwaarheid.

Jobs distantiëring van liefde en haat

Een andere kant van Jobs menselijkheid wordt getoond in de woordenwisseling tussen hem en zijn vrouw: “Zijn vrouw zei tegen hem: ‘Waarom blijf je zo onberispelijk? Vervloek God toch en sterf.’ Maar Job zei tegen haar: ‘Je woorden zijn de woorden van een dwaas. Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?’” (Job 2:9-10). Toen ze zijn kwelling en lijden zag, probeerde Jobs vrouw Job te adviseren om hem te helpen aan zijn kwellingen te ontsnappen – maar de ‘goede bedoelingen’ wonnen Jobs goedkeuring niet; integendeel, daardoor werd Job kwaad, want ze ontkende zijn geloof in en gehoorzaamheid aan Jehova God en ook het bestaan van Jehova God. Voor Job was dit onverdraaglijk, want hij had zichzelf nooit toegestaan iets te doen dat tegen God was of God pijn zou doen, laat staan dat hij andere mensen zoiets toestond. Hoe kon hij onverschillig blijven tegenover anderen die godslasterlijke woorden tegen God spraken en Hem beledigden? Vandaar dat hij zijn vrouw een ‘dwaze vrouw’ noemde. Jobs verhouding met zijn vrouw was er een van haat en nijd, en van verwijt en berisping. Dit was een natuurlijke uiting van Jobs menselijkheid van het differentiëren tussen liefde en haat en was een ware uitbeelding van zijn oprechte menselijkheid. Job had een gevoel van rechtvaardigheid − waardoor hij de winden en getijden van kwaadaardigheid haatte en hij absurde ketterij, belachelijke argumenten en bespottelijke aannames verafschuwde, veroordeelde en afwees. Het stelde hem in staat vast te houden aan zijn eigen juiste principes en standpunten toen hij afgewezen was door de menigten en in de steek was gelaten door hen die hem nabij waren.

Jobs goedhartigheid en oprechtheid

Aangezien we in Jobs gedrag de uiting van verschillende aspecten van zijn menselijkheid kunnen zien, wat zien we van Jobs menselijkheid als hij zijn mond opent om de dag van zijn geboorte te vervloeken? Dit onderwerp delen we hieronder.

Hierboven heb ik gesproken over de oorsprong van Jobs vervloeking van zijn geboortedag. Wat zien jullie hierin? Als Job hardvochtig zou zijn, zonder liefde, als hij koud en emotieloos zou zijn en het hem aan menselijkheid zou ontbreken, zou hij dan om Gods hartewens gegeven kunnen hebben? En zou hij, als gevolg daarvan, dan zijn eigen geboortedag veracht kunnen hebben? Met andere woorden, als Job hardvochtig zou zijn en het hem aan menselijkheid zou ontbreken, zou hij dan bedroefd geweest kunnen zijn vanwege Gods pijn? Zou hij zijn geboortedag vervloekt kunnen hebben, omdat God door hem gekrenkt was? Het antwoord is: absoluut niet! Want Job was goedhartig, Job gaf om Gods hart; omdat hij om Gods hart gaf, voelde Job Gods pijn; omdat hij goedhartig was, onderging hij als gevolg van het voelen van Gods pijn grotere kwellingen; omdat hij Gods pijn voelde, begon hij zijn geboortedag te verafschuwen en vervloekte daarom de dag waarop hij geboren was. Voor buitenstaanders is Jobs hele gedrag tijdens zijn beproevingen voorbeeldig. Alleen zijn vervloeking van zijn geboortedag zet vraagtekens bij zijn volmaaktheid en oprechtheid, of biedt ruimte voor een andere inschatting. Eigenlijk was dit de meest ware uitdrukking van de essentie van Jobs menselijkheid. De essentie van zijn menselijkheid was niet verhuld of verpakt, of door iemand anders herzien. Toen hij zijn geboortedag vervloekte, toonde hij diep vanuit zijn hart goedhartigheid en oprechtheid; hij was als een bron waarvan het water zo helder en doorzichtig was, dat je de bodem kon zien.

Nu we dit alles over Job te weten gekomen zijn, zullen de meeste mensen ongetwijfeld een vrij precieze en objectieve inschatting maken van de essentie van Jobs menselijkheid. Ze zouden ook een diepgaand, praktisch en vergevorderd begrip en waardering moeten hebben van Jobs volmaaktheid en oprechtheid waar God over sprak. Hopelijk zal dit begrip en deze waardering mensen helpen om de weg te bewandelen van godvrezendheid en het mijden van kwaad.

De relatie tussen Gods overlevering van Job aan Satan en doelstellingen van Gods werk

Hoewel de meeste mensen nu erkennen dat Job volmaakt en oprecht was, dat hij godvrezend was en het kwaad meed, zorgt deze erkenning er niet voor dat zij Gods bedoelingen beter begrijpen. Terwijl zij jaloers zijn op Jobs menselijkheid en streven, vragen ze zich van God af: als Job zo volmaakt en oprecht was, als mensen hem zo bewonderden, waarom leverde God hem dan over aan Satan en onderwierp Hij hem aan zulke vreselijke kwellingen? Deze vragen moeten wel ergens in de harten van veel mensen schuilen − beter gezegd, deze twijfel is wat veel mensen zich in hun hart afvragen. Omdat het al zo velen in verwarring heeft gebracht, moeten we deze vraag te berde brengen en fatsoenlijk uitleggen.

Alles wat God doet is nodig en heeft een uitzonderlijke betekenis, want alles wat Hij in de mens doet, heeft te maken met Zijn management en de verlossing van de mensheid. Het werk wat God in Job deed, is niet anders, zelfs al was Job onberispelijk en oprecht in Gods ogen. Met andere woorden, los van wat God doet of de manier waarop Hij dat doet, ondanks de kosten of Zijn doelstelling, het doel van Zijn handelen verandert niet. Zijn doel is Gods woorden in de mens te bewerkstelligen, Gods vereisten en Gods wil voor de mens. Met andere woorden, het is bedoeld om datgene, waarvan God gelooft dat het positief is en in overeenstemming met Zijn stappen, in de mens te bewerkstelligen. Hierdoor kan de mens Gods hart begrijpen en Gods essentie bevatten, en kan hij Gods soevereiniteit en bepalingen gehoorzamen, en zo God vrezen en het kwaad mijden − wat allemaal een aspect is van Gods doel in alles wat Hij doet. Het andere aspect is dat, omdat Satan als contrast en gebruiksvoorwerp dient in Gods werk, de mens vaak aan Satan wordt gegeven; God gebruikt deze manier om mensen de kwaadaardigheid, lelijkheid en verachtelijkheid van Satan te laten zien, te midden van Satans verleidingen en aanvallen, om zo mensen Satan te laten haten en te weten te komen en te erkennen wat negatief is. Dit proces stelt ze in staat om zich langzamerhand te bevrijden uit Satans grip, Satans beschuldigingen, inmenging en aanvallen − totdat zij, dankzij Gods woorden, hun kennis van en gehoorzaamheid aan God en hun geloof in God en vrees voor Hem, triomferen over Satans aanvallen en triomferen over de beschuldigingen van Satan. Alleen dan zullen ze volledig bevrijd zijn uit het domein van Satan. De bevrijding van mensen betekent dat Satan verslagen is. Het betekent dat ze niet langer voedsel voor Satan zijn − dat in plaats van ze op te slokken, Satan ze heeft losgelaten. Dit komt omdat deze mensen oprecht zijn, omdat ze geloof, gehoorzaamheid en vrees voor God hebben, en omdat ze volledig breken met Satan. Ze brengen Satan schande, ze maken van Satan een lafaard en ze verslaan Satan totaal. Hun overtuiging in het volgen van God, hun gehoorzaamheid aan en vrees voor God is wat Satan verslaat, wat ervoor zorgt dat Satan totaal opgeeft. Alleen dit soort mensen is daadwerkelijk door God verworven en dit is wat Gods ultieme doeleinde is in het redden van de mens. Als ze gered willen worden, geheel door God verworven willen worden, dan moeten al diegenen die God volgen de verleidingen en aanvallen van Satan, zowel klein als groot, onder ogen zien. Zij die boven deze verleidingen en aanvallen uitstijgen en in staat zijn Satan volledig te verslaan zijn degenen die gered zijn door God. Wat wil zeggen, zij die gered zijn door God zijn degenen die Gods beproevingen hebben ondergaan en die talloze keren verleid en aangevallen zijn door Satan. Zij die door God gered zijn, begrijpen Gods wil en vereisten en zijn in staat om te berusten in Gods soevereiniteit en bepalingen en verzaken niet het pad van godvrezendheid en het mijden van kwaad te midden van Satans verleidingen. Zij die door God zijn gered zijn eerlijk, goedhartig, maken onderscheid tussen liefde en haat, hebben een gevoel van rechtvaardigheid en zijn rationeel, en kunnen om God geven en alles koesteren wat van God is. Deze mensen zijn niet gebonden, bespied, beschuldigd, of misbruikt door Satan, zij zijn geheel vrij, ze zijn volledig vrijgelaten en bevrijd. Job was precies zo’n mens van de vrijheid, en dit is precies de significantie van waarom God hem aan Satan had overgeleverd.

Job werd door Satan misbruikt, maar hij verwierf ook eeuwige vrijheid en bevrijding, en verwierf het recht om nooit meer aan Satans verdorvenheid, misbruik en beschuldigingen onderworpen te worden, maar in plaats daarvan in het licht van Gods aangezicht vrij en onbelast, te midden van Gods zegeningen aan hem te leven. Niemand kon dit recht van hem wegnemen, vernietigen of van hem verwerven. Het was aan Job gegeven in ruil voor zijn geloof, vastberadenheid, gehoorzaamheid aan en vrees voor God; Job betaalde met zijn leven om vreugde en geluk op aarde te bereiken, om het door de hemel verleende en door de aarde erkende recht en toestemming te verkrijgen om zonder inmenging de Schepper te aanbidden, als een waar schepsel van God op aarde. Dat was ook het grootste resultaat van de verleidingen die door Job waren doorstaan.

Als mensen nog gered moeten worden, worden hun levens vaak nog verstoord en zelfs gestuurd door Satan. Met andere woorden, mensen die nog niet gered zijn, zijn gevangenen van Satan, ze hebben geen vrijheid, zijn nog niet losgelaten door Satan, zijn niet gekwalificeerd of kunnen geen aanspraak maken op het aanbidden van God en ze worden op de hielen gezeten en venijnig aangevallen door Satan. Zulke mensen kennen geen noemenswaardig geluk, hebben geen recht op een noemenswaardig bestaan en hebben bovendien geen noemenswaardige waardigheid. Alleen als je opstaat en strijd levert met Satan, gebruik makend van geloof, gehoorzaamheid en Godvrezendheid als wapens waarmee je op leven en dood strijd levert met Satan, op zo’n manier dat je Satan volledig verslaat, hem met de staart tussen de benen tot een lafaard maakt als hij je ziet, op zo’n manier dat Satan zijn aanvallen en beschuldigingen tegen je volledig achterwege laat − alleen dan word je gered en word je vrij. Als je vastberaden bent om volledig te breken met Satan, maar niet toegerust bent met de wapens die je daarbij zullen helpen, dan zul je nog steeds in gevaar zijn; wanneer je, met het verstrijken van de tijd, zo gemarteld bent door Satan dat er geen greintje kracht in je meer over is, en je nog geen getuigenis af hebt kunnen leggen, jezelf nog steeds niet geheel hebt bevrijd van Satans beschuldigingen en aanvallen tegen je, dan heb je weinig kans op verlossing. Wanneer uiteindelijk de voltooiing van Gods werk wordt verkondigd, zul je nog steeds in de klauwen van Satan zijn, niet in staat jezelf te bevrijden en zul je zo nooit een kans of hoop hebben. Dit impliceert dan ook dat zulk soort mensen geheel in Satans gevangenschap zullen zijn.

Accepteer Gods testen, overwin Satans verleidingen en laat God jouw hele wezen verwerven

Tijdens het werk van Zijn blijvende voorzienigheid en ondersteuning van de mens maakt God het geheel van Zijn wil en vereisten aan de mens bekend, en demonstreert Hij hiermee aan de mens Zijn daden, Zijn gezindheid en wat Hij heeft en is. Het doel is om de mens toe te rusten met gestalte en de mens in staat te stellen, tijdens het volgen van God, verschillende waarheden van God te verwerven − waarheden die door God aan de mens gegeven wapens zijn om Satan mee te bestrijden. Op die manier toegerust, moet de mens Gods testen onder ogen zien. God heeft vele middelen en wegen om de mens te testen, maar elk vereist de ‘medewerking’ van Gods vijand: Satan. Wat wil zeggen, nadat Hij de mens de wapens voor de strijd met Satan gegeven heeft, levert God de mens over aan Satan en staat Hij Satan toe de gestalte van de mens te ‘testen’. Als de mens onder de aanvalsformaties van Satan uit kan komen, als de mens aan Satans omsingeling levend kan ontsnappen, dan zal de mens de test hebben doorstaan. Maar als de mens faalt aan Satans aanvalsformaties te ontsnappen en zich aan Satan onderwerpt, dan zal de mens de test niet hebben doorstaan. Welk aspect van de mens God ook onderzoekt, de maatstaven voor Zijn onderzoek zijn of de mens, terwijl hij door Satan wordt aangevallen, standvastig blijft in zijn getuigenis, en of hij God al dan niet afgezworen heeft en zich, tijdens die verstrikking door Satan, overgeleverd en onderworpen heeft aan Satan. Het zou gezegd kunnen worden dat de vraag, of de mens gered kan worden, afhankelijk is van het vermogen van de mens om Satan te overwinnen en te verslaan. Of de mens vrijheid kan verwerven hangt ervan af, of de mens in staat is op eigen kracht de door God aan de mensen gegeven wapens op te heffen om Satans slavernij te overwinnen, zodat Satan alle hoop verliest en hem met rust laat. Als Satan de hoop verliest en iemand vrijlaat, betekent dit dat Satan nooit weer een poging doet deze persoon van God weg te halen, nooit weer deze persoon beschuldigt en zich met deze persoon bemoeit, hem nooit weer baldadig martelt of aanvalt; alleen een dergelijk persoon zal waarlijk voor God verworven zijn. Dit is het hele proces waarmee God mensen verwerft.

De door Jobs getuigenis verstrekte waarschuwing en verlichting aan latere generaties

Tegelijk met het verwerven van begrip over het proces hoe God iemand voor zich verwerft, zullen mensen ook de bedoelingen en significantie van Gods overlevering van Job aan Satan begrijpen. Mensen storen zich niet langer aan Jobs kwellingen en hebben een nieuwe waardering voor de betekenis ervan verkregen. Ze maken zich er niet langer zorgen over of ze zelf aan dezelfde verleidingen als die van Job onderworpen zullen worden, en bieden niet langer weerstand tegen Gods komende beproevingen en wijzen die niet af. Jobs geloof, gehoorzaamheid en zijn getuigenis om Satan te overwinnen, zijn voor mensen een bron van enorme hulp en bemoediging geworden. In Job zien ze hoop voor hun eigen verlossing en zien ze dat het door geloof, gehoorzaamheid en godvrezendheid daadwerkelijk mogelijk is Satan te verslaan en over Satan te triomferen. Ze zien dat ze, zolang ze berusten in Gods soevereiniteit en bepalingen en de standvastigheid en het geloof hebben om God niet te verzaken nadat ze alles hebben verloren, dat ze Satan dan te schande kunnen maken en verslaan. En dat ze alleen maar die standvastigheid en dat uithoudingsvermogen moeten hebben om sterk te staan in hun getuigenis − zelfs als dat de dood betekent − om Satan te intimideren en tot een haastige terugtocht te dwingen. Jobs getuigenis is een waarschuwing voor latere generaties en deze waarschuwing vertelt ze dat, als ze Satan niet verslaan, ze nooit in staat zullen zijn af te komen van Satans beschuldigingen en inmengingen en nooit aan het misbruik en de aanvallen van Satan kunnen ontkomen. Jobs getuigenis heeft latere generaties verlichting gebracht. Deze verlichting leert mensen dat ze, alleen als ze volmaakt en oprecht zijn, God kunnen vrezen en het kwaad kunnen mijden; het leert ze dat ze, alleen als ze God vrezen en het kwaad mijden, een sterke en klinkende getuigenis af kunnen leggen voor God; en dat ze, alleen als ze een sterk en klinkende getuigenis af kunnen leggen voor God, nooit beheerst kunnen worden door Satan maar onder de leiding en de bescherming van God kunnen leven − en alleen dan zullen ze waarlijk gered worden. Jobs persoonlijkheid en wat hij nastreeft in het leven zou geëvenaard moeten worden door een ieder die gered wil worden. Wat hij uitleefde tijdens zijn hele leven en zijn gedrag tijdens zijn beproevingen is een kostbare schat voor allen die de weg van godvrezendheid en het mijden van het kwaad nastreven.

Jobs getuigenis brengt God troost

Als ik jullie vertel dat Job een prachtige man is, waarderen jullie misschien de betekenis van deze woorden niet en zijn jullie misschien niet in staat om gevoelsmatig te snappen waarom ik over al deze dingen heb gesproken; maar wacht tot de dag waarop jullie dezelfde of soortgelijke beproevingen als die van Job mee hebben gemaakt, de dag waarop jullie tegenspoed hebben doorstaan, of beproevingen hebben ervaren die God speciaal voor jullie heeft gearrangeerd, als je alles wat je hebt geeft en vernederingen en ontberingen moet lijden om uiteindelijke over Satan te triomferen en getuigenis af te leggen voor God te midden van verleidingen − dan zal je de betekenis achter de woorden die ik spreek waarderen. Dan zul je voelen hoe beduidend minderwaardig je bent in vergelijking met Job en zul je voelen hoe prachtig Job is, hoe navolgenswaardig. Als die tijd er is, zul je je realiseren hoe belangrijk die klassieke door Job gesproken woorden zijn voor iemand die verdorven is en in de huidige tijd leeft, en zul je je realiseren hoe moeilijk het is voor de mensen van vandaag om te bereiken wat Job behaald had. Als je voelt dat het moeilijk is, zul je waarderen hoe verlangend en bezorgd Gods hart is, zul je waarderen hoe hoog de prijs is, betaald door God om deze mensen te verwerven, en met welke dierbaarheid dat gedaan is en die prijs besteed is door God voor de mensheid. Nu jullie deze woorden hebben gehoord, hebben jullie een nauwkeurig begrip en kunnen jullie een juiste inschatting maken van Job? Was Job in jullie ogen daadwerkelijk een volmaakt en oprecht man die God vreesde en het kwaad meed? Ik denk dat de meeste mensen hoogstwaarschijnlijk ja zullen zeggen. Want de feiten over Jobs daden en openbaringen zijn niet te ontkennen door enig mens of door Satan. Ze zijn de meest krachtige bewijzen van Jobs triomf over Satan. In Job werd dit bewijs geproduceerd en dit was de eerste getuigenis die door God werd ontvangen. Vandaar dat, toen Job over Satans verleidingen triomfeerde en getuigenis aflegde voor God, God in Job hoop zag en Zijn hart getroost was door Job. Sinds de schepping tot Job was dit de eerste keer dat God waarlijk ervoer wat troost was en wat het betekende om door de mens getroost te worden. En het was de eerste keer dat Hij een ware getuigenis had gezien en verworven, die voor Hem was afgelegd.

Ik vertrouw erop dat de meeste mensen na het horen van Jobs getuigenis en verhalen van de verschillende aspecten van Job, plannen zullen hebben voor het pad dat voor hen ligt. Zo vertrouw ik er ook op dat de meeste mensen, die vol bezorgdheid en angst zijn, zich langzamerhand in zowel lichaam als geest beginnen te ontspannen, en beetje bij beetje verlichting beginnen te ervaren …

De passages hieronder zijn ook verhalen over Job. Laat ons verder lezen.

4. Job heeft slechts over God gehoord

Job 9:11 Hij gaat mij voorbij en ik zie hem niet, hij glipt langs mij heen en ik merk het niet.

Job 23:8–9 Kijk, ik ga vooruit, maar hij is daar niet; en achteruit, maar ik kan hem niet waarnemen: aan de linkerkant, waar hij werk verricht, maar ik kan hem niet aanschouwen: hij verbergt zich aan de rechterkant, zodat ik hem niet kan zien.

Job 42:2-6 Ik weet dat niets buiten uw macht ligt en geen enkel plan voor u onuitvoerbaar is. Wie was ik dat ik, door mijn onverstand, uw besluit wilde toedekken? Werkelijk, ik sprak zonder enig begrip, over wonderen, te groot voor mij om te bevatten. “Luister,” zei ik, “dan zal ik spreken, ik zal u ondervragen, zeg mij wat u weet.” Eerder had ik slechts over u gehoord, maar nu heb ik u met eigen ogen aanschouwd. Daarom herroep ik mijn woorden en buig ik mij, zoals ik hier zit in het stof en het vuil.

Alhoewel God Zichzelf niet getoond heeft aan Job, gelooft Job in Gods soevereiniteit

Wat is het hoofdonderwerp van deze woorden? Hebben jullie je gerealiseerd dat er hier een feit is? Allereerst, hoe wist Job dat er een God is? En hoe wist hij dat de hemelen en de aarde en alle dingen door God geregeerd worden? Er is een passage waarin deze beide vragen worden beantwoord: “Eerder had ik slechts over u gehoord, maar nu heb ik u met eigen ogen aanschouwd. Daarom herroep ik mijn woorden en buig ik mij, zoals ik hier zit in het stof en het vuil” (Job 42:5-6). Uit deze woorden kunnen we opmaken dat in plaats van God met eigen ogen gezien te hebben, Job over God gehoord had via volksoverlevering. Het was in deze omstandigheden dat hij de weg van het navolgen van God begon te bewandelen, waarna hij het bestaan van God in zijn leven en in alle dingen erkende. Er is hier een onmiskenbaar feit te zien − en wat is dat dan? Ondanks dat hij de weg kon volgen van godvrezendheid en het mijden van kwaad, had Job God nog nooit gezien. Was hij hierin niet identiek aan alle mensen van vandaag? Job had nog nooit God gezien, waarvan de implicatie is dat, hoewel hij over God had gehoord, hij niet wist waar God was, of hoe God was, of wat God deed, wat allemaal subjectieve factoren zijn. Objectief gezien, hoewel hij God volgde, was God nog nooit aan hem verschenen en had Hij nooit met hem gesproken. Is dit niet een feit? Hoewel God niet tot Job had gesproken of hem instructies gegeven had, had Job Gods bestaan gezien, en Zijn soevereiniteit in alle dingen en in de volksoverlevering waarin Job over God had horen spreken, aanschouwd. Daarna begon hij een leven van godvrezendheid en het mijden van kwaad. Dat was het eerste begin en de werkwijze waarop Job God ging volgen. Maar hoe hij God ook vreesde en het kwaad meed en hoe stevig hij zich ook aan zijn integriteit hield, verscheen God nooit aan hem. Laten we de volgende passage lezen: Hij zei, “Hij gaat mij voorbij en ik zie hem niet, hij glipt langs mij heen en ik merk het niet” (Job 9:11). Wat deze woorden betekenen is dat Job misschien wel of niet voelde dat God bij hem in de buurt was − maar dat hij nooit in staat was geweest God te zien. Er waren tijden waarop hij zich inbeeldde dat God hem voorging, of handelde, of dat Hij de mens leidde, maar dat had hij nooit geweten. God komt tot de mens wanneer deze het niet verwacht; de mens weet niet wanneer of waar God tot hem komt, want de mens kan God niet zien, en God is daarom voor de mens verborgen.

Jobs geloof in God wankelt niet, omdat God voor hem verborgen is

In de volgende passage van de Bijbel zegt Job vervolgens: “Kijk, ik ga vooruit, maar hij is daar niet; en achteruit, maar ik kan hem niet waarnemen: aan de linkerkant, waar hij werk verricht, maar ik kan hem niet aanschouwen: hij verbergt zich aan de rechterkant, zodat ik hem niet kan zien” (Job 23:8-9). In dit verslag ontdekken we dat God in Jobs ervaringen overal de hele tijd voor hem verborgen was; God was niet openlijk aan hem verschenen, noch had Hij openlijk enige woorden tot hem gesproken, en toch was Job in zijn hart overtuigd van Gods bestaan. Hij had altijd geloofd dat God vóór hem zou lopen, of misschien aan zijn zijde zou handelen, en dat hoewel hij God niet kon zien, God naast hem was en alles regeerde. Job had God nog nooit gezien, maar hij was in staat om trouw te blijven aan zijn geloof, iets waar een ander persoon niet toe in staat zou zijn geweest. En waarom konden zij dat niet? Omdat God niet tegen Job sprak, of aan hem verscheen, en als hij niet echt had geloofd, had hij niet door kunnen gaan, of zou hij niet vast hebben kunnen houden aan de weg van God vrezen en het mijden van kwaad. Waar of niet? Hoe voel jij je als je over Job die deze woorden zegt, leest? Heb je het gevoel dat Jobs volmaaktheid, zijn oprechtheid en zijn rechtvaardigheid voor God echt zijn en niet worden overdreven door God? Ook al behandelde God Job op dezelfde manier als andere mensen, en verscheen Hij niet aan hem en sprak niet met hem, Job hield steeds vast aan zijn integriteit, hij geloofde nog steeds in Gods soevereiniteit en bovendien bood hij Hem vaak brandoffers aan en bad hij tot God uit angst om God te beledigen. In het vermogen van Job om God te vrezen zonder God te hebben gezien, zien we hoe hij van positieve dingen hield en hoe vast en echt zijn geloof was. Hij ontkende het bestaan van God niet omdat God voor hem verborgen was, noch verloor hij zijn geloof en verzaakte hij God omdat hij Hem nooit had gezien. In plaats daarvan had hij, te midden van Gods verborgen werk om alle dingen te regeren, zich het bestaan van God gerealiseerd en de soevereiniteit en macht van God gevoeld. Hij gaf zijn oprechtheid niet op, omdat God verborgen was, en liet ook de weg van God vrezen en het mijden van kwaad niet varen, omdat God nooit aan hem was verschenen. Job had nooit gevraagd of God openlijk aan hem zou verschijnen om Zijn bestaan te bewijzen, want hij had Gods soevereiniteit in alle dingen al aanschouwd en hij geloofde dat hij de zegeningen en genade had gekregen die anderen niet hadden verworven. Hoewel God verborgen bleef voor hem, werd Jobs geloof in God nooit aan het wankelen gebracht. Dus hij oogstte wat niemand anders kreeg: Gods goedkeuring en Gods zegen.

Job zegent de naam van God en denkt niet aan zegeningen of rampspoed

Er is een feit dat nooit genoemd wordt in de Bijbelverhalen over Job en daar zullen wij ons vandaag op richten. Hoewel Job God nooit had gezien of de woorden van God met eigen oren had gehoord, had God een plaats in Jobs hart. En wat was Jobs houding ten opzichte van God? Het was, zoals eerder vermeld, “De naam van Jehova zij gezegend.” Zijn zegenen van Gods naam was onvoorwaardelijk, los van de omstandigheden, en niet beredeneerd. We zien dat Job zijn hart aan God had gegeven, zodat het door God kon worden beheerst; alles wat hij dacht, alles wat hij besloot, en alles wat hij in zijn hart van plan was, werd voor God blootgelegd en niet van God afgesloten. Zijn hart was niet tegen God, en hij had God nooit gevraagd om iets voor hem te doen of hem iets te geven. Hij koesterde geen buitensporige verlangens dat hij iets terug zou krijgen van zijn aanbidding van God. Job sprak niet over handel met God en deed geen verzoeken of eisen aan God. Zijn lof voor Gods naam was vanwege de grote macht en gezag van God in het besturen van alle dingen, en was niet afhankelijk van het feit of hij zegeningen had gekregen of door rampspoed werd getroffen. Hij geloofde dat, ongeacht of God mensen zegent of rampspoed over hen brengt, Gods macht en gezag niet zullen veranderen, en dat daarom, ongeacht iemands omstandigheden, Gods naam geprezen moet worden. Dat de mens is gezegend door God is vanwege Gods soevereiniteit, en wanneer de mens een ramp overkomt, is het ook vanwege Gods soevereiniteit. Gods macht en gezag heersen over alles van de mens en bepalen dit; de grillen van het geluk van de mens zijn de manifestatie van Gods macht en gezag, en ongeacht iemands standpunt zou Gods naam geprezen moeten worden. Dit is wat Job in de jaren van zijn leven heeft meegemaakt en heeft leren kennen. Alle gedachten en handelingen van Job kwamen God ter ore, belandden bij God en werden door God als belangrijk gezien. God koesterde deze kennis van Job en koesterde Job vanwege het hebben van zo’n hart. Dit hart wachtte altijd op Gods gebod, overal, het maakte niet uit op welk tijdstip of welke plek, het wachtte op wat hem toekwam. Job stelde geen eisen aan God. Wat hij van zichzelf eiste, was het afwachten, accepteren, aanschouwen en gehoorzamen van alles wat van God kwam; Job geloofde dat dit zijn plicht was en dat was precies wat God wilde. Job had God nooit gezien, noch Hem iets horen zeggen, bevelen horen geven, geen onderwijs zien geven of hem in iets geïnstrueerd. In hedendaagse woorden, dat hij in staat was dergelijke kennis en houding ten opzichte van God te hebben, terwijl God hem geen verlichting, leiding of voorzienigheid had gegeven over de waarheid − was zeer waardevol en dat hij deze dingen liet zien was genoeg voor God, en zijn getuigenis werd door God geprezen en gekoesterd. Job had nooit gezien of gehoord, dat God hem persoonlijk ook maar iets had geleerd, maar voor God waren zijn hart en hij zelf veel dierbaarder dan die mensen die wanneer ze voor God stonden alleen maar konden praten over diepzinnige theorieën, die alleen maar konden opscheppen en praten over offers, maar nooit de ware kennis van God hadden gehad en God nooit echt hadden gevreesd. Want Jobs hart was zuiver en niet verborgen voor God en zijn menselijkheid was eerlijk en goedhartig. Hij hield van gerechtigheid en van wat positief was. Alleen een man als deze, die zo'n hart en menselijkheid bezat, was in staat om de weg van God te volgen en in staat God te vrezen en het kwade te mijden. Zo’n man kon Gods soevereiniteit zien, Zijn gezag en macht zien en gehoorzaam zijn aan Zijn soevereiniteit en bepalingen. Alleen een man als deze kon Gods naam echt prijzen. Dat komt omdat hij er niet op lette of God hem zou zegenen of rampspoed over hem zou brengen, want hij wist dat alles door de hand van God bepaald wordt en dat de zorgen van de mensen een teken van dwaasheid, onwetendheid en irrationaliteit zijn, van twijfelen aan Gods soevereiniteit over alles, en van God niet vrezen. Jobs kennis was precies wat God wilde. Had Job dus een grotere theoretische kennis van God dan jullie? Omdat God op dat moment nog maar weinig van Zich liet zien of horen, was het moeilijk om kennis over God te verwerven. Zo’n prestatie van Job was geen sinecure. Hij had het werk van God niet ervaren, noch ooit God horen spreken of het aangezicht van God gezien. Dat hij in staat was om zo’n houding tegenover God te hebben, was geheel en al het gevolg van zijn menselijkheid en zijn persoonlijke streven. Een menselijkheid en streven die wij vandaag de dag bij mensen niet zien. Zo zei God in die tijd, “Niemand op aarde is zoals hij, een volmaakt en oprecht man.” In die tijd had God hem al zo ingeschat en was Hij tot deze conclusie gekomen. Hoe meer waar zou dit vandaag de dag zijn?

Gods daden onder alle dingen zijn voldoende voor de mens om Hem te kennen, hoewel Hij verborgen is voor de mens

Job had Gods aangezicht niet gezien noch de woorden gehoord door God gesproken, laat staan dat hij het werk van God persoonlijk had ervaren. Maar zijn vrees voor God en zijn getuigenis tijdens zijn beproevingen worden door allen gezien, door God bemind, toegejuicht en geprezen; en mensen benijden en bewonderen hem en zingen hem lof toe. Er was niets groots of bijzonders aan zijn leven: Net als elke gewone persoon, leefde hij een onopvallend leven, ging bij zonsopgang aan het werk en keerde terug naar huis om te rusten bij zonsondergang. Het verschil is dat hij tijdens deze verschillende onopvallende decennia inzicht in de weg van God verwierf en zich de grote macht en soevereiniteit van God realiseerde en begreep, zoals niemand anders dat ooit had gedaan. Hij was niet slimmer dan een gewone mens, zijn leven was niet bijzonder standvastig, noch had hij bovendien onzichtbare speciale vaardigheden. Wat hij echter wel bezat, was een persoonlijkheid die eerlijk, goedhartig en oprecht was, een persoonlijkheid die eerlijkheid en rechtvaardigheid liefhad en die van positieve dingen hield – hetgeen de meeste gewone mensen niet bezaten. Hij maakte onderscheid tussen liefde en haat, had een gevoel van rechtvaardigheid, was onverzettelijk en volhardend en besteedde in zijn gedachten zorgvuldig aandacht aan details. Zo zag hij, tijdens zijn onopvallende tijd op aarde, alle buitengewone dingen die God had gedaan en zag hij de grootheid, heiligheid en rechtvaardigheid van God, zag hij Gods zorg, barmhartigheid en bescherming voor de mens en zag hij de eerbaarheid en het gezag van de allerhoogste God. De belangrijkste reden waarom Job in staat was om deze dingen te bereiken die verder gingen dan bij anderen, was omdat hij een zuiver hart had en zijn hart aan God toebehoorde en geleid werd door de Schepper. De tweede reden was zijn streven: zijn streven om onberispelijk en volmaakt te zijn, iemand die voldoet aan de wil van de Hemel, iemand die door God werd bemind en het kwade meed. Job bezat en streefde naar deze dingen, terwijl hij niet in staat was om God te zien of de woorden van God te horen; hoewel hij God nog nooit gezien had, had hij de middelen leren kennen waarmee God over alle dingen regeert en begreep hij de wijsheid waarmee God dat doet. Hoewel hij nooit God had horen spreken, wist Job dat de daden als het belonen van de mens en het van de mens wegnemen, allemaal van God afkomstig zijn. Hoewel de jaren van zijn leven niet anders waren dan die van een gewoon iemand, stond hij niet toe dat de onopmerkelijkheid van zijn leven invloed had op zijn kennis van Gods soevereiniteit over alle dingen, of invloed had op het volgen van zijn weg van godvrezendheid en het mijden van kwaad. In zijn ogen waren de wetten van alles vol met Gods daden en kon Gods soevereiniteit in elk deel van iemands leven worden gezien. Hij had God niet gezien, maar hij was in staat om te beseffen dat Gods daden overal zijn. Tijdens zijn onopmerkelijke tijd op aarde, in elk onderdeel van zijn leven, zag en realiseerde hij zich de bijzondere en wonderlijke daden van God en kon hij de wonderlijke regelingen van God zien. De verborgenheid en stilte van God belemmerden Jobs besef van Gods daden niet, noch beïnvloedde ze zijn kennis van Gods soevereiniteit over alles. Zijn leven was de verwezenlijking van de soevereiniteit en regelingen van God, die verborgen is in alles in zijn dagelijks leven. In zijn dagelijks leven heeft hij ook de stem van Gods hart gehoord en begrepen en de woorden van God, die in alles stil is maar toch de stem van Zijn hart en Zijn woorden uitdrukt door de wetten van alles te beheersen. Je ziet dan, dat als mensen dezelfde menselijkheid en hetzelfde streven hebben als Job, zij hetzelfde besef en dezelfde kennis kunnen krijgen als Job en hetzelfde inzicht en dezelfde kennis van Gods soevereiniteit over alle dingen. God was niet aan Job verschenen of had met hem gesproken, maar Job was in staat om onberispelijk en oprecht te zijn en God te vrezen en het kwade te mijden. Met andere woorden, zonder aan de mens verschenen te zijn of met de mens gesproken te hebben, zijn Gods daden in alles en Zijn soevereiniteit over alles, voldoende voor een mens om zich bewust te worden van Gods bestaan, macht en gezag. Gods macht en gezag zijn voldoende om deze man de weg van godvrezendheid te laten volgen en het kwaad te mijden. Als een gewoon mens als Job in staat was godvrezend te leven en het kwaad te mijden, dan kan elk willekeurig persoon die God volgt dat ook. Hoewel deze woorden een logische gevolgtrekking lijken, gaat deze niet tegen de wetten van alle dingen in. Toch zijn de feiten niet te rijmen met de verwachtingen: Godvrezendheid en het kwaad mijden, zo lijkt het, voorbehouden aan Job en Job alleen. Bij de vermelding ‘God vrezen en het kwaad mijden’ denken mensen dat dit alleen door Job gedaan moest worden, alsof dit alleen aan Job toegeschreven was en andere mensen daar niet toe in staat zijn. De reden hiervoor is duidelijk: Omdat alleen Job een eerlijke, vriendelijke en oprechte persoonlijkheid bezat die eerlijkheid, rechtvaardigheid en positieve dingen liefhad, kon Job dus alleen maar de weg volgen van godvrezendheid en het mijden van kwaad. Jullie moeten hier de implicatie hebben begrepen – namelijk, omdat niemand een menselijkheid bezit die eerlijk, goedhartig en oprecht is en die eerlijkheid en rechtvaardigheid en dat wat positief is liefheeft, kan niemand God vrezen en het kwaad mijden en dus kan niemand ooit Gods vreugde verkrijgen en standvastig zijn als hij wordt beproefd. Wat ook betekent dat, met uitzondering van Job, alle mensen nog steeds zijn gebonden en verstrikt door Satan, ze zijn allemaal door Satan beschuldigd, aangevallen en misbruikt en zijn degenen die Satan probeert op te slokken. Ze zijn allemaal zonder vrijheid, gevangenen die door Satan zijn gekluisterd.

Hoe kan de mens God vrezen en het kwaad mijden, als het hart vijandig staat tegenover God?

Hoe zit het dan met het wezen van hun aard en hun houding ten opzichte van God, aangezien de mensen vandaag de dag niet dezelfde menselijkheid bezitten als Job? Vrezen zij God? Mijden zij het kwaad? Zij die God niet vrezen of het kwaad niet mijden, kunnen slechts met vier woorden worden samengevat: de vijanden van God. Jullie zeggen deze vier woorden vaak, maar jullie hebben nooit de werkelijke betekenis ervan gekend. De woorden ‘de vijanden van God’ hebben inhoud: Ze zeggen niet dat God de mens als vijand ziet, maar dat de mens God als vijand ziet. Ten eerste, als mensen in God gaan geloven, wie heeft dan geen eigen doelen, motivaties en ambities? Ook al gelooft een deel van hen in het bestaan van God en heeft het bestaan van God gezien, hun geloof in God bevat nog steeds die motivaties en hun uiteindelijke doel van het geloven in God is het ontvangen van zijn zegeningen en de dingen die ze willen. In de levenservaringen van mensen, denken ze vaak bij zichzelf, ik heb mijn familie en carrière opgegeven voor God en wat heeft Hij mij gegeven? Ik moet het bij elkaar optellen en bevestigen – heb ik de laatste tijd zegeningen ontvangen? Ik heb veel gegeven in deze tijd, ik ben druk in de weer geweest en heb veel geleden – heeft God me in ruil daarvoor beloftes gegeven? Heeft Hij mijn goede daden onthouden? Wat zal mijn einde zijn? Kan ik Gods zegeningen ontvangen? … Ieder mens maakt voortdurend en regelmatig zulke berekeningen in zijn hart en hij stelt eisen aan God met daarin zijn motivaties, ambities en deals. Dat wil zeggen dat de mens in zijn hart God voortdurend uitprobeert, voortdurend plannen aangaande God bedenkt en voortdurend met God in discussie is ter wille van zijn eigen einde en probeert een verklaring van God af te dwingen, om te zien of God hem kan geven wat hij wil. Terwijl de mens God nastreeft, behandelt hij God niet als God. Hij heeft altijd geprobeerd met God zaken te doen, onophoudelijk eisen aan Hem te stellen en zelfs bij elke stap druk op Hem uit te oefenen, door te proberen Zijn hele hand te nemen als hem slechts een vinger is gegeven. Terwijl hij overeenkomsten probeert te sluiten met God, maakt de mens ook ruzie met Hem en er zijn zelfs mensen die, wanneer er beproevingen plaatsvinden of wanneer ze in bepaalde situaties verkeren, vaak zwak, passief en slap worden in hun werk en klagen over God. Vanaf het moment dat hij voor het eerst in God begon te geloven, heeft de mens God beschouwd als een hoorn des overvloeds, een Zwitsers zakmes en heeft hij zichzelf beschouwd als de grootste schuldeiser van God, alsof zegeningen en beloften van God proberen te krijgen, zijn inherente recht en verbintenis was, terwijl het Gods verantwoordelijkheid was om de mens te beschermen, te verzorgen en voor hem te voorzien. Dat is het basisbegrip van ‘geloof in God’ van allen die in God geloven en ten diepste hun begrip van het concept van het geloof in God. Van het wezen van de menselijke natuur tot aan zijn subjectieve streven, heeft niets te maken met de vrees voor God. Het doel van de mens om in God te geloven kan onmogelijk iets te maken hebben met de aanbidding van God. Dat wil zeggen, de mens heeft nooit overwogen of begrepen dat het geloof in God, godvrezendheid en aanbidding van God vereist. In het licht van dergelijke omstandigheden is het menselijke wezen duidelijk. En wat is dit wezen? Het is dat het hart van de mens kwaadaardig is, dat het onderdak biedt aan verraad en bedrog, dat het niet van eerlijkheid en rechtvaardigheid houdt, of van dat wat positief is en het verachtelijk en hebzuchtig is. Het hart van de mens kan niet nog méér gesloten zijn voor God; hij heeft het helemaal niet aan God gegeven. God heeft nooit het ware hart van de mens gezien, noch is Hij ooit door de mens aanbeden. Hoe hoog de prijs ook is die God betaalt, hoeveel werk Hij ook doet of hoeveel Hij ook aan de mens geeft, de mens blijft er blind voor en volkomen onverschillig onder. De mens heeft nooit zijn hart aan God gegeven, hij wil alleen aan zijn eigen hart denken, om zijn eigen beslissingen te nemen – met als ondertoon dat de mens niet de weg wil volgen van God vrezen en het kwaad mijden, of de soevereiniteit en de regelingen van God gehoorzamen, noch God als God wil aanbidden. Zo staat de mens er vandaag de dag voor. Laten we nu nog eens kijken naar Job. Ten eerste, maakte hij een overeenkomst met God? Had hij bijbedoelingen betreffende het vasthouden aan de weg van godvrezendheid en het kwaad mijden? Had God in die tijd met iemand over het einde gesproken? Op dat moment had God niemand beloften gedaan over het einde en het was tegen deze achtergrond dat Job in staat was om God te vrezen en het kwaad te mijden. Kunnen de mensen van tegenwoordig op tegen de vergelijking met Job? Er is teveel ongelijkheid, ze opereren op verschillende niveaus. Hoewel Job niet veel kennis van God had, had hij zijn hart aan God gegeven en behoorde het aan God toe. Hij heeft nooit met God een overeenkomst gesloten en had geen buitensporige verlangens of eisen ten aanzien van God. In plaats daarvan, geloofde hij dat “Jehova heeft gegeven en Jehova heeft genomen.” Dit was wat hij had gezien en gekregen door trouw te blijven aan de manier waarop hij God vreesde en het kwaad meed gedurende vele jaren van zijn leven. Op dezelfde manier had hij ook het resultaat verworven van “Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden?” Deze twee zinnen waren wat hij had gezien en wat hij te weten was gekomen als gevolg van zijn houding van gehoorzaamheid ten opzichte van God tijdens zijn levenservaringen. Ze waren ook zijn krachtigste wapens waarmee hij triomfeerde over de verleidingen van de Satan en de fundering van zijn standvastigheid in zijn getuigenis van God. Zien jullie Job op dit moment als een prachtig persoon? Hopen jullie om zo iemand te zijn? Vrezen jullie de verleidingen van Satan te moeten ondergaan? Zijn jullie vastbesloten om tot God te bidden om jezelf aan dezelfde beproevingen te onderwerpen als Job? Zonder twijfel zouden de meeste mensen het niet aandurven om voor zulke dingen te bidden. Het is dus duidelijk dat jullie geloof kleinzielig is; in vergelijking met dat van Job, is jullie geloof nauwelijks noemenswaardig. Jullie zijn de vijanden van God, jullie vrezen God niet, jullie kunnen niet stand houden in jullie getuigenis van God en kunnen niet zegevieren over de aanvallen, beschuldigingen en verleidingen van Satan. Wat kwalificeert jullie om de beloften van God te kunnen ontvangen? Hebben jullie nu het geloof om dezelfde beproevingen als Job te accepteren, nu jullie het verhaal van Job gehoord hebben en Gods intentie om de mens te redden en de betekenis van de redding van de mens hebben begrepen? Zouden jullie niet ergens het voornemen moeten hebben om de weg te volgen van God vrezen en het kwaad mijden?

Heb geen bedenkingen over de beproevingen van God

Na het ontvangen van een getuigenis van Job na het einde van zijn beproevingen, besloot God dat Hij een groep zou verwerven – of meer dan een groep – van mensen zoals Job, maar Hij besloot om nooit meer toe te staan dat Satan een andere persoon aanviel of misbruikte met de middelen waarmee hij Job had verleid, aangevallen en misbruikt, door te wedden met God. God stond Satan niet toe ooit de mens die zwak, dwaas en onwetend is, weer dergelijke dingen aan te doen – het was genoeg dat Satan Job had verleid! Het is de genade van God om Satan niet toe te staan mensen te misbruiken hoe hij maar wil. Voor God was het genoeg dat Job had geleden onder de verleiding en het misbruik van Satan. God stond Satan niet toe om ooit weer dergelijke dingen te doen, want het leven en alles van mensen die God volgen wordt geregeerd en georkestreerd door God en Satan is niet gerechtigd om de uitverkorenen van God zoals hij dat wil te manipuleren – dit punt moet voor jullie helder zijn! God geeft om de zwakheid van de mens en begrijpt zijn dwaasheid en onwetendheid. Hoewel, om de mens volledig te redden, moet God hem aan Satan overhandigen. God is nooit bereid om te zien dat de mens door Satan voor de gek wordt gehouden en misbruikt. Hij wil de mens niet altijd zien lijden. De mens is door God geschapen en het is volkomen gerechtvaardigd dat God alles van de mens regeert en bepaalt. Dit is de verantwoordelijkheid van God en het gezag waardoor God alle dingen regeert! God staat niet toe dat Satan de mens naar believen misbruikt en mishandelt, Hij staat niet toe dat Satan verschillende middelen aanwendt om de mens te misleiden en, bovendien, staat Hij niet toe dat Satan ingrijpt in Gods soevereiniteit over de mens, noch staat Hij toe dat Satan de wetten vertrapt en vernietigt waarmee God alle dingen beheerst, om nog maar te zwijgen over Gods grote werk om de mensheid te leiden en te redden! Degenen die God wil redden en degenen die getuigenis van God kunnen afleggen zijn de kern en de uitkristallisatie van het werk van Gods zesduizend jaar durende managementplan, evenals de prijs van Zijn inspanningen in Zijn werk van zesduizend jaar. Hoe kon God terloops deze mensen aan Satan geven?

Mensen maken zich vaak zorgen over en zijn bang voor de beproevingen van God, maar leven te allen tijde in de strik van Satan en leven op gevaarlijk terrein waar ze worden aangevallen en misbruikt door Satan – nog steeds weten ze niet wat angst is en blijven onbewogen. Wat is er aan de hand? Het geloof van de mens in God is slechts beperkt tot wat hij kan zien. Hij heeft geen enkele waardering voor Gods liefde en zorg voor de mens, noch voor Zijn tederheid en aandacht voor de mens. Maar vanwege een beetje angst en vrees voor Gods beproevingen, oordeel en tuchtiging, majesteit en toorn heeft de mens niet het geringste begrip van Gods goede bedoelingen. Bij het noemen van beproevingen krijgen mensen het gevoel alsof God bijbedoelingen heeft en sommigen geloven zelfs dat God kwaadwillende plannen herbergt en zijn zich niet bewust van wat God eigenlijk met hen voor heeft. Dus, op hetzelfde moment dat ze roepen gehoorzaam te zijn aan Gods soevereiniteit en regelingen, doen ze al het mogelijke om weerstand te bieden aan en zich te verzetten tegen Gods soevereiniteit en de regelingen voor de mens, want ze geloven dat ze, als ze niet oppassen, door God misleid zullen worden, dat als ze hun eigen lot niet in de hand houden, alles wat ze hebben door God kan worden afgenomen en dat hun leven zelfs beëindigd kan worden. De mens is in het kamp van Satan, maar hij maakt zich nooit zorgen om misbruikt te worden door Satan. En hij wordt misbruikt door Satan, maar is nooit bang gevangen genomen te worden door Satan. Hij blijft zeggen dat hij Gods redding accepteert, maar heeft nog nooit op God vertrouwd of geloofd dat God de mens werkelijk zal redden uit de klauwen van de Satan. Als de mens zich net als Job kan onderwerpen aan Gods orkestraties en regelingen en zijn hele wezen aan God kan geven, zal dan het einde van de mens niet hetzelfde zijn als het einde van Job – het ontvangen van Gods zegeningen? Als de mens Gods heerschappij kan aanvaarden en zich eraan kan onderwerpen, wat valt er dan te verliezen? En dus stel ik voor dat jullie voorzichtig zijn ten aanzien van jullie daden en voorzichtig zijn betreffende alles wat op het punt staat over jullie heen te komen. Wees niet overhaast of impulsief en behandel God en de mensen, zaken en objecten die Hij voor jullie heeft geregeld niet volgens je vurige bloed of natuurlijkheid, of naar gelang je fantasieën of opvattingen; jullie moeten voorzichtig zijn ten aanzien van jullie daden en jullie moeten bidden en meer zoeken om Gods toorn niet aan te wakkeren. Onthoud dit!

Nu zullen we vervolgens kijken hoe het met Job was na zijn beproevingen.

5. Job na zijn beproevingen

Job 42:7-9 Nadat Jehova deze woorden tot Job had gesproken, zei Jehova tegen Elifaz de Temaniet: “Ik ben toornig op jou en je twee vrienden. Jullie hebben namelijk niet juist over mij gesproken, maar mijn dienaar Job wel. Haal daarom zeven jonge stieren en zeven rammen op en ga daarmee naar mijn dienaar Job. Breng een brandoffer voor jezelf en mijn dienaar Job zal voor jullie bidden. Ik zal naar hem luisteren, zodat ik jullie dwaasheid niet zal vergelden. Jullie hebben immers niet juist over mij gesproken, maar mijn dienaar Job wel.” Toen deden Elifaz de Temaniet, Bildad de Suhiet en Zofar de Naämathiet wat Jehova ze had opgedragen. Eveneens aanvaarde Jehova Job.

Job 42:10 En Jehova bracht een omkeer in het lot van Job nadat hij voor zijn vrienden had gebeden. Jehova gaf Job zelfs het tweevoudige van wat hij eerst had.

Job 42:12 En Jehova zegende Job later nog meer dan in het begin. Hij bezat uiteindelijk veertienduizend schapen, zesduizend kamelen, duizend span runderen en duizend ezelinnen.

Job 42:17 En toen stierf Job, oud en verzadigd van het leven.

Zij die God vrezen en kwaad mijden, worden dierbaar geacht door God, terwijl zij die dwaas zijn door God veracht worden

In Job 42:7-9, zegt God dat Job Zijn dienaar is. Zijn gebruik van de term ‘dienaar’ om te verwijzen naar Job toont Jobs belang in Zijn hart; ook al zei God niet dat Hij Job hoger acht, maakte deze benaming geen verschil voor Jobs plek in Gods hart. Hier is ‘dienaar’ Gods bijnaam voor Job. Gods meerdere referenties aan ‘mijn dienaar Job’ laten zien hoe blij Hij was met Job en hoewel God het niet had over de betekenis achter het woord ‘dienaar,’ kan Gods definitie van het woord ‘dienaar’ gevonden worden in Zijn woorden in deze passage van de bijbel. God zei eerst tot Elifaz, de Temaniet: “Ik ben toornig op jou en je twee vrienden. Jullie hebben namelijk niet juist over mij gesproken, maar mijn dienaar Job wel.” Deze woorden zijn de eerste keer dat God openlijk aan de mensen had verteld dat Hij alles wat Job heeft gezegd en gedaan na zijn beproevingen door God, accepteerde, en zijn de eerste keer dat Hij openlijk de juistheid en correctheid van alles wat Job had gezegd en gedaan, had bevestigd. God was boos op Elifaz en de anderen door hun onjuiste, absurde betogen, omdat ze net als Job Gods verschijning niet konden zien of Gods woorden konden horen in hun leven. Toch had Job zo’n precieze kennis van God, terwijl zij alleen maar blind konden gissen naar God, Gods wil overtreden en Zijn geduld beproeven in alles wat ze deden. Derhalve, terwijl alles wat Job gezegd of gedaan had geaccepteerd werd, werd God toornig tegenover de anderen, want in hen kon Hij niet zien dat ze werkelijk godvrezend waren, maar hoorde ook geen godvrezendheid in hun woorden. Vandaar dat God vervolgens de volgende eisen aan hen stelde: “Haal daarom zeven jonge stieren en zeven rammen op en ga daarmee naar mijn dienaar Job. Breng een brandoffer voor jezelf en mijn dienaar Job zal voor jullie bidden. Ik zal naar hem luisteren, zodat ik jullie dwaasheid niet zal vergelden.” In deze passage vertelt God Elifaz en de anderen iets te doen iets wat ze van hun zonden verlost, want hun dwaasheid was een zonde tegen Jehova God en dus moesten ze brandoffers offeren om hun fouten te herstellen. Brandoffers worden vaak aan God geofferd, maar wat ongebruikelijk is aan deze brandoffers is dat ze werden aangeboden aan Job. Job werd door God aanvaard, omdat hij tijdens zijn beproevingen getuigenis van God aflegde. Ondertussen werden tijdens zijn beproevingen deze vrienden van Job ontmaskerd; vanwege hun dwaasheid waren ze door God veroordeeld en hebben zij de toorn van God ontstoken, en zouden ze gestraft moeten worden door God – gestraft door brandoffers te geven voor Job – waarna Job voor ze bad om Gods straf en toorn jegens hen weg te nemen. Het was Gods bedoeling om hen te schande te maken, want het waren geen mensen die God vreesden en het kwaad meden, en ze hadden Jobs integriteit veroordeeld. In één opzicht vertelde God hen dat hij hun daden niet accepteerde, maar dat Hij Job zeer wel accepteerde en van hem genoot; in een ander opzicht zei God tegen hen dat als je door God wordt geaccepteerd, je als mens wordt verheven, dat de mens door God wordt afgekeurd vanwege zijn dwaasheid en het feit dat God daardoor wordt beledigd, wat laag en gemeen is in Gods ogen. Dit is hoe God twee typen mensen definieert, ze zijn Gods houdingen ten aanzien van deze twee typen mensen, en ze zijn Gods vertolking van de waarde en status van deze twee typen mensen. Hoewel God Job Zijn dienaar noemde, in Gods ogen was deze dienaar geliefd en was met gezag bekleed voor anderen te bidden en hun fouten te vergeven. Deze dienaar kon rechtstreeks met God praten en direct voor God verschijnen, zijn status was hoger en eerbiedwaardiger dan die van anderen. Dit is wat het woord “dienaar,” gesproken door God, werkelijk betekent. Job kreeg deze bijzondere eer vanwege zijn godvrezendheid en het mijden van het kwaad, en de redenen waarom anderen geen dienaar genoemd werden door God was omdat zij God niet vreesden en het kwaad niet meden. Deze twee duidelijk van elkaar verschillende houdingen ten opzichte van God Zijn houdingen ten opzichte van twee typen mensen: zij die God vrezen en het kwaad mijden, zijn door God geaccepteerd, worden in Zijn ogen gezien als kostbaar, terwijl diegenen die dwaas zijn en God niet vrezen niet in staat zijn het kwaad te mijden, niet in staat zijn om Gods goedkeuring te verkrijgen; zij worden vaak verafschuwd en verdoemd door God en zijn laag in Gods ogen.

God bekleed Job met gezag

Job bad voor zijn vrienden en vanwege de gebeden van Job, pakte God ze daarna niet aan zoals dat bij hun dwaasheid hoorde – Hij strafte ze niet en nam geen vergelding tegen hen. En waarom was dat? Omdat de voorbeden voor hen van Gods dienaar Job Zijn oren hadden bereikt, vergaf God ze, want Hij accepteerde Jobs gebeden. En wat zien wij hierin? Als God iemand zegent, geeft Hij hen veel beloningen, en niet alleen materieel: God bekleed hen ook met gezag en geeft hen het recht om voor anderen te bidden, en God vergeet en ziet overtredingen van die mensen door de vingers vanwege het horen van deze gebeden. Dit is het daadwerkelijke gezag dat God aan Job gaf. Doordat Jobs gebeden hun veroordeling een halt toeriep, bracht Jehova God schande over de dwaze mensen – wat natuurlijk Zijn bijzondere straf voor Eliphaz en de anderen was.

Job is nogmaals gezegend door God, en nooit meer door Satan beschuldigd

Tussen Jehova Gods uitlatingen zijn de woorden die “Jullie hebben namelijk niet juist over mij gesproken, maar mijn dienaar Job wel.” Wat was het dat Job had gezegd? Daar spraken wij eerder over, evenals de vele pagina's met woorden in het Boek Job die Job gezegd zou hebben. In al deze vele andere pagina's met woorden, heeft Job nooit klachten of twijfels over God. Hij wacht simpelweg op het resultaat. Met dit wachten, wat zijn houding van gehoorzaamheid is, met als gevolg waarvan, en als gevolg van de woorden die hij tegen God sprak, Job door God werd geaccepteerd. Tijdens het doorstaan van zijn beproevingen en het lijden van ontberingen, stond God aan zijn zijde en hoewel de ontberingen door Gods aanwezigheid niet verminderden, zag God wat Hij wenste te zien en hoorde Hij wat Hij wenste te horen. Elk van Jobs daden en woorden bereikten de ogen en oren van God; God hoorde en Hij zag - en dat is een feit. Jobs kennis van God en zijn gedachten over God in zijn hart op dat moment, gedurende die periode, waren niet echt zo specifiek als die van mensen van vandaag de dag. Maar in de context van die tijd herkende God nog altijd alles wat Hij had gezegd, omdat zijn gedrag en de gedachten in zijn hart, wat hij had laten zien en geopenbaard, genoeg was om aan Zijn vereisten te voldoen. Toen Job aan zijn beproevingen werd onderworpen, liet dat wat hij dacht in zijn hart en hij zich voornam te doen, aan God een uitkomst zien die bevredigend was voor God. Daarna nam God Jobs beproevingen weg, kwam Job zijn beproevingen te boven, waren zijn beproevingen weg en zouden hem nooit meer overkomen. Omdat Job al onderworpen was aan beproevingen en ze goed had doorstaan en geheel over de Satan triomfeerde, gaf God hem de zegeningen, die hij zo verdiend had. Zoals vastgelegd in Job 42:10, 12, werd Job opnieuw gezegend en was hij gezegend met meer dan de eerste keer. Op dat moment had Satan zich teruggetrokken en niets meer gezegd of gedaan, en vanaf dat moment werd Job niet langer lastig gevallen of aangevallen door de Satan, en maakte de Satan niet langer verwijten over Gods zegeningen van Job.

Job besteedt het laatste deel van zijn leven te midden van Gods zegeningen

Hoewel zijn zegeningen toentertijd alleen beperkt waren tot schapen, runderen, kamelen, materiële dingen, enzovoorts, waren de zegeningen die God in Zijn hart aan Job wilde geven veel groter dan dit. Wat voor soort eeuwige beloften die God aan Job wilde geven, werden er in die tijd vastgelegd? In Zijn zegeningen aan Job zei God niets over zijn einde, en los van de belangrijke positie die Job in Gods hart had, was God samengevat zeer afgemeten in Zijn zegeningen. God kondigde het einde van Jobs leven niet aan. Wat houdt dit in? In die tijd, toen Gods plan het punt van de verkondiging van het menselijke einde nog moest bereiken, moest het plan de laatste fase van Zijn werk nog bereiken. God zei niets over het einde, slechts materiële zegeningen aan de mens schenkende. Wat dit betekent is dat het laatste deel van Jobs leven doorgebracht was te midden van Gods zegeningen, wat hem anders maakte dan andere mensen – maar net zoals zij werd hij ouder, en zoals elk ander normaal persoon naderde de dag dat hij de wereld vaarwel moest zeggen. Zo staat er “En toen stierf Job, oud en verzadigd van het leven” (Job 42:17). Wat is de betekenis van “stierf ... verzadigd van het leven” hier? In het tijdperk voordat God het einde van de mensen verkondigde, stelde God een levensverwachting in voor Job en toen zijn tijd was bereikt, stond Hij toe dat Job op natuurlijke wijze van deze wereld zou vertrekken. Van Jobs tweede zegen tot aan zijn dood gaf God hem geen tegenspoed meer. Voor God was Jobs dood natuurlijk en ook nodig, het was iets heel normaals en geen veroordeling of vervloeking. Terwijl hij nog leefde, had Job God aanbeden en gevreesd; met betrekking tot het soort einde dat hij na zijn dood zou hebben, had God niets gezegd en er geen enkele opmerking over gemaakt. God heeft een sterk gevoel van fatsoen in wat Hij zegt en doet en de inhoud en grondbeginselen van Zijn woorden en daden zijn overeenkomstig het stadium van Zijn werk en de tijd waarin Hij werkt. Wat voor soort einde heeft God in het hart voor iemand als Job? Had God een of andere beslissing genomen in Zijn hart? Natuurlijk had Hij dat! Alleen wist de mens dit niet; God wilde het de mens niet vertellen, noch had Hij de intentie daartoe. En zodoende, oppervlakkig gesproken, stierf Job van het leven verzadigd, en zo was het leven van Job.

De prijs door Job tijdens zijn leven beleefd

Leefde Job een waardevol leven? Waarin zat die waarde? Waarom wordt er gezegd dat hij een waardevol leven leidde? Wat was voor de mens zijn waarde? Vanuit menselijk oogpunt vertegenwoordigde hij de mensheid die God wil redden, door getuigenis te geven voor God voor Satan en de mensen van de wereld. Hij vervulde de door een schepsel van God te vervullen plicht, had een voorbeeldfunctie en trad op als een voorbeeld voor allen die God wenst te redden, zodat mensen kunnen zien dat het heel goed mogelijk is om over de Satan te zegevieren door op God te vertrouwen. En wat was zijn waarde voor God? Voor God lag de waarde van Jobs leven in zijn vermogen om God te vrezen, God te aanbidden, te getuigen van de daden van God en deze te prijzen, om God troost en vreugde te geven. Voor God lag de waarde van Jobs leven ook in hoe hij voor zijn dood zijn beproevingen doorstond en over de Satan zegevierde en daarvan getuigenis aflegde aan God voor Satan en de mensen van de wereld, waarin hij God verheerlijkte onder de mensheid, Gods hart troostend, zodat Gods begerige hart een uitkomst kon aanschouwen en hoop kon zien. Zijn getuigenis vormt een precedent voor het vermogen om standvastig te blijven in je getuigenis van God en om de Satan namens God te schande te zetten, in Gods managementwerk van de mensheid. Is dit niet de waarde van het leven van Job? Job bracht troost naar Gods hart en gaf God een voorproefje van de vreugde om verheerlijkt te worden en gaf daarmee een prachtig begin aan Gods managementplan. En vanaf dit moment werd de naam Job een symbool voor de verheerlijking van God, en een teken van de overwinning van de mensheid op Satan. Wat Job tijdens zijn leven beleefde en zijn opmerkelijke overwinning op Satan zal voor altijd door God worden gekoesterd, en zijn onberispelijkheid, oprechtheid en godvrezendheid zal door toekomstige generaties vereerd en geëvenaard worden. Hij zal voor altijd door God gekoesterd worden als een onberispelijke, stralende parel, en zo is hij het ook waard om door de mens gekoesterd te worden!

Laten we nu kijken naar Gods werk gedurende het Tijdperk van de Wet.

D. De Voorschriften van het Tijdperk van de Wet

De tien geboden

De principes voor het bouwen van altaren

Voorschriften voor de behandeling van dienaren

Voorschriften voor diefstal en compensatie

Het houden van het Sabbatjaar en de drie feesten

Voorschriften voor de Sabbatdag

Voorschriften voor de offers

Brandoffers

Graanoffers

Vredeoffers

Zondoffers

Overtredingsoffers

Voorschriften voor offers door priesters (Aäron en zijn zonen worden bevolen te gehoorzamen)

Brandoffers door Priesters

Graanoffers door priesters

Zondoffers door priesters

Overtredingsoffers door priesters

Vredeoffers door priesters

Voorschriften voor het eten van offers door priesters

Reine en onreine dieren (die wel en niet kunnen worden gegeten)

Voorschriften voor de zuivering van vrouwen na een bevalling

Normen voor het onderzoeken van melaatsheid

Voorschriften voor diegenen die van melaatsheid zijn genezen

Voorschriften voor het schoonmaken van geïnfecteerde huizen

Voorschriften voor personen die aan abnormale afscheidingen lijden

De Grote Verzoendag die één keer per jaar moet worden waargenomen

Voorschriften voor het slachten van runderen en schapen

Het verbod op het uitvoeren van afschuwelijke heidense praktijken (het niet plegen van incest, enzovoorts)

Voorschriften die door het volk moeten worden opgevolgd (“Wees heilig: want Ik, de HEER, uw God, ben heilig.”)

De terechtstelling van degenen die hun kinderen aan Moloch offeren

Voorschriften voor de bestraffing van de misdaad van overspel

Regels die door priesters in acht moeten worden genomen (regels voor hun dagelijks gedrag, regels voor de consumptie van heilige dingen, regels voor het brengen van offers, enzovoorts)

Feesten die in acht genomen moeten worden (de Sabbatdag, het Pesach, Pinksterfeest, de Grote Verzoendag, enzovoorts)

Andere voorschriften (het ontsteken van lampionnen, het Jubeljaar, de teruggave van het land, het afleggen van geloftes, het geven van tienden, enzovoorts)

De voorschriften van het Tijdperk van de Wet zijn het ware bewijs van Gods richting voor de hele mensheid

Dus hebben jullie de regels en principes van het Tijdperk van de Wet gelezen? Omvatten de regels een breed scala? Ten eerste hebben ze betrekking op de tien geboden, waarna de voorschriften komen voor het bouwen van altaren, enzovoorts. Daarna volgt de voorschriften voor het houden van de sabbat en het observeren van de drie feesten, waarna het voorschrift voor offerandes komt. Hebben jullie gezien hoe vele soorten van offergaven er zijn? Er zijn brandoffers, graanoffers, vredeoffers, zondoffers, enzovoorts. Zij worden gevolgd door voorschriften voor offergaven van priesters, waaronder brandoffers en graanoffers door priesters en andere vormen van offergaven. De achtste voorschriften zijn voor het eten van offergaven door priesters. En dan zijn er voorschriften voor wat moet worden nageleefd tijdens het leven van mensen. Er zijn bepalingen voor vele aspecten van het leven van mensen, zoals de voorschriften voor wat ze wel en niet mogen eten, voor de zuivering van vrouwen na de bevalling, alsmede voor degenen die zijn genezen van melaatsheid. In deze voorschriften gaat God zelfs zo ver om over ziekte te spreken, en er zijn zelfs regels voor het slachten van schapen en runderen, enzovoorts. Schapen en runderen zijn door God geschapen en je moet ze slachten op de manier die God je zegt. Er is zonder twijfel reden voor Gods woorden, het is zonder twijfel juist om te handelen naar Gods verkondiging en zeker in het voordeel van mensen! Er zijn ook feesten en regels na te volgen, zoals de Sabbatdag, Pesach, en meer – God sprak over ze allemaal. Laat ons eens kijken naar de laatsten: andere voorschriften – het ontsteken van de lampionnen, het Jubeljaar, de teruggave van het land, het afleggen van geloftes, het geven van tienden, enzovoorts. Omvatten deze geen breed scala? Het eerste om over te spreken is de kwestie van offergaven van mensen, dan zijn er voorschriften over diefstal en compensatie en het houden van de Sabbatdag …; alle details van het leven komen aan bod. Dat wil zeggen, toen God begon met het officiële werk van zijn managementplan, legde Hij veel regels vast die opgevolgd moeten worden door de mens. Deze regels waren om de mens het normale leven van de mens op aarde te kunnen laten leiden, een normaal leven van de mens dat niet te scheiden is van God en Zijn leiding. God vertelde de mens eerst hoe hij altaren moest maken, hoe hij de altaren moest opstellen. Daarna vertelde Hij de mens hoe hij een offer moest brengen en stelde Hij vast hoe de mens moest leven – waar hij in het leven op moest letten, waaraan hij zich moest houden, wat hij wel en niet moest doen. Wat God de mens oplegde was allesomvattend en met deze gewoonten, voorschriften en principes standaardiseerde Hij het gedrag van mensen, leidde Hij hun leven, leidde Hij hun inwijding in de wetten van God, leidde Hij hen naar het altaar van God, begeleidde Hij hen in het hebben van een leven te midden van alles wat God had gemaakt voor de mens die vervuld was van orde, regelmaat en matiging. God gebruikte deze eenvoudige voorschriften en principes voor het eerst om grenzen te stellen aan de mens, zodat de mens op aarde een normaal leven zou hebben van aanbidding van God, een normaal mensenleven zou hebben. Dat is de specifieke inhoud van het begin van Zijn zesduizend jaar durende managementplan. De voorschriften en regels behandelen een zeer brede inhoud, zij zijn de details van Gods sturing van de mensheid tijdens het Tijdperk van de Wet, ze moesten geaccepteerd en opgevolgd worden door de mensen die vóór het Tijdperk van de Wet kwamen. Zij zijn een verslag van het door God tijdens het Tijdperk van de Wet uitgevoerde werk en zij zijn het ware bewijs van Gods leiderschap en sturing van de gehele mensheid.

De mensheid is voor altijd onlosmakelijk verbonden aan Gods leringen en voorzieningen

In deze voorschriften zien wij dat de houding van God ten opzichte van Zijn werk, ten opzichte van Zijn management en ten opzichte van de mensheid serieus, gewetensvol, streng en verantwoordelijk is. Hij doet het werk dat Hij onder de mensheid moet doen volgens Zijn stappen, zonder enige discrepantie, de woorden sprekend die Hij moet spreken zonder enige fout of hapering, waarbij Hij de mens laat zien dat Hij onlosmakelijk verbonden is met Gods leiderschap en hoe belangrijk het is wat God tegen de mensheid doet en zegt. Ongeacht hoe de mens er in de volgende eeuw uitziet, kort gezegd, God deed deze simpele dingen in het eerste begin – gedurende het Tijdperk van de Wet. In Gods ogen waren de menselijke concepties van God, de wereld en de mensheid in dat tijdperk abstract en ondoorzichtig, en hoewel men een aantal bewuste ideeën en intenties had, waren alle onduidelijk of onjuist. Dus was de mensheid onafscheidelijk van Gods leringen en voorzieningen voor hem. De vroegste mensheid wist niets en daarom moest God de mens onderwijzen in de oppervlakkigste en meest basale beginselen om te overleven, maar ook levensvoorschriften, om de mens van deze dingen beetje bij beetje te doordrenken en daarmee de mens een geleidelijk begrip van God te geven, een geleidelijke waardering en begrip van Gods leiderschap, en een basisbegrip van de relatie tussen de mens en God, vanwege deze uit woorden bestaande voorschriften en regels. Na het bereiken van dit effect was God pas in staat beetje bij beetje om het werk te doen dat Hij later zou doen. Dus zijn deze regels en het werk dat God heeft gedaan in het Tijdperk van de Wet de basis van Zijn werk om de mensheid te redden en de eerste fase van het werk in Gods managementplan. Hoewel God voorafgaand aan het werk van het Tijdperk van de Wet tot Adam, Eva en hun nakomelingen had gesproken, waren die geboden en leringen niet zo systematisch of specifiek dat ze één voor één aan de mens konden worden gegeven en werden ze niet opgeschreven; noch werden het voorschriften. Dat komt omdat toentertijd Gods plan nog niet zo ver was gegaan. Pas toen God de mens tot deze stap had gebracht, kon Hij beginnen met het spreken over deze regels van het Tijdperk van de Wet en ze door de mens laten uitvoeren. Het was een noodzakelijk proces en het resultaat was onvermijdelijk. Deze eenvoudige gewoonten en voorschriften tonen de mens de stappen van Gods managementwerk en Gods wijsheid die onthuld wordt in zijn managementplan. God weet welke inhoud te gebruiken en wat nodig is om te beginnen, wat nodig is om verder te gaan, en wat te gebruiken opdat Hij een groep mensen kon verwerven die van Hem konden getuigen, Hij een groep mensen kon verwerven die met Hem eensgezind waren. Hij weet wat er in de mens omgaat, wat in de mens ontbreekt. Hij weet waarin Hij moet voorzien, hoe Hij de mens moet leiden, en zo weet Hij ook wat de mens wel en niet zou moeten doen. De mens is als een marionet: hoewel hij geen begrip had van Gods wil, kon hij niet anders dan zich tot op de dag van vandaag stap voor stap door Gods managementwerk laten leiden. Er was geen onduidelijkheid in Gods hart over wat Hij moest doen; in Zijn hart was er een helder en levendig plan, en Hij voerde het werk uit dat Hij Zelf volgens Zijn stappen en Zijn plan wilde doen, zich ontwikkelend van het oppervlakkige tot het diepgaande. Ondanks dat Hij nog niet aangegeven had welk werk Hij later zou doen, voerde Hij nog steeds Zijn verdere werk uit volgens Zijn plan, wat een manifestatie is van wat God heeft en is en ook van het gezag van God. Ongeacht welke fase van Zijn managementplan Hij uitvoert, Zijn gezindheid en substantie vertegenwoordigen Hemzelf. Dit is absoluut waar. Ongeacht het tijdperk of stadium van werk, ongeacht van welk soort mensen God houdt, welk soort mensen Hij verafschuwt, Zijn gezindheid en al wat Hij heeft en is, zal nooit veranderen. Hoewel deze voorschriften en principes die God tijdens het werk van het Tijdperk van de Wet heeft vastgesteld vandaag de dag heel eenvoudig en oppervlakkig lijken voor de mensen, en zelfs al zijn ze gemakkelijk te begrijpen en op te volgen, hierin schuilt nog steeds Gods wijsheid en ook de gezindheid van God en wat Hij heeft en is. Binnen deze blijkbaar eenvoudige regelgevingen wordt Gods verantwoordelijkheid en zorg naar de mensheid uitgedrukt, en de prachtige inhoud van Zijn gedachten, zodat de mens het feit dat God over alle dingen regeert en Zijn hand alles beheerst, zich waarlijk realiseert. Het maakt niet uit hoeveel kennis de mensheid beheerst, of hoeveel theorieën of mysteries hij begrijpt, voor God zijn geen van deze in staat om Zijn voorzieningen aan en leiderschap van de mensheid te vervangen. De mensheid zal voor altijd onafscheidelijk zijn van Gods leiding en het persoonlijke werk van God. Zo is de onlosmakelijke relatie tussen mens en God. Ongeacht of God je een bevel of een voorschrift geeft, of je voorziet van een waarheid om Zijn wil te begrijpen, ongeachte wat God doet, Zijn doel is om de mensheid naar een prachtige toekomst te leiden. Gods uitgesproken woorden en het werk dat Hij doet, zijn zowel de openbaring van een aspect van Zijn wezen als de openbaring van een aspect van Zijn gezindheid en Zijn wijsheid. Ze zijn een onmisbare stap van Zijn managementplan. Dit mag niet over het hoofd worden gezien! Gods wil is in alles wat Hij doet; God is niet bang voor misplaatste opmerkingen, en is ook niet bang voor menselijke opvattingen of gedachten over Hem. Hij doet slechts Zijn werk, en zet Zijn management overeenkomstig Zijn managementplan voort, niet gedwongen door om het even welke persoon, kwestie, of voorwerp.

OK, dat is alles voor vandaag. Tot de volgende keer!

9 november 2013

Sommige bijbelteksten zijn ontleend aan de Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap.

Vorige: Gods werk, Gods gezindheid en God Zelf I

Volgende: Gods werk, Gods gezindheid en God Zelf III

Rampen zoals oorlogen en pandemieën komen vaak voor over de hele wereld. Hoe kunnen we de terugkeer van de Heer verwelkomen en Gods bescherming krijgen tijdens rampen? Neem deel aan onze gebedsbijeenkomst om de weg te vinden.

Gerelateerde inhoud

Aan wie ben jij loyaal?

Iedere dag die jullie nu doormaken, is cruciaal en van groot belang voor jullie bestemming en lot. Daarom moeten jullie alles wat jullie...

Instellingen

  • Tekst
  • Thema's

Effen kleuren

Thema's

Lettertype

Lettergrootte

Regelruimte

Regelruimte

Paginabreedte

Inhoud

Zoeken

  • Zoeken in deze tekst
  • Zoeken in dit boek